Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over de juridische basis voor het heffen van Vlaamse opcentiemen op de personenbelasting. Ik weet niet of de afwezigheid van de heer Van den Heuvel kan worden ingeroepen om het niet over de zesde staatshervorming te hebben, maar die maakt wel dat u de autonomie hebt waar Vlaanderen heel lang naar heeft gestreefd, namelijk om zelf om te springen met de personenbelasting, en vooral dan de opcentiemen op die personenbelasting.
Het komt erop neer dat middels die zesde staatshervorming het federale niveau in een eerste fase zijn dotaties aan de gewesten heeft teruggeschroefd, waarna de gewesten de bevoegdheid hebben om dat bedrag van de opcentiemen op die gereduceerde personenbelasting te heffen.
Ik stel vast dat het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat al in een decreet, respectievelijk een ordonnantie, geregeld hebben in december 2014. Die twee gewesten maken dus gebruik van hun fiscale autonomie en geven invulling aan die zesde staatshervorming. Ze hebben tijdig, voor het begrotingsjaar 2015, hun tarief van aanvullende gewestbelasting vastgesteld op 35,117 procent, wat eigenlijk neerkomt op continuïteit.
Het Vlaamse Gewest heeft dat, tenzij u mij tegenspreekt, niet gedaan. Ik heb geen enkel spoor gevonden van decreetgevend werk op dat vlak. Ik blijf daar met een groot vraagteken zitten met betrekking tot de concrete juridische basis om de opcentiemen langs Vlaamse kant te heffen.
Waarom hebt u dat tot nu toe niet gedaan, minister? Vormt dit mogelijk geen juridisch probleem? De gewijzigde Grondwet legt de bal in uw kamp. Blijkbaar beslist u om voorlopig niet met die bal te spelen, terwijl het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat wel doen. Kunt u in die context, gegeven de gewijzigde Grondwet, überhaupt wel gewestbelastingen heffen? Dreigt u niet, als iemand op een gegeven moment naar de rechtbank zou stappen, op droog zaad te zitten?
De heer Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik zal het niet hebben over de zesde staatshervorming, want wij vinden dat geen echte fiscale autonomie. Het zijn opcentiemen. Maar collega Van den Heuvel is hier niet, dan is het niet leuk.
Het klopt dat we die bevoegdheid nu hebben, ten belope van ongeveer 35 procent. Je kunt daar inderdaad iets mee doen. Je kunt dat verhogen, wat betekent dat je een lastenverhoging invoert, maar wij denken dat dat niet opportuun is. Wij willen geen belastingen verhogen. De Vlaamse meerderheid maakt op dit moment de keuze om dat niet te doen. Je kunt de belasting ook verlagen. Dat is altijd leuk, iedereen wil dat. Maar spijtig genoeg is daar op dit moment geen budgettaire ruimte voor. Daarom hebben we ervoor gekozen om die gelijk te houden.
Mijnheer Van Malderen, elke eerstejaars rechten kent één regel van staatsrecht, namelijk dat de geldende regelgeving blijft bestaan zolang de ontvangende overheid er niets mee aanvangt. Als wij in 1970 een bevoegdheid hebben gekregen, hoeven wij daar als Vlaamse overheid niet direct iets mee te doen. Als wij de keuze maken om dat overeind te houden en dat te laten bestaan, dan bestaat die regel vandaag nog. Wij zijn niet verplicht om daar iets mee te doen.
U komt hier doen alsof de Vlaamse overheid een grote fout maakt, met juridische problemen en wat nog meer tot gevolg. U verwijst naar het feit dat Wallonië dat wel gedaan heeft. Als zij hun belastingen willen verhogen, verlagen of gelijk houden, maakt mij dat niet uit. Maar elke eerstejaarsstudent rechten weet dat het bij staatshervormingen altijd de regel is dat als de bevoegdheidontvangende overheid ervoor kiest om de federale regelgeving te laten bestaan zoals die tot dan toe bestond, je daar dan afblijft. Daar is geen enkel, maar dan ook geen enkel juridisch probleem mee. Er is gewoon geen noodzaak om dat te doen.
Sorry, ik ben nu het waarschijnlijk het antwoord van de minister aan het geven, maar goed. (Opmerkingen. Gelach)
Laat het duidelijk zijn, mijnheer Van Malderen: ik vind dit een ergerlijke vraag, want dit is basiskennis van staatshervorming. Er is een boek geschreven door Johan Vande Lanotte, Siegfried Bracke en nog iemand wiens naam mij nu ontglipt, getiteld ‘België voor beginners’. Daar staat dat zeker in, want het is een basisregel in ons juridisch bestel. (Opmerkingen)
Minister Turtelboom heeft het woord.
Ik sluit me aan bij het antwoord van collega Diependaele. (Gelach)
Collega’s, wij hebben er bewust voor gekozen om het tarief van de opcentiemen niet bij decreet vast te leggen, omdat daar gewoon geen noodzaak toe bestaat. Ik zal af en toe verwijzen naar artikelen uit de Grondwet en de Bijzondere Financieringswet, om het juridisch wat te onderbouwen.
Het klopt dat het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat wel gedaan hebben, maar tijdens de parlementaire werkzaamheden werd daarvoor verwezen naar het grondwettelijke legaliteitsbeginsel, meer bepaald artikel 170, paragraaf 2, van de Grondwet, en het grondwettelijke eenheidsbeginsel, artikel 171 van de Grondwet.
De basis voor de Vlaamse houding is gewoon te vinden in de Bijzondere Financieringswet. De regeling aangaande de opcentiemen staat in de overgangsbepalingen van die Bijzondere Financieringswet. Meer bepaald in artikel 81 quater wordt expliciet bepaald dat die bepalingen zouden gelden “tot wanneer de gewesten hun eigen regels hebben aangenomen inzake gewestelijke opcentiemen”. Die overgangsbepalingen laten dan ook precies toe het tarief van de opcentiemen te bepalen, als aan het fiscale legaliteitsbeginsel is voldaan door de bijzondere wetgever.
Dat was overigens ook de expliciete wens van de bijzondere wetgever. Die wilde immers de continuïteit waarborgen na de overdracht van de bevoegdheden, zodat de gewesten niet nog eens halsoverkop wetgevend zouden moeten optreden, om onder meer hun eigen financiering veilig te stellen. Het feit dat het Vlaamse Gewest het tarief van de opcentiemen niet bij decreet heeft vastgelegd, vormt volgens mij dan ook geen enkel, maar dan ook geen enkel juridisch probleem.
Dat werd mij overigens ook uitdrukkelijk bevestigd in het advies dat wij, om echt wel zeker te zijn, hebben gevraagd aan drie professoren: Bruno Peeters, Nicole Plets en Rik Smet van de Universiteit Antwerpen. Het advies bevestigt niet alleen dat er geen enkel probleem is wat betreft het eerbiedigen van het legaliteitsbeginsel, het bevestigt ook dat aan het eenjarigheidsbeginsel is voldaan door de goedkeuring van het decreet houdende de middelenbegroting.
Ik geef u nog mee dat uit het advies ook blijkt dat een andere visie aangaande het legaliteitsbeginsel tot gevolg zou hebben dat alle op basis van de Bijzondere Financieringswet toegewezen fiscale bevoegdheden niet rechtsgeldig zouden zijn, tot zolang ze niet in een decreet of ordonnantie werden bevestigd. Dat zou de toewijzing uiteraard behoorlijk zinledig hebben gemaakt.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik ben bijzonder tevreden met uw antwoord, maar nog meer met dat van collega Diependaele. Minister Diependaele heeft ons hier allemaal duidelijk gemaakt “dat er geen noodzaak is om iets te doen aan die opcentiemen”. En dat is natuurlijk het probleem. Wij hebben met zijn allen heel lang geëist om autonomie te hebben over de personenbelasting. Nu hebben we ze, en wat doet u? Niets.
U moet mij eens vertellen wat het nu is. In week 1 staat in het parlement iedereen op de banken te roepen om een Vlaamse tax shift. Wij hebben uit het Woordelijk Verslag niet echt kunnen opmaken wat daar exact mee bedoeld wordt. In week 2 horen we van minister Diependaele dat er gekozen wordt voor een status-quo. Zeg mij eens hoe u in een tax shift reëel kunt ingrijpen, als u continuïteit houdt inzake de personenbelasting, als u wel holderdebolder een verlaging inzake de schenkingsrechten doorvoert, en als u bijvoorbeeld inzake registratierechten wel een heleboel zaken aankondigt, maar we op het terrein moeten vaststellen dat er amper iets gebeurt.
Waar zit die Vlaamse tax shift in dezen? Wat houdt u tegen om effectief gebruik te maken van die autonomie? (Opmerkingen)
De heer Van Miert heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, even voor de goede orde: wat moeten we dan met die opcentiemen doen? Naar boven of naar beneden? Wat suggereert u?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Dit is niet ernstig, mijnheer Van Malderen. Er wordt gevraagd waarom we dit niet doen. Ik antwoord dat er juridisch-technische redenen zijn. Maar bij uw repliek komt de aap uit de mouw, want daarin zegt u dat we geen ambitie hebben. In antwoord op uw vraag heb ik gezegd dat het vandaag juridisch-technisch niet nodig is om dezelfde tarieven over te nemen en om ze vast te klokken. Dat was het antwoord op uw vraag. Als u een antwoord wilt op wat u in uw repliek zegt, moet u mij een andere vraag stellen. Dan moet u het debat intellectueel eerlijk voeren. En dan zullen we het debat voeren. Dan stelt u mij de vraag of ik ambitie heb met betrekking tot de tax shift en hoe ik dat zie. Dan zal ik met u debatteren over de inhoud.
Nu al twee vragen op rij stelt u mij een vraag onder het mom van het technische, terwijl u intellectueel eigenlijk zelf niet uw kaarten op tafel legt. Ik wil intellectueel mijn kaarten op tafel leggen, maar vermom dit dan niet als een technische vraag.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, bij mijn weten voorziet het reglement in de mogelijkheid voor de vraagsteller om bijkomende vragen te stellen, die niet op papier hoeven te staan. Minister, bij dezen, ik heb ze u gesteld: wat is inhoudelijk uw ambitie op dat vlak? Ik kan alleen maar vaststellen dat daarop zowel van de heer Diependaele als van u het antwoord is gekomen dat u dit behoudt zoals het is. Dus: bye bye, ambitieuze Vlaamse tax shift. Dat is de enige conclusie die ik hier vandaag kan trekken, waarvan akte.
De vraag om uitleg is afgehandeld.