Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Hendrickx heeft het woord.
Het is geweten dat Vlaanderen duizenden studenten naar het buitenland stuurt voor stages die gerelateerd zijn aan hun beroepsopleiding. Een deel van hen komt terecht in Afrika, waar velen actief zijn in de gezondheidszorg: toekomstige artsen, specialisten, vroedvrouwen enzovoort. Gezien de inspanningen die Vlaanderen zich getroost in zijn partnerlanden Malawi, Mozambique en Zuid-Afrika was ik benieuwd hoeveel stagestudenten zij aantrekken. Daarover heb ik een schriftelijke vraag gesteld aan de minister-president. Het cijfermatige overzicht was verrassend.
We stellen een daling vast van het aantal stagestudenten in Zuid-Afrika van 54 in 2010 naar 34 in 2014. Hetzelfde geldt voor Malawi. Mozambique is helemaal dramatisch: één student in 2012 en 2013. Voor de rest is daar niemand naartoe getrokken. De cijfers zijn niet echt eenduidig: het gaat alleen om VLIR-UOS-beursstudenten (Vlaamse Interuniversitaire Raad- Universitaire Ontwikkelingssamenwerking). De vernieuwde databank hoger onderwijs was nog niet consulteerbaar op het moment van het antwoord.
Vrijheid van onderwijs is natuurlijk een groot goed. De vrijheid om een land te kiezen voor een stage, willen we niet ondergraven. Wel vraag ik me af of Vlaanderen niet, gezien de stevige financiële inspanningen die we doen voor het mogelijk maken van deze stages, over meer instrumenten beschikt om de inzet van stagiairs in onze partnerlanden te stimuleren.
Minister-president, hoe valt de terugloop van het aantal stagestudenten in onze partnerlanden te verklaren? Vindt u dat problematisch of nefast voor de Vlaamse ontwikkelingsinspanningen in deze landen? Plant u ter zake nog initiatieven?
De heer Kennes heeft het woord.
Ik vind het goed dat de heer Hendrickx ook dit aspect van onze samenwerking met die drie landen eens op de agenda zet. Als we een draagvlak willen creëren voor die keuze, moeten we het daarover inderdaad niet enkel hebben op regeringsniveau, maar ook de academische wereld erbij betrekken. Dan denk ik aan de studenten, maar ook aan een uitwisseling van docenten en allerlei andere vormen van samenwerking. De academische diplomatie moet ook daar haar werk kunnen doen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Hendrickx, u verwijst naar uw schriftelijke vraag. U hebt al gezegd dat die cijfers moeten worden genuanceerd. Ik heb het antwoord bezorgd in samenwerking met minister Crevits, maar de cijfers waren onvolledig. Het ging enkel om de VLIR-beurzen. Het Departement Onderwijs en Vorming werkt momenteel nog aan die vernieuwde databank hoger onderwijs, waaruit de informatie die u vraagt, gehaald zou moeten kunnen worden om een volledig antwoord te kunnen geven. Dat is op dit ogenblik nog niet mogelijk.
Uit de voorlopig beschikbare cijfers leren we dat voor Zuid-Afrika in 2014 in totaal 33 studenten een VLIR-UOS-beurs hebben opgenomen. Dat is een terugval van 20 ten opzichte van 2013. Wellicht is die terugval te wijten aan het feit dat de deelnames aan het Transition Fellowship Program, dat het Departement Onderwijs en Vorming samen met Flanders Knowledge Area coördineert, niet werden opgenomen. Ik heb dus onvoldoende zekere data vanuit Onderwijs om dat te kunnen bevestigen.
Binnen dit programma zijn in het schooljaar 2013-2014 21 Vlaamse en 11 Zuid-Afrikaanse studenten uitgewisseld tussen Vlaanderen en Zuid-Afrika. In het schooljaar 2014-2015 gaat het om 26 uitgaande en 12 inkomende studenten. Ik kan wel meegeven dat sinds 2012 het totale aantal stagiairs 19 bedraagt, maar ik kan geen opsplitsing maken tussen stagestudenten in het kader van een opleiding en het aantal gewone stagiairs na hun opleiding. Wel kan ik u zeggen dat van die 19 stagiairs er 12 naar Malawi en 7 naar Zuid-Afrika trokken.
Tot nu toe voelen inderdaad weinig studenten zich geroepen om een stage te doen in Mozambique. Het vermoeden is groot dat het te maken heeft met het feit dat het Portugees daar de voertaal is en niet het Engels. Het aantal stagestudenten in Malawi kent een wisselend verloop. Het verschil in absoluut aantal tussen de diverse jaren is vrij klein. Het heeft wellicht te maken met keuzes van studenten met betrekking tot relevante thesisonderwerpen en dergelijke. Zij zijn natuurlijk vrij in hun keuzes. Ze hebben allemaal talenten en voorkeuren, die ze vrij kunnen ontwikkelen. Dat kun je niet sturen, laat staan opleggen.
Zoals u weet, ondersteunt Vlaanderen met het Vlaamse stagefinancieringsprogramma houders van een diploma van het Vlaamse onderwijsnet financieel bij het doorlopen van een stage in het buitenland. Opnieuw is het moeilijk te bepalen of deelnemers een opleiding volgen en dus beantwoorden aan de definitie ‘stagestudent’. De meeste begunstigden van de subsidie hebben hun opleiding al doorlopen en vallen eigenlijk niet onder de specifieke omschrijving ‘stagestudent’.
Het strikte criterium van ‘stagestudent’ uit uw vraag zou kunnen laten vermoeden dat er een achteruitgang is op het vlak van stages in onze partnerlanden. Maar ik wijs dus op het feit dat we niet over alle informatie beschikken. Ik denk dat er redenen zijn, aan de hand van de cijfers die we hebben, om niet te spreken van een problematische gang van zaken. Sommige cijfers variëren van jaar tot jaar, met een heel plausibele uitleg daarvoor, die voor de hand ligt. Voor de vooruitgang bij de ontwikkeling van de nieuwe databank verwijs ik naar minister Crevits.
Ik geef een tweede nuance bij de vraag met betrekking tot het ontwikkelingsbeleid. De heer Kennes heeft ook op de academische diplomatie gewezen. Die neemt nu nieuwe vormen aan. In de VS was er bijvoorbeeld een missie van alle Vlaamse universiteiten samen om academische uitwisseling te doen en samenwerkingsakkoorden te sluiten voor onderzoeksprogramma’s en dergelijke. De academische diplomatie wordt almaar belangrijker.
Ook belangrijk in die context is dat jonge Vlamingen stagelopen in internationale instellingen. Toen ik in New York was, heb ik opnieuw een samenwerkingsakkoord gesloten met UNICEF en CERF. Ik heb gesproken met de ondervoorzitter van de UNO en vastgesteld dat ook daar jonge Vlamingen actief zijn als stagiair. In die context is dat heel belangrijk.
Het is minder belangrijk in de context van ontwikkelingssamenwerking. Dan is het belangrijk dat jonge mensen van daar opleidingen kunnen volgen bij ons en dan met hun opgedane kennis en vaardigheden terugkeren naar het partnerland. De duur van het visum is altijd gekoppeld aan de duur van de opleiding. Dan kunnen ze het diploma dat ze hier hebben verworven, inzetten voor de ontwikkeling van hun land, via onderzoek, het versterken van bestaande bedrijvigheden, het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheden enzovoort.
Het aantal studenten uit onze partnerlanden in Vlaanderen is sterk toegenomen. In het schooljaar 2004-2005 ging het om slechts 15 studenten, in het schooljaar 2010-2011 al om 69 studenten. In het schooljaar 2013-2014 verdubbelde dat nog eens bijna tot 131 studenten. Ook uit andere landen in de regio komen almaar meer jongeren studeren in Vlaanderen. Maar de toename is het grootst uit onze partnerlanden Mozambique, Malawi en Zuid-Afrika.
De heer Hendrickx heeft het woord.
Dank u, minister-president, voor het zeer genuanceerde antwoord. Binnenkort gaan we via de databank hoger onderwijs beschikken over meer accurate gegevens, die ons zullen toelaten te bekijken of het een trend is. Zoals de heer Kennes aangeeft, benadruk ik ook dat we waakzaam moeten blijven. Minister-president, u beaamt dat we het draagvlak moeten uitbreiden en in het oog moeten blijven houden. De inspanningen van de overheid zijn heel belangrijk. Het is heel goed dat het aantal studenten uit die landen naar ons verhoogt. We komen er later zeker nog op terug.
De vraag om uitleg is afgehandeld.