Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) erkent organisaties voor vrijetijdszorg voor personen met een handicap. Die organisaties organiseren aangepaste vrijetijdsactiviteiten en ontmoetingen voor zowel kinderen als volwassenen met een beperking. Ze doen ook aan vrijetijdsbemiddeling, een vorm van trajectbegeleiding in de vrijetijdsbesteding van mensen met een beperking. Ze bekijken dan de wensen van de persoon met een beperking op het vlak van zijn vrije tijd en zijn mogelijkheden, en ze gaan op zoek naar passende activiteiten.
Voor hun werking ontvangen vrijetijdsorganisaties financiering. Hier staan uiteraard een aantal bepalingen tegenover. Zo worden vrijetijdstrajectbegeleidingen pas als voltooid beschouwd als ze resulteren in een duurzame inclusieve vrijetijdsbesteding, zijnde een lidmaatschap bij een niet door het VAPH gesubsidieerde vereniging. Dat er een resultaatsverbintenis wordt gekoppeld aan die trajectbegeleidingen, is op zich geen probleem, maar wel de limitatieve wijze waarop die verbintenis wordt gedefinieerd. In het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 staat: “lidmaatschap van een organisatie die niet door het VAPH wordt gefinancierd of een structurele participatie aan activiteiten van sportieve, artistieke of socio-culturele aard die door derden zijn georganiseerd”. Je moet dus een persoon met een handicap toeleiden naar een formeel lidmaatschap van een of andere vereniging om die subsidies te ontvangen.
Ik verneem van de vrijetijdsorganisaties dat zij vragen over vrije tijd krijgen waarop zij niet kunnen ingaan omdat die vragen niet passen binnen de definitie van duurzame inclusieve vrijetijdsbesteding die de regelgeving geeft. Het grootste deel van deze vragen zijn vragen rond het zoeken naar een buddy voor een persoon met een handicap. Voor veel van deze mensen is een buddy noodzakelijk om de vrije tijd inclusief te kunnen beleven.
Ik geef het voorbeeld van een jonge vrouw van 29 jaar met een fysieke beperking, die bij haar moeder woont en graag wat meer buitenhuisactiviteiten zou doen en bewegen. Zij zit sinds een jaar in een rolstoel. Zij beweegt nog maar weinig en beschikt ook niet over een sociaal netwerk, zodat ze niemand kent die met haar zou willen gaan zwemmen, wat ze graag zou doen, of die met haar iets anders zou willen ondernemen. Ze is naar een vrijetijdsorganisatie gestapt. Die heeft voor haar een vrijwilliger uit de buurt gevonden, ook met een fysieke handicap, maar niet in een rolstoel, die nu wekelijks met deze dame afspreekt om te gaan zwemmen of te wandelen, of om iets anders te ondernemen. Dit vind ik een voorbeeld van een heel geslaagd traject waarbij een persoon met een beperking in contact wordt gebracht met een buddy, wat ook een uitbreiding van zijn sociaal netwerk tot gevolg heeft. Zo bouwen we duurzame relaties op, die echter niet noodzakelijk resulteren in een lidmaatschap, zoals voorgeschreven in de regelgeving.
De meerwaarde van een buddy voor een kwetsbare persoon of voor een persoon met een handicap staat voor mij buiten kijf en wordt trouwens ook aangetoond door de buddywerkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dit is gestart als een project en werd in 2011, niet projectmatig maar structureel gefinancierd, verankerd in de regelgeving. We kunnen dus zeggen dat een buddywerking de vermaatschappelijking van de zorg belichaamt.
Minister, het lijkt me opportuun om te bekijken welke belemmeringen er zijn voor die vrijetijdsorganisaties om ook gewoon een buddy te zoeken en niet alles op alles te zetten op dat lidmaatschap, en om te bekijken of het mogelijk is om die regelgeving aan te passen.
Minister, erkent u dat er binnen de huidige regelgeving beperkingen zijn die het onmogelijk maken om enkel en alleen een buddy te zoeken? Denkt u dat, met het geschetste oogmerk, een aanpassing van de regelgeving een oplossing kan zijn, zodat we niet alleen kijken naar vrijetijdsorganisaties die werken met een lidmaatschap, maar ook naar de door mij geschetste buddy?
Mevrouw Van der Vloet heeft het woord.
Het kan niet de bedoeling zijn dat door regelgeving een kwalitatief en laagdrempelig aanbod uit de boot valt. Zeker voor personen met een beperking is een dergelijke vrijetijdszorg zeer belangrijk om drempels te overwinnen en om deel te nemen aan activiteiten. Een buddy kan een belangrijk verschil maken.
De vrijetijdsorganisaties kregen meer subsidies voor meer inclusieve vrijetijdstrajecten. Minister, in uw antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw Jans tijdens de vorige legislatuur, gaf u aan dat de vrijetijdsorganisaties zouden worden bekeken in het kader van Perspectief 2020. Is dat ondertussen al gebeurd? Hoe zult u deze organisaties op lange termijn evalueren? Zullen er periodieke evaluaties zijn, om eventuele mankementen zoals dit tijdig te kunnen verhelpen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat de bijkomende subsidiëring van 26.661 euro betreft, geldt inderdaad dat het traject naar de duurzame inclusieve vrijetijdsbesteding van de gebruiker moet resulteren in een lidmaatschap van een organisatie die niet door het VAPH wordt gefinancierd of in een structurele participatie aan activiteiten van sportieve, artistieke of socio-culturele aard die door derden zijn georganiseerd. Het is echter perfect mogelijk om voor de realisatie van deze doelstelling een buddy te zoeken. Reglementair is dit mogelijk, en ook inhoudelijk zal deze participatie in vele gevallen meer kans op slagen hebben als dit ondersteund wordt door een buddywerking. De ondersteuning vanuit de vrijetijdsorganisatie mag zich dan ook richten op de buddy zelf. Dit is inderdaad een mooi voorbeeld van vermaatschappelijking van de zorg. Het is wel zo dat er voor deze bijkomende subsidiëring een formeel lidmaatschap bij een organisatie moet kunnen worden aangetoond.
Voor de overige individuele trajectbegeleidingen legt de regelgeving deze verplichting niet op. Hier kan dus ook het zoeken en begeleiden van een buddy onderdeel zijn van het traject om inclusieve vrijetijdsbesteding mogelijk te maken, ook als dit occasioneel en gevarieerd is, en niet leidt tot een structureel lidmaatschap.
Het is juist dat binnen de regelgeving reeds voor een belangrijk deel gebruik kan worden gemaakt van een buddywerking. Maar het is eveneens duidelijk dat zodra de contouren van de persoonsvolgende financiering duidelijker zijn – en we zullen daarop moeten wachten om te weten wat de specifieke consequenties van de regels over de vrijetijdsbesteding zijn – zal ook het vrijetijdsaanbod aan dit nieuwe kader getoetst worden. Het lijkt me aangewezen om op dat ogenblik eventuele wenselijke wijzigingen van het besluit door te voeren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord en voor de erkenning dat het werken met buddy’s op zich, zonder te streven naar een vast lidmaatschap, heel zinvol kan zijn en mogelijk is binnen de individuele trajectbegeleiding.
U verwijst naar het nieuwe kader dat er zal komen binnen de contouren van de persoonsvolgende financiering. U zegt ook dat u wel openstaat om het besluit te bekijken. Over welke timing spreken we dan? Is het in 2016 dat we er dieper op in kunnen gaan?
‘First things first’: eerst moeten het grote kader en de reglementaire basis van het persoonsvolgend financieringssysteem gestabiliseerd zijn voor andere regelgeving die consequenties moet proberen te vertalen, wordt bekeken. Het lijkt me niet verstandig om nu al te starten met de regelgeving over de vrijetijdsbesteding als er eerst nog een groot besluit moet komen over de manier waarop de inschalingen en de financiering gebeuren in het licht van de persoonsvolgende financiering. De taskforce is er heel intens mee bezig, maar dit zal komen nadat een paar grote besluiten voldoende gestabiliseerd zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.