Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, bij de bespreking van de beleidsnota Onroerend Erfgoed is kort gesproken over de opmaak van generieke afwegingskaders voor adviezen en toelatingen met betrekking tot onroerend erfgoed. In uw antwoord op mijn vorige vraag over de verplaatsbaarheid van monumenten hebt u duidelijk aangegeven dat een monument vaak in relatie staat tot zijn omgeving en dat de context meestal de erfgoedwaarde mee onderbouwt en er soms deel van uitmaakt. Bij de bespreking van de beleidsnota heeft onze fractie dit al aangegeven en gepleit voor een gebiedsgerichte benadering, eerder dan voor generieke bepalingen die misschien onvoldoende rekening zouden houden met de context van erfgoeditems. Te streng afgelijnde kaders zouden bovendien een beoordeling van de concrete situatie in de weg te staan. Bij verbouwingen aan een monument lijkt enige afweging nodig, net als bij nieuwe projecten in de buurt van monumenten of in erfgoedlandschappen.
Minister-president, u hebt in de beleidsnota aangegeven dat een eerste kader rond agrarisch erfgoed nog in 2015 zal worden uitgewerkt in samenspraak met de bevoegde minister. Een dergelijk kader moet voldoende duidelijkheid en rechtszekerheid creëren voor actieve landbouwbedrijven.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de bevoegde minister wat betreft het afwegingskader agrarisch erfgoed? Op welke termijn zal dit afwegingskader beschikbaar zijn? Waarvoor zal het afwegingskader gebruikt worden? Gaat het vooral om nieuwe beschermingsbesluiten of eerder om adviezen en machtigingen in het kader van vergunningsaanvragen aan beschermd agrarisch erfgoed? Bent u van mening dat zo’n afwegingskader ook gebruikt kan worden voor de opname van agrarisch erfgoeditems in de inventaris bouwkundig erfgoed, of in het kader van de verankering van erfgoed- en landschapswaarden in een ruimtelijk uitvoeringsplan voor erfgoedlandschappen? Op welke manier zal de administratie bij het hanteren van zo’n generiek afwegingskader rekening kunnen houden met de eigenheid van erfgoed dat zijn erfgoedwaarde grotendeels te danken heeft aan de ruimtelijke context?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, het agentschap startte al in 2014 met de eerste verkennende gesprekken over de uitwerking van een afwegingskader en een nieuwe werkwijze voor de omgang met agrarisch erfgoed en meer in het bijzonder de omgang met actieve landbouwbedrijven met erfgoedwaarden.
Op het overleg van 10 september 2014 met de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling (ADLO) van het Departement Landbouw en Visserij zijn daartoe enkele afspraken gemaakt. Ondertussen zijn er diverse dossiers in vooroverleg besproken in de provinciale buitendiensten, zodat beide administraties hun adviezen konden afstemmen.
Daarnaast waren er al verschillende overlegmomenten van het agentschap met de landbouworganisaties. Het agentschap Onroerend Erfgoed heeft ook een interne werkgroep opgericht om vanuit de praktijk van advisering van het beheer van onroerend erfgoed een overzicht te maken van toelatings- of vergunningsplichtige ingrepen aan of in de nabijheid van landbouwbedrijven die voor advies aan het agentschap worden bezorgd.
De werkgroep zal ook een overzicht maken van welke erfgoedwaarden in overweging worden genomen bij het adviseren van dergelijke vergunningsaanvragen. De conclusies van die werkgroep worden daarna meegenomen in het overleg met de landbouworganisaties als voorbereiding op de opmaak van het beoordelingskader.
Naast die bilaterale contacten vond in de eerste helft van 2014 een ontwerpatelier plaats. Dat atelier werd getrokken door het departement Ruimte Vlaanderen in samenwerking met Het Oversticht uit Nederland. Dat had betrekking op ervenconsulenten. Het Oversticht begeleidde het atelier met een Nederlands team van ervenconsulenten. Het doel was de werkwijze van ervenconsulenten in Vlaanderen te introduceren en te toetsen aan de dagelijkse Vlaamse ruimtelijkeordeningspraktijken. Dit was financieel mogelijk door een projectsubsidie van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie uit Nederland.
De Nederlandse aanpak werd in samenwerking met mijn administratie op drie Vlaamse cases toegepast: twee landbouwbedrijven in Oud-Turnhout grenzend aan het natuurgebied De Liereman, een landbouwbedrijf in Herk-de-Stad aan de rand van het natuurgebied Schulensbroek. Die werkwijze heeft de deelnemers geleerd dat een integraal proces met meerdere partijen in een vroeg stadium ertoe kan leiden dat een goed evenwicht wordt gevonden tussen bedrijfsbehoeften en de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten.
Gelet op de meerwaarde van ervenconsulenten heeft het agentschap Onroerend Erfgoed begin 2015 samen met het departement Ruimte Vlaanderen en de Nederlandse partner een voorstel tot grensoverschrijdend project over transformaties van sites met erfgoedwaarde uitgewerkt en voor subsidie ingediend. Het ontwikkelen van een Vlaamse werkwijze voor de uitbreiding van actieve landbouwbedrijven in agrarisch gebied maakt daar deel van uit. Dat project is evenwel niet gehonoreerd en wordt financieel dus ook niet ondersteund.
Ik vind nochtans de meerwaarde van zo’n project belangrijk. Ik gaf daarom aan het agentschap de opdracht om in de komende weken op zoek te gaan naar externe expertise om het agentschap in dit project te begeleiden. Omdat ik dit project als meerwaarde zie bij de opmaak van het afwegingskader voor het omgaan met agrarisch erfgoed, wil ik de timing hierop afstemmen als dat haalbaar blijkt. Het beoordelingskader zal toch tegen eind 2015 vorm moeten krijgen. Het zou al een participatietraject moeten hebben gekend bij de administratie van minister Schauvliege, bevoegd voor de landbouw.
Het afwegingskader zal worden gebruikt bij de advisering door het agentschap van vergunnings- of toelatingsaanvragen voor beschermd en agrarisch erfgoed in erfgoedlandschappen, dit in het kader van de uitbreiding of andere werkzaamheden aan actieve landbouwbedrijven. Dat afwegingskader kan ook worden ontsloten zodat zowel vergunningverleners als de eigenaar of initiatiefnemer vooraf weten welke elementen van belang zijn in de afweging van de geplande ontwikkelingen. Het afwegingskader dat het agentschap gebruikt bij de inventarisatie, vindt u in de inventarismethodologie die in overeenstemming met artikel 4.1.5 van het uitvoeringsbesluit na mededeling van mij aan de Vlaamse Regering zal worden vastgesteld. Ik heb heel recentelijk documenten daarvan ontvangen van het agentschap en ik zal dat dan ook zo snel mogelijk aan de regering meedelen.
Het afwegingskader voor inventarisatie omvat de dertien decretaal bepaalde erfgoedwaarden en minstens vijf selectiecriteria waaraan het goed wordt afgetoetst. Daarbij wordt letterlijk gezegd: voor opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of thematische context. Voor de beschermingen worden dezelfde dertien erfgoedwaarden en dezelfde criteria gehanteerd. Alleen zullen de erfgoedwaarden hoger zijn dan bij inventarisatie en zal de aftoetsing aan de criteria strenger gebeuren.
De opname in een inventaris en het beschermen van een goed zijn beide het resultaat van waarderend onderzoek waarbij het gewicht van de erfgoedwaarden en de mate waarin het goed beantwoordt aan de criteria, bepalen welk instrument er wordt ingezet. Het afwegingskader zal ook kunnen worden gebruikt in het kader van de verankering van de erfgoedwaarden – bouwkundig, landschappelijk en archeologisch – in erfgoedlandschappen.
De grootste aandacht bij het opstellen van een afwegingskader voor het omgaan met agrarisch erfgoed moet inderdaad gaan naar het bewaken van de relatie tussen generieke en transparante afwegingsaspecten enerzijds en de nodige ruimte om de eigenheid van elke case met specifieke erfgoedkenmerken en -elementen te kunnen beoordelen anderzijds. Die eigenheid zit vervat zowel in het voorwerp van de adviesaanvraag als in de overwegingen van de impact op het aanwezige erfgoed. Bij agrarisch erfgoed is er een sterke band met de ruimtelijke context en het omgevend agrarisch landschap.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Zal dat kader dan bindend zijn?
Het is het enige dat wordt gehanteerd. Elke casus is anders. En het is evolutief. Het is een afwegingskader waarbij je naargelang van het geval andere elementen hebt: de specifieke eigenheid van het landbouwbedrijf, van de omgeving, van de ruimtelijke aspecten, van de erfgoedwaarden. Als het een kader is, moet je op basis daarvan tot een afgewogen beslissing kunnen komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.