Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de impact van een verminderde duur van een kraamopname op het geven van borstvoeding
Vraag om uitleg over de ligduurverkorting en de uitbouw van kraamzorg en gezinshulp
Verslag
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, het is de eerste keer dat ik een vraag aan u stel. Ik doe dat met enige schroom omdat we de vorige jaren eerder als bondgenoten samenzaten. Ik heb al mijn moed bijeengeraapt, maar ik weet dat het gaat om een materie waar u ook bezorgd over bent, namelijk hoe we kinderarmoede verder kunnen terugdringen en de trend kunnen ombuigen.
De Federale Regering heeft een beslissing genomen waarvan ik het gevoel heb dat ze deze trend niet mee zal helpen ombuigen, namelijk de beslissing om de mama’s die pas bevallen zijn, sneller naar huis te sturen en hun ziekenhuisverblijf met een dag te verkorten. Als alles goed gaat, de mama en de baby goed gezond zijn en er een heel goed netwerk is voor de mama, dan zal dat geen probleem opleveren.
Het is juist voor de kwetsbare mama’s dat ik vrees dat het wel een probleem kan zijn. Kwetsbare mama’s zijn mama’s die in armoede leven, mama’s die ongehuwd zijn of geen relatie hebben, mama’s die een zeer beperkt netwerk hebben of in een zeer gesloten gemeenschap leven. Dat ze sneller naar huis worden gestuurd, zal het effect hebben dat ze met een hoop kosten worden opgezadeld die nu eerder in het ziekenhuis in de collectiviteit worden opgevangen. Ik denk aan de eerste raadplegingen en oefeningen met de kinesist, de vroedvrouw, de verpleging enzovoort. Als de moeder thuis is, moet ze zelf het initiatief nemen en het zelf betalen. De eerste coaching van de jonge moeders in het ziekenhuis of de kraamkliniek zal veel minder tijd krijgen. Dat betekent dat de kwetsbare moeders veel vroeger aan hun eigen lot worden overgelaten. Ze hebben meestal een beperkter netwerk om dat op te vangen.
Niet alleen ik denk er zo over. De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen heeft zich er ook al zeer negatief over uitgelaten. Hij ziet het eerder als een bezuinigingsmaatregel. Als het wordt doorgevoerd, moet er eerst worden gezorgd dat de nodige afspraken worden gemaakt en in de nodige omkadering wordt voorzien om het gebrek aan zorg en de coaching op een andere manier op te vangen. Minister, natuurlijk kijken ze dan naar u en naar hoe Vlaanderen dit gaat oplossen. Ook het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg heeft er niet zo positief op gereageerd. Ze vinden ook dat eerst de zorg moet worden gecoördineerd en er maatregelen moeten worden genomen vooraleer de besparingsmaatregel wordt ingevoerd.
Is er met u overlegd vooraleer de federale minister de beslissing heeft genomen? Hebt u na de beslissing al de kans gehad om overleg te plegen over hoe het verder moet worden opgevangen? Welke initiatieven zult u zelf kunnen nemen om de zorg die wegvalt, op te vangen via andere kanalen en organen binnen het Vlaams welzijnslandschap?
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Voorzitter, minister, de federale minister van Volksgezondheid lanceerde vorige week haar inkorting van de verblijfsduur in een ziekenhuis na een bevalling, te beginnen met een halve dag. Hoewel een kortere ziekenhuisopname na een bevalling niet onmiddellijk een fysiek gezondheidsrisico voor de jonge moeder inhoudt, heeft een langer ziekenhuisverblijf andere voordelen die de gezondheid van zowel moeder als kind kunnen bevorderen. Ik denk maar aan de controle op de bijkomende onderzoeken die bij het kind moeten worden uitgevoerd enkele dagen na de bevalling zoals de hielprik, mentale hulp bij jonge moeders en het ondersteunen en stimuleren van borstvoeding.
Bovendien speelt er ook een sociale component. Caritas Vlaanderen stipt terecht aan dat mensen in armoede minder snel de stap zetten naar een hulporganisatie en kraamzorg voor begeleiding van de nazorg, bijvoorbeeld het aanbrengen van bepaalde technieken rond baden en verversen.
U stelde terecht in een reactie op deze inkorting dat de kraamzorg thuis anders georganiseerd zal moeten worden als veel meer vrouwen er een beroep op zullen doen. Ik wil onderstrepen dat de kraamzorg erg goed werk verricht. Ik stel mijn vragen vanuit een zeer specifieke invalshoek. In de gezondheidsdoelstelling voeding en beweging staat expliciet in een van de subdoelstellingen dat we meer moeders willen laten starten met borstvoeding. De meeste problemen met en vragen bij borstvoeding duiken pas na enkele dagen op. De kans dat vrouwen vroegtijdig zullen afhaken van borstvoeding is hierdoor reëel. De ondersteuning van jonge moeders in functie van het geven en volhouden van borstvoeding mag in de discussie omtrent het inkorten van de ziekenhuisverblijven zeker niet over het hoofd worden gezien. Indien het inkorten van het kraamverblijf doorgevoerd wordt, moeten gezondheidsbevorderende facetten van kraamzorg, zowel voor de moeder als voor het kind, de nodige aandacht blijven krijgen, ook in de thuiszorg.
Hoe staat u tegenover de maatregelen die de federale minister van Volksgezondheid genomen heeft en zal nemen inzake het inkorten van de kraamopname in het kader van het Preventiedecreet van 2003? Welke impact verwacht u in functie van borstvoeding? In het actieplan voeding en beweging staat in strategie 2 beschreven dat men ouders wil ondersteunen met de kennis van een gezonde voeding voor jonge kinderen en dat men van borstvoeding de norm wil maken. Welke maatregelen, los van de ondersteuning in de ziekenhuizen, werden er op Vlaams niveau reeds genomen om de ouders te overtuigen om met borstvoeding te starten en dit ook vol te houden? Zal de reorganisatie van de kraamzorg rekening houden met de sociale component? Zo ja, welke maatregelen zullen daarvoor moeten worden doorgevoerd en hoe zal de effectiviteit afgetoetst worden?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De twee vorige sprekers hebben al een aantal elementen opgenomen die ook in mijn vraag zaten en die ik niet zal herhalen. Het debat bij ons is een beetje op gang gekomen nadat er een prinsesje is geboren in Engeland. Dat bracht iets teweeg. We waren allemaal verbaasd dat die vrouw geföhnd en geschminkt na twaalf uur terug buiten stond uit het ziekenhuis. We stonden er met verbazing naar te kijken.
De verbazing die we in België hadden, was heel anders dan de verbazing in Engeland. Daar waren ze niet zozeer verbaasd over het feit dat de moeder na twaalf uur buiten stond. Dat werd eerder als relatief normaal aanzien. Het ging over de manier waarop, dat ze er zo knap geschminkt en geföhnd uitzag. De vraag was hoe je er zo goed kunt uitzien na een bevalling. Ik heb dezelfde vraag. Hoe kan je er in hemelsnaam zo goed uitzien? Ik stel ook de vraag hoe het kan dat je zo snel terug buiten staat. We hebben een heel andere cultuur op dat vlak dan de ons omringende landen. Bij ons is het de evidentie zelf dat je vier of vijf dagen in het ziekenhuis blijft. Als je dat verandert, verander je een heel wezenlijk deel van wie we zijn.
Ik vind het terecht dat de vraag wordt gesteld of dit nodig is. Als alles goed gaat, kan het verblijf worden ingekort maar er is een heel belangrijke ‘maar’. Het kan maar worden ingekort als er een netwerk klaarstaat als de vrouwen thuiskomen. Kijk maar naar Kate Middleton. Voor ze naar het ziekenhuis ging, heeft ze ongetwijfeld een vroedvrouw gehad die haar begeleid heeft in de eerste uren van de arbeid. Als ze na twaalf uur thuiskomt, staat die vroedvrouw daar terug. Ze zal ook een hele hofhouding hebben om haar was en haar plas te doen.
Ik pleit er niet voor dat we alle vrouwen in België dezelfde hofhouding geven als Kate Middleton. Die realiteitszin en dat respect voor uw begroting heb ik, minister, maar we kunnen onze vrouwen wel beter ondersteunen. Wat er nu aan ondersteuning is, volstaat niet om dit te kunnen waarmaken. Je kunt niet verlangen dat vrouwen naar huis gaan als ze niet extra worden ondersteund.
Een op de zeven vrouwen maakt gebruik van kraamzorg na de geboorte. Dat is bijzonder laag. Dat aantal moet absoluut omhoog. Dat betekent dat we onze gezinshulp, kraamhulp en vroedvrouwen of vroedmannen anders zullen organiseren. Minister, de beslissing van de Federale Regering om dat te verlagen snijdt in het hart van uw bevoegdheden, want alles wat je bespaart door vrouwen sneller naar huis te sturen, moet op de een of andere manier worden geïnvesteerd in een sterkere uitbouw van de kraamzorg.
Groen ziet een ander model van kraamzorg dan het model dat we nu hebben. De mensen van de gezinshulp doen fantastisch werk. Maar op maandag gaan zij een bejaarde helpen, op dinsdag gaan ze een chronisch zieke helpen, op woensdag gaan ze naar een pas bevallen vrouw. Zij bieden een vorm van ondersteuning die zeer welkom is, maar dit is geen kraamzorg die een echte omkadering biedt voor de pas bevallen vrouwen. We moeten evolueren naar het Nederlandse model, met een vroedvrouw die een multifunctioneel team volgens het principe van subsidiariteit aanstuurt. Daar wordt een structuur gemaakt die het haalbaar en mogelijk maakt om kort na een bevalling naar huis te gaan. De vrouwen krijgen er de ondersteuning die ze echt wel verdienen.
Dan zit ik een beetje gewrongen. Wat doen wij met die vroedvrouwen? Kijk hoe een huisarts wordt ondersteund. Ik heb daar alle respect voor. Zij hebben absoluut nood aan een Impulseofonds en aan de andere ondersteuningsfondsen die er momenteel zijn. Maar dat heb je niet voor vroedvrouwen. Startende vroedvrouwen krijgen geen steuntje van het Impulseofonds. Vroedvrouwen kunnen niet rekenen op steun voor informaticasystemen, enzovoort, terwijl zij toch een heel belangrijke schakel zijn in dat netwerk rond die kraamzorg.
Minister, hoe ziet u de rol en de functie van heel die kraamhulp? Vanuit welke visie vertrekt u daarbij? Of denkt u dat we gewoon wat meer voor de huidige gezinshulp moeten doen en dat dan wel alles goed komt?
Mevrouw Franssen vroeg al hoe het zit met borstvoeding – daar is voldoende op ingegaan.
Minister, wat vindt u van de maatregel van de federale minister? Is er overleg geweest? Komt er een kraamplan om jonge moeders te ondersteunen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
We moeten hier twee zaken uit elkaar houden. Voor het verblijf van pas bevallen moeders wordt de norm voor ziekenhuisfinanciering geplaatst op 4,1 dagen. De verklaring daarvoor ligt in het feit dat ziekenhuizen 4,5 dagen aanrekenen terwijl de moeders in realiteit maar 4,1 dagen in het ziekenhuis verblijven. In budgettair moeilijke tijden is deze maatregel een verstandige maatregel, die niet raakt aan het welzijn van de patiënt, maar de financiering afstemt op de werkelijk gerealiseerde prestaties.
Daarnaast overweegt minister De Block ook maatregelen voor de verkorting van het ziekenhuisverblijf. Maar zij zal eerst projecten organiseren om daarvan de impact in kaart te kunnen brengen. Er zullen eerst bevallingstrajecten worden georganiseerd, waarbij ziekenhuizen zullen samenzitten met de diensten op het terrein.
Minister, u hebt ook al gewezen op de mogelijke gevolgen van die hielprik. En dan zijn er de problemen die mijn collega’s signaleren: de impact van die maatregelen op vrouwen zonder netwerk, en de impact op borstvoeding. Die problemen moeten niet enkel in de context van een ziekenhuis worden opgelost. Een dag in een ziekenhuis is heel duur. Het is normaal dat wordt onderzocht of we dezelfde resultaten niet ook op een andere wijze kunnen bereiken. Er komt ongetwijfeld een overleg tussen de verschillende overheden om deze hervorming in goede banen te leiden, in het belang van de jonge moeders.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, vorige week kwam een en ander in het nieuws en laaide de discussie op, maar ik denk niet dat dit kwam door de Britse prinses die de dag van haar bevalling al heel fluks en opgetooid verscheen met haar baby, maar wel doordat het de Week van de Kraamzorg was. Het was logisch dat de kraamzorg in de kijker komt en dat daaruit de discussie naar boven kwam over de verkorting van de ziekenhuisopname. Maar dat werd natuurlijk niet vorige week gelanceerd. Dat hebben we al in oktober-november 2014 gehoord, toen de federale begroting en meerjarenplanning werden voorgesteld. Toen is dat voorstel van minister De Block al ter tafel gekomen en toen heb ik al een vraag ingediend over de effecten voor de kraamzorg.
Dat is nu mijn zorg, minister. Toen ik de recente cijfers zag over het aantal uren kraamzorg en het aantal gezinnen waar kraamzorg wordt verleend, dan zie je dat zich in het eerste semester van 2014 toch een grote stijging voordoet in vergelijking met het jaar voordien. In de krantenberichten van deze week zie ik dat, na de berichten over een verkorting van de verblijfsduur in een ziekenhuis naar aanleiding van een bevalling en het feit dat kraamzorg mee in de kijker werd geplaatst – wat heel positief is, want hiermee wordt inderdaad een heel goede ondersteuning geboden aan gezinnen waar pas een baby is geboren –, de toeloop en het aantal aanvragen de voorbije week zo zijn toegenomen, en daar ben ik bezorgd over. Het is natuurlijk goed dat moeders dat leren kennen. Veel te veel gezinnen kennen het onvoldoende. Vlaanderen moet natuurlijk wel het aanbod kunnen garanderen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, dit is blijkbaar de commissie van de vragen veroorzaakt door externe omstandigheden en factoren: Justitie en de federale initiatieven inzake Volksgezondheid.
Het is wel duidelijk dat in de meeste westerse landen het verblijf op de kraamafdelingen korter is dan wij dat kennen in ons land. Dat is uiteraard op zich niet negatief, integendeel, maar het veronderstelt de nodige aandacht voor postnatale zorg in de thuisomgeving.
Mevrouw Schryvers, het is inderdaad niet zo dat we vorige week vanuit Londen hebben gehoord dat in de Belgische ziekenhuizen een financieringsinitiatief werd georganiseerd. We wisten dat toch al een tijdje. Mevrouw Saeys, ook wat u zegt, is juist. Ik kan mij voorstellen dat, als je die maatregel in drie woorden moet beschrijven en als je dan zegt dat de verblijfsduur korter wordt, dat je dan ook moet zeggen dat dit wordt vertaald in een techniek in de ziekenhuisfinanciering waarbij in de fase waarin we nu zitten we, zoals ik het heb begrepen, inderdaad nog niet in een fase zitten waarbij er nu echt met de druk op de knip van de beurs plotseling zeer drastische zaken gaan gebeuren of gebeuren. Maar volgens wat ik heb begrepen van de manier waarop men die incentive organiseert, is het wel zo dat dit zal gebeuren door geleidelijk aan te schuiven met de norm van de gemiddelde verblijfsduur die wordt gehanteerd. Dat is, als ik het nu heel algemeen uitdruk, wat er gaat gebeuren.
Ik heb mijn federale collega minister De Block hierover een aantal maanden geleden een brief gestuurd, met de vraag naar overleg en afstemming. Ik heb die vraag herhaald op 1 april 2015, dus voor de geboorte van de prinses. Ondertussen heeft een eerste overleg plaatsgevonden. Een nieuwe vergadering waarbij we concrete oplossingen zoeken, is in het vooruitzicht gesteld.
We hebben hier weer een mooi voorbeeld van hoe de bevoegdheden door elkaar lopen. Het is heel duidelijk dat noch de ziekenhuisfinanciering noch de financiering van de vroedvrouwen in de eerste lijn, de thuisverpleegkundigen enzovoort, een Vlaamse bevoegdheid is. Tenzij je de omweg maakt en zegt dat je datgene wat de Vlaamse overheid enkele maanden geleden heeft gekregen om als een bescheiden fonds ter ondersteuning van startende huisartsenpraktijken te gebruiken, gaat verwateren over meerdere zorgberoepen. Dat is theoretisch mogelijk, maar dat is zeker nooit de genese geweest van dat fonds ter ondersteuning van de ontwikkeling van huisartsenpraktijken, en dan meestal nog in bepaalde huisartsarme gebieden.
Ik heb dat hier vorige week ook al gezegd. Alles is theoretisch denkbaar, maar de grond van de zaak is in de eerste plaats de vraag hoe het komt dat sommige zaken in de eerste lijn weinig ontwikkeld zijn. Ik denk niet dat iemand dat betwist. Dat heeft vaak te maken met de manier waarop de nomenclatuur en de prestatiefinanciering in elkaar steken. Dat is absoluut niet te wijten aan het beleid van de laatste jaren, het zijn evoluties. Als ik de vroedvrouwen hoor, dan hebben ze daar vragen over gesteld, maar het is een 100 procent federale bevoegdheid om na te gaan hoe je met die terugbetalingssystemen omgaat.
Alles is met elkaar verbonden. Zo zijn er ook Vlaamse verantwoordelijkheden en bezorgdheden. Het verkorten van de kraamopname heeft gevolgen voor het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar aangeboren aandoeningen bij pasgeborenen via een bloedstaal, de zogenaamde hielprik. Met de hielprik worden 11 zeldzame, maar levensbedreigende, ziekten opgespoord. Het tijdstip van het afnemen van het bloedstaal is zeer belangrijk. Om betrouwbare resultaten te verkrijgen mag dit niet voor 72 uur na de geboorte gebeuren, maar ook niet later dan 120 uur na de geboorte. Het is dus aangewezen om garanties in te bouwen dat als vrouwen de materniteit vroeger verlaten, de bloedafname thuis binnen de tijdslimiet gebeurt.
We moeten voorkomen dat door een kortere gemiddelde ligdagduur na een bevalling, het aantal kinderen dat niet of niet tijdig wordt getest, toeneemt. Als de pas bevallen moeder de materniteit verlaat voor de afname van de hielprik, is het veelal een vroedvrouw die deze neonatale screening thuis op zich neemt. Het is dan ook noodzakelijk om in voldoende deskundigheidsbevordering bij de zelfstandige vroedvrouwen te voorzien. Het organisatorisch concept moet van die aard zijn dat het net voldoende gesloten blijft. Dat is hier cruciaal.
We zijn vragende partij om voldoende betrokken te worden bij de proefprojecten die de federale overheid in dit kader plant. Deze projecten zullen uittesten hoe de zorg in het ziekenhuis naadloos kan overgaan in de zorg die thuis volgt.
Ik plaats het wat breder in functie van andere evoluties. Nu spreken we over een moeder die gaat bevallen. Het hele verhaal over de nieuwe ziekenhuisfinanciering gaat over veel meer. De performantere verblijfsduur in de ziekenhuizen is aan de orde en kortere verblijfsduren zullen wellicht worden gestimuleerd. Als je de gemiddelde verblijfsduur van een patiënt in een Belgisch ziekenhuis vergelijkt met die van omliggende landen, dan weet je dat daar nog marge op zit. Iedereen die dit volgt, weet dat een element van het plan van de ziekenhuisfinanciering van federaal minister De Block erin bestaat na te gaan hoe daar efficiënter kan worden gewerkt. Op zich is dat een logische redenering omdat de ziekenhuisomgeving heel duur en complex is. Als het evidence based duidelijk is dat je met een terugverwijzing naar huis en met de juiste aanpak thuis die kwalitatieve zorg kunt aanbieden, dan is de vraag legitiem om die middelen efficiënt in te zetten met de nodige kwaliteitsgaranties.
De Vlaamse overheid is zich wel bewust van het feit dat dat effect een appel zal doen op de eerste lijn. Dat is ook de reden waarom we begin 2017 een nieuwe eerstelijnsgezondheidsconferentie zullen houden om te weten te komen hoe we in de organisatie van de eerste lijn – wel wetende wat ieders bevoegdheden zijn – omgaan met deze nieuwe realiteit. Die nieuwe realiteit is enerzijds meer vragen naar chronische zorg, en anderzijds samenwerking met de tweede en derde lijn, die er wellicht anders uitzien. A la limite is dat hetzelfde issue als het gaat over chemotherapie die thuis bij een kankerpatiënt kan gebeuren. Het zijn evoluties die we technologisch in ogenschouw moeten nemen. We gaan vanwege het hospitalocentrisme toch niet zeggen dat dat allemaal niet aan de orde is. Als dat voor de patiënt legitieme en kwaliteitsvolle antwoorden zijn, dan moeten we daar proberen mee om te gaan. Omdat we in een federaal land leven, wil dat niet zeggen dat we de realiteit van die evolutie niet gezamenlijk moeten opnemen.
In dat traject gaan we uiteraard de patiëntenverenigingen en de vertegenwoordigers van de mensen in armoede aan bod laten komen. Dat is een deel van onze aanpak van armoede.
De financiële toegankelijkheid tot kraamzorg is al groot. Indien de vroedvrouw geconventioneerd is, zijn de bedragen van de verstrekkingen vastgesteld en is voor vele verstrekkingen 100 procent terugbetaling door de ziekteverzekering bepaald. Een ministerieel besluit bepaalt de eigen bijdrage voor de zorg geboden door verzorgenden van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. De gebruikersbijdrage is onder andere afhankelijk van het maandelijks netto-inkomen en de gezinssamenstelling. De laagste bijdrage bedraagt 0,51 euro per uur.
Het is uitermate belangrijk om voldoende ondersteuning voor deze kwetsbare gezinnen te plannen opdat de toegang tot deze zorgverlening wordt gegarandeerd en deze gezinnen worden gestimuleerd en de mogelijkheid krijgen om de zorg voor hun kind maximaal op te nemen.
Kind en Gezin heeft de opdracht om de dienstverlening ook in de toekomst te laten aansluiten op het veranderende landschap in de organisatie van de pre- en perinatale zorg. De samenwerking met partners in de pre- en perinatale zorg zal door evoluties in de ligdagduur aan belang winnen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van borstvoeding.
Kind en Gezin heeft tevens een belangrijke functie in het prenataal bekendmaken van het beschikbare ondersteuningsaanbod voor aanstaande ouders. Medewerkers van Kind en Gezin staan de ouders bij met raad en daad. De jonge moeders kunnen bij het geven van borstvoeding begeleiding krijgen van de regioverpleegkundigen, die op hun beurt worden ondersteund door lactatiekundigen van Kind en Gezin. Dat zijn verpleegkundigen of vroedvrouwen gespecialiseerd in borstvoeding, die er extra tijd voor kunnen vrijmaken. Ook de zes expertisecentra kraamzorg bieden informatie en sensibiliseren over de meerwaarde van borstvoeding.
De Huizen van het Kind moeten worden aangegrepen ter versterking van de lokale inbedding van het pre- en perinatale aanbod. De Huizen van het Kind bieden bij uitstek een laagdrempelig onthaal, een plaats waar ook kwetsbare aanstaande ouders wegwijs worden gemaakt in hun zoektocht naar informatie en in het lokale landschap van hulpverleners.
Kind en Gezin investeert in de Huizen van het Kind als hefboom om de eerstelijnszorg een prominentere rol te geven in de pre- en perinatale zorg en te komen tot een betere zorgafstemming tussen alle betrokken actoren. Momenteel wordt onderzocht welke ondersteunende rol de expertisecentra kraamzorg daarin kunnen opnemen. Kind en Gezin legt daarbij in de eigen dienstverlening de focus op ouderschap en sociaal-emotionele ondersteuning, rekening houdend met diversiteit en gezinscontexten. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar kwetsbare zwangere vrouwen en hun partner. Door het dienstverleningstraject van kwetsbare aanstaande ouders al tijdens de zwangerschap te starten, kunnen maximale kansen worden gecreëerd voor het ongeboren kind.
Het Huis van het Kind genereert laagdrempeligheid, een vlotte doorverwijzing en ook een dynamiek die leidt tot nieuwe samenwerkingsinitiatieven. Kind en Gezin legt systematisch huisbezoeken af met aangepaste trajecten voor kinderen in kwetsbare gezinnen. Zowel qua duur als naar inhoud van de begeleidingen zijn ze afgestemd op de kwetsbare gezinnen. De registratie en taxatie van kwetsbare gezinnen gebeurt door de regioverpleegkundige van Kind en Gezin. We proberen nu al om in die gezinnen aanwezig te zijn.
De huidige werking van de expertisecentra kraamzorg bestaat uit het informeren van aanstaande ouders over zwangerschap, geboorte en kraamtijd via infomomenten en workshops. Daarnaast beschikken ze meestal over een documentatiecentrum en uitleendienst. Verder verzorgen ze vorming voor professionelen binnen de thuis- en kraamzorg. De expertisecentra zijn provinciaal gestructureerd. Hoewel de expertisecentra proberen om het aanbod te verspreiden over de hele provincie, is het niet evident om vanuit een provinciale werking lokaal een toegevoegde waarde te hebben. Om die reden wordt er op dit ogenblik onderzocht in hoeverre dit aanbod kan worden geheroriënteerd naar de Huizen van het Kind.
Daarin zouden de expertisecentra een faciliterende rol kunnen spelen. Zo zouden zij eveneens de verschillende lokale en regionale actoren rond de tafel kunnen brengen om het aanbod af te stemmen op de behoefte van aanstaande ouders en de zorgcoördinatie te bevorderen. Minister De Block wil tegen september een oproep lanceren naar verenigingen voor thuiszorg om proefprojecten op te starten die begin 2016 reeds van start kunnen gaan.
Deze projecten zullen uittesten hoe de zorg in de ziekenhuizen naadloos kan overgaan in de zorg die thuis volgt. Daarin zullen, naast de huisarts, de vroedvrouwen, die dus federaal worden gefinancierd, een nieuwe rol krijgen. Die vroedvrouwen begeleiden vandaag al heel veel vrouwen die poliklinisch bevallen en daags na de bevalling het ziekenhuis verlaten. Vroedvrouwen staan in voor de specifieke zorg van moeder en kind, en vullen op die manier de geboden kraamzorg van de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg goed aan.
Wij zullen ervoor pleiten dat alle relevante actoren worden betrokken bij die proefprojecten, en dat die in overleg met de gemeenschappen worden opgezet. We staan voor een integraal kraamzorgaanbod, dat zich niet beperkt tot de federaal gefinancierde gezondheidszorgactoren. Het komen tot een kwalitatief zorgpad, waarbij die relevante gezondheids- en welzijnsactoren betrokken zijn, de nodige continuïteit van zorg wordt geboden en een laagdrempelige toegang gegarandeerd is, lijkt me voor iedereen de doelstelling te zijn.
In 2013 deden 9705 gezinnen met een pasgeboren kind een beroep op een van de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. In 2013 registreerde Kind en Gezin 68.135 geboorten in het Vlaamse Gewest. Dat betekent dat reeds zo’n 14 procent van de gezinnen met een pasgeboren baby een beroep op kraamzorg deed in 2013. Ondanks de dalende trend van het geboortecijfer sinds 2010 is er sindsdien een stijging van het aantal gezinnen dat een beroep doet op kraamzorg. Het is uiteraard duidelijk dat een daling van het gemiddelde kraamverblijf in het ziekenhuis die vraag naar kraamzorg zal doen toenemen. Zoals mevrouw Schryvers ook al zei, heeft de huidige media-aandacht trouwens al tot gevolg gehad dat het aantal vragen op een week tijd plots is beginnen te stijgen. We moeten dat dus monitoren. We moeten ook meedoen aan die proefprojecten, om te zien wat dat betekent. We moeten uiteraard bekijken welke gevolgen dit beleid ook heeft voor die zaken die specifiek tot de Vlaamse bevoegdheden gaan behoren.
Mevrouw Van den Brandt, met betrekking tot die diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg wil ik even verwijzen naar de beleidsnota. We zullen dit niet van vandaag op morgen kunnen doen, maar het is duidelijk dat we in de loop der jaren inderdaad naar een ander kader zullen moeten gaan voor de gezinszorg en de aanvullende thuiszorg in Vlaanderen, en ook voor de manier waarop die financiering is georganiseerd. Die diensten overleggen daar ook zeer intens over met ons. Ze beseffen dat zelf ook. Dat is trouwens een kwestie die al enkele jaren meegaat. De oud-strijders onder ons weten dat er in de vorige legislatuur ook herhaaldelijk vragen werden gesteld over de flexibiliteit, net als een aantal belendende vragen. Ja, we zullen dus moeten bekijken hoe men vanuit gezinszorg voor dit soort vragen een dienstverlening kan organiseren met een aangepast financieringsmodel, dat trouwens moet aansluiten op de Vlaamse Sociale Bescherming (VSB). Dat zal echter niet alleen gelden voor dit soort zorgondersteuning. Voor een heleboel van die zaken zullen we moeten bekijken op welke manier de ontwikkelingen in de gezinszorg daarop moeten worden afgestemd. Dat zal ook op die conferentie aan bod moeten komen.
Om een beter zicht te krijgen op het huidige kraamzorgaanbod door de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg plant Zorginspectie een thema-inspectie over kraamzorg bij tien diensten in de loop van juni 2015. Zorginspectie gaat daarbij na of het haalbaar is om tijdens die inspectieronde ook een aantal gebruikers van kraamzorg te bevragen. De resultaten van die inspectie zullen een beeld geven van de wijze waarop kraamzorg vandaag wordt ingevuld door de diverse diensten. Op basis van de resultaten van die inspectie zullen we in overleg met de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg en de andere betrokkenen nagaan hoe het kraamzorgaanbod verder kan worden geoptimaliseerd.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt een heel uitvoerig en volledig antwoord gegeven. Een paar collega’s hebben gesteld dat dit geen nieuw debat is, dat het niet is omdat er een prinsesje is geboren, dat dit is aangewakkerd. Ik ben het daarmee eens. We zullen dat een samenloop van omstandigheden noemen, maar het feit dat dit een maatschappelijk debat is geworden bij ons, dat het zo heeft geleefd, met zoveel reacties, komt echt gewoon omdat er een Engels meisje ter wereld is gekomen, wier moeder een vrij indrukwekkende prestatie heeft neergezet. Ik meen dus wel dat dit een heel sterke accelerator is geweest om bij ons het debat aan te wakkeren. Met heel veel respect voor de Week van de Kraamzorg, maar op eigen kracht hadden ze nooit zo’n promocampagne kunnen hebben. Ik denk dus dat Charlotte toch een beetje heeft geholpen.
Ik ben blij te horen dat u een en ander nog zult bekijken. Dit mag geen besparing zijn op de kosten van moeders. Kijken we naar wat er van moeders wordt verwacht. Ze hebben drie maanden waarin ze kunnen thuisblijven. Dat is al heel kort. Ze zitten dan met een wenende baby. Ze moeten zes maanden borstvoeding geven. Ze moeten dat maar combineren. Ze moeten nu sneller naar huis gaan. Ik denk dat de druk die op vrouwen wordt gezet, echt enorm is. We kunnen die niet goed genoeg omkaderen. Er is dus een beter model nodig. Ik vind het positief dat daaraan wordt gewerkt. Het lijkt me inderdaad erg nodig om de gezinshulp te hervormen. We zullen nog zien of we dezelfde visie hebben als het gaat over de vraag hoe die moet worden hervormd, maar dat is een debat dat hier moet worden gevoerd. Ik denk inderdaad dat er op een andere manier moet worden gewerkt, en dat er op die manier zelfs nog een efficiëntieoefening kan worden gemaakt, dat er misschien zelfs met dezelfde middelen meer hulp te bieden valt, als we dat op de juiste manier aanpakken.
Als het echt over die kraamhulp en die kraamzorg gaat, dan vind ik wel dat er een zekere specialisatie moet komen, met teams die dat kunnen doen. Dat Nederlandse model lijkt me echt een mooi model. We moeten bekijken hoe we dat in Vlaanderen kunnen binnenbrengen.
Ik wil nog even ingaan op een aantal zaken die u hebt gezegd over de vroedvrouwen. De nomenclatuur is inderdaad federaal, maar dat wil niet zeggen dat heel het aspect van de ondersteuning en vergoeding van vroedvrouwen federaal is. Ik heb heel bewust de voorbeelden van het Impulseofonds en de ondersteuning van informatica aangehaald, omdat ik meen dat de beide maatregelen die werken voor huisartsen, evengoed voor de groep van de vroedvrouwen kunnen werken. Die vroedvrouwen zijn ook opgeleid om zo’n hielprik te doen enzovoort. Er is dus heel veel expertise in Vlaanderen. Dat is het geluk dat we hebben. Er is in het werkveld ook veel zin om aan de slag te gaan. Het lijkt me dus zaak om daar daadwerkelijk mee door te gaan. We zullen echter zien wat de proefprojecten opleveren. Ik hoop inderdaad dat de gemeenschappen daar goed bij worden betrokken, en dat we kunnen gaan naar kraamzorg op maat voor de moeders, niet enkel uitgaand van een besparingslogica, maar uitgaand van de vraag hoe men kinderen een goede start in het leven kan geven, en pas bevallen moeders de steun kan geven die ze nodig hebben.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord, en ook voor de betrokkenheid van de armoedeverenigingen bij het verdere traject in dit alles.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik wil eerst en vooral even ingaan op het punt dat mevrouw Van den Brandt heeft aangehaald met betrekking tot het Impulseofonds. Als we dat voor de vroedvrouwen gaan doen, dan moeten we dat ook doen voor elke eerstelijnsverzorgende, dus voor apothekers, tandartsen, kinesisten... Dat lijkt me gewoon onhaalbaar.
Minister, u hebt gesteld dat we naar een integrale aanpak moeten gaan. Dat lijkt me absoluut noodzakelijk. Zoals ik al had gezegd, is het de bedoeling, toch van minister De Block, om een traject te ontwikkelen. We zullen eerst afwachten welke impact die eerste projecten zullen geven. Daarna kunnen we dat dan verder evalueren.
Dan is er de thuissituatie. Men doet soms enigszins alsof mensen aan hun lot worden overgelaten. Nu hoeft een thuissituatie absoluut niet slechter te zijn. Als ik veel vrouwen hoor, dan zijn die soms eigenlijk blij dat ze naar huis mogen gaan. Dan slapen ze beter, hebben ze meer rust, zijn ze in hun eigen omgeving. Men moet er gewoon voor zorgen dat vrouwen die daar nood aan hebben, ook die zorg kunnen krijgen. Ik denk zelfs dat het voor borstvoeding beter is een en dezelfde persoon te hebben voor ondersteuning, in plaats van veel verschillende vroedvrouwen in een ziekenhuis, die telkens op hun eigen manier iets anders gaan zeggen. Vooral als het gaat over eerste moeders, zorgt dat voor veel verwarring. Als vrouwen in een thuissituatie dezelfde persoon kunnen hebben, dan zijn ze veel rustiger, en iedereen weet dat stress de borstvoedingproductie afremt. Daarenboven wil ik toch ook zeggen dat we van borstvoeding geen fetisj mogen maken. Ik heb de indruk dat men daar soms te ver in gaat, dat men vrouwen dat zelfs wil opdringen, en ik denk dat vrouwen zich dan soms al genoeg een slechte moeder vinden.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik ben niet direct ervaringsdeskundige inzake bevalling, maar misschien wel inzake kraamzorg. Ik heb heel veel bevallingen gedaan in mijn Congolese periode. Ik ben vader van vier kinderen en ik ben huisarts geweest.
Er is gesproken over de uitwerking van een zorgpad. Er is veel nuance aangebracht. Federaal minister van Volksgezondheid De Block wil eraan werken. Ik zou een pleidooi willen houden om daar een middelenberekening aan te koppelen. De actoren zijn bekend. We kunnen dat nu al kwantificeren. Ik pleit voor een middelenshift als we van intramurale zorg naar meer thuiszorg en eerstelijnszorg gaan. Ik zou graag het hele plaatje eens zien.
Ik heb de afgelopen jaren projecten – avant la lettre zo u wilt – mogen uitwerken rond chemotherapie aan huis. We konden kwaliteitsvolle chemo realiseren aan huis aan een tiende van de kostprijs van intramurale behandeling, tot tevredenheid van alle actoren. Ik denk dus dat dat in de kraamzorg ook kan zonder aardverschuivingen. De middelen moeten naar de thuissituatie komen, naar Vlaanderen dus. Dat mag niet mordicus een besparing zijn in de federale ziekenhuissector. We moeten bewaken dat de shift van intramuraal naar thuis samengaat met de middelenshift. Daar wil ik een lans voor breken.
Tot slot, we hebben hier een mooi voorbeeld van vraaggestuurde zorg. Collega Schryvers haalt terecht aan dat dit niet nieuw is. Ze heeft zelf die interessante schriftelijke vraag maanden geleden al gesteld. We zagen die evolutie. Die is inderdaad, mevrouw Van den Brandt, versneld door die publieke figuur die daar een blitzbevalling en -ontslag heeft gekend. We zien dat er een spontane grotere vraag is. We moeten de shift in ons hoofd kunnen maken. Als de mensen het zelf vragen, moeten wij klaar staan en moeten we op die vraag het gepaste aanbod formuleren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.