Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de participatie van jongeren in de bijzondere jeugdzorg
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
In 2011 werden de residentiële settings en dagcentra behorend tot de organisaties bijzondere jeugdzorg bevraagd over de implementatie van het decreet Rechtspositie van de Minderjarige. Bij die inspecties werd de nadruk gelegd op de wijzigingen die het decreet teweeg had gebracht en op de wijze waarop een organisatie die wijzigingen implementeerde in zijn processen en procedures.
In navolging daarvan heeft in de periode november 2013 tot september 2014 een nieuwe inspectieronde plaatsgevonden. Bij die inspectieronde lag de focus op de participatie van de jongere en zijn context in het hulpverleningstraject. Het betrekken van de context, zo zegt men, draagt er immers toe bij dat mensen die belangrijk zijn in het leven van de jongere, hun verwachtingen kunnen uiten en een band behouden met de jongere. Werken aan de context is een voorbereiding op het afbouwen van de hulp, aangezien het deze context is die de jongere tijdens en na de hulpverlening zal moeten ondersteunen.
De inspectie gebeurde op basis van bevragingen van de jongeren en de begeleiders, niet van de context zelf. Uit die bevragingen trok Zorginspectie een aantal conclusies met betrekking tot de participatie van de jongeren en zijn context bij het onthaal, bij de opmaak van de handelingsplannen en evolutieverslagen, bij de dagelijkse hulpverlening en bij het dossier.
Wat betreft het onthaal, kon worden geconcludeerd dat de jongeren en de context zich gehoord voelen. Zorginspectie pleit wel voor het vastleggen van een aantal basisafspraken waarbij vooral rekening wordt gehouden met de individuele jongere. Verslagen worden veelal apart besproken met de jongeren en met de context. Nochtans zou een gezamenlijke bespreking ook kunnen leiden tot meer begrip en overeenstemming over de doelstellingen van de hulpverlening, aldus de inspectie. Ook voor andere gesprekken pleit Zorginspectie voor het gezamenlijk rond de tafel zitten of op zijn minst voor een goede terugkoppeling naar de jongere toe.
De jongeren mogen contacten onderhouden met mensen die voor hen belangrijk zijn, maar de vertrouwenspersoon en diens statuut zou nog meer bekendheid mogen verwerven. Dat is iets waarover we het tijdens de bespreking van het decreet Integrale Jeugdhulp al hebben gehad. Hetzelfde geldt voor de inhoud van hun dossier en het feit dat jongeren hun dossier mogen inkijken. De meeste vragen gaan over de duur van hun begeleiding, omdat daar de meeste onzekerheid over bestaat en de begeleiders daar zelf maar weinig impact op hebben.
In het algemeen concludeert de Zorginspectie dat de meerderheid van de organisaties grotendeels voldoet aan de bepalingen in dit kader van het decreet Rechtspositie van de Minderjarige. Terwijl in een aantal organisaties participatie helemaal is ingeburgerd, heeft een kleine minderheid echter nog een hele weg af te leggen.
Minister, Zorginspectie formuleerde een aantal pijn- en werkpunten op het vlak van participatie van de jongere en diens context in zijn hulpverleningstraject binnen de bijzondere jeugdzorg. Welke maatregelen koppelt u daaraan? Hoe zal worden opgevolgd in welke mate de verschillende organisaties en hun afdelingen de pijnpunten die er nog zijn, zullen wegwerken?
De heer Parys heeft het woord.
Mijn vraag is gelijkaardig aan die van mevrouw Schryvers. Ik zal het kort houden.
Uit de bevraging waaraan mevrouw Schryvers al heeft gerefereerd, blijkt inderdaad dat de vertrouwenspersoon binnen de Integrale Jeugdhulp zeker nog onvoldoende bekend is. Wat ook bleek, is dat 93 procent van de jongeren er weet van hebben dat er een dossier over hen wordt bijgehouden, maar dat slechts de helft ervan weet wat erin staat. 41 procent kon gedeeltelijk antwoorden op de vraag waarvoor het dossier effectief diende. Uit die bevraging komen dus een aantal positieve elementen naar voren, maar ook een aantal verbeterpunten.
Minister, hoe verklaart u het feit dat die vertrouwenspersoon nog onvoldoende gekend is? Wat is de oorzaak van de povere kennis bij minderjarigen over hun persoonlijke dossier? Welke maatregelen kunt u nemen om de jongeren aan te sporen om kennis te hebben van hun eigen dossier? Dat laatste lijkt mij toch belangrijk. Als jongere weet je het best wat in je dossier staat. Hoe kunt u ervoor zorgen dat het instrument van de vertrouwenspersoon beter bekend is bij de kwetsbare jongeren waarover het hier gaat?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Eerst en vooral willen we globaal stellen dat het rapport van Zorginspectie over participatie in de organisaties voor bijzondere jeugdzorg uitermate positief is. We merken bijvoorbeeld dat de minderjarigen en hun gezinnen heel sterk betrokken worden in de hulpverlening en in de vormgeving van hun begeleidingstraject. We zien eveneens dat de organisaties voldoende aandacht hebben voor het in beeld brengen van de voor de minderjarige relevante actoren en personen uit zijn ruimere context. Hiermee geven de voorzieningen zichtbaar uitvoering aan een verwachting die door vzw Cachet een paar jaar geleden werd geformuleerd tijdens de voorbereiding van de Staten-Generaal van de jeugdhulp.
Uit het rapport blijkt dat minderjarigen zowel bij het onthaal als bij de verslaggeving betrokken worden, dat ze zich beluisterd voelen en dat ze er een effectieve inbreng in hebben. We merken ook dat minderjarigen globaal vertrouwen hebben in hun begeleiding. We illustreren dit aan de hand van een aantal cijfers uit het rapport: 404 van de 405 bevraagde jongeren stelden dat ze wisten bij wie ze terecht konden met vragen. Dit hoge cijfer werd ook bevestigd door alle bevraagde begeleiders. Deze begeleiders zeiden ook dat er steeds iemand aanwezig is met wie de jongere kan praten. 94 procent van de jongeren bevestigde dat. Van de jongeren gaf 95 procent aan een vaste individuele begeleider te hebben.
We kunnen dus niet anders dan samen met Zorginspectie en Jongerenwelzijn concluderen dat het merendeel van de organisaties een goede praktijk inzake participatie neerzet en de bepalingen uit het decreet rechtspositie van minderjarigen in de jeugdhulp naleeft.
We mogen ook zeker niet uit het oog verliezen dat het bevragen van jongeren op een dermate grote schaal binnen de jeugdhulp op zich al een positieve en vernieuwende beweging is. Het is de eerste keer dat dit met zoveel zorg en aandacht voor de stem van de jongeren werd uitgezet.
Uiteraard zijn er een aantal aandachtspunten, en participatie is te belangrijk in dit verhaal om hier geen aandacht voor te hebben. Inzake de dossiervorming stellen we vast dat 93 procent van de bevraagde minderjarigen wel weet dat er een dossier van hem wordt bijgehouden, maar dat een aanzienlijk deel niet weet wat erin staat en waarvoor het dient. We kunnen hier verschillende verklarende hypothesen rond formuleren, maar het lijkt ons in elk geval dat de communicatie, de ‘taal’ die wordt gebruikt, erg belangrijk is. Het is een aandachtspunt om verstaanbaar te communiceren. Daarom hebben we de aandacht voor het taalgebruik ook expliciet in het kwaliteitsconcept van Jongerenwelzijn ingeschreven. We leren uit de inspecties dat de evolutieverslagen over de hulpverlening wel met de jongere en de context worden besproken, maar dat deze nog regelmatig worden besproken met de jongere en de context afzonderlijk. Er zijn dus duidelijk telkens sterktepunten, maar er is natuurlijk ook nog ruimte voor verbetering.
Voor wat de kennis van de vertrouwensfiguur betreft, moeten we vaststellen dat deze term relatief nieuw is. De resultaten op het vlak van het betrekken van een vertrouwenspersoon waren niet zo goed. De recente wijzigingen in de regelgeving zijn hiervan mogelijk een oorzaak, maar dat neemt niet weg dat er werk aan de winkel is op dat vlak. Daarnaast bleek uit het rapport dat verschillende organisaties de jongere wel de kans bieden om zich te laten bijstaan door een vertrouwd persoon, maar niet onder het statuut van vertrouwenspersoon. We komen direct op het thema van de vertrouwenspersoon en de concrete initiatieven die we hierover nemen terug.
Eerst willen we toch even het breder kader schetsen. Het rapport van Zorginspectie is voor ons immers een ijkmoment, maar daarom geen eindpunt. We verwachten dat de individuele organisaties en de sector met de resultaten van de bevraging aan de slag gaan. Precies om die reden organiseerden Zorginspectie en Jongerenwelzijn samen op 17 maart de toelichting en terugkoppeling van het rapport aan de volledige sector. Op dit forum werden al een aantal aandachtspunten uit het rapport gehaald, zoals de terugkoppeling naar de jongere van gesprekken met de context waarbij de jongere zelf niet aanwezig was. Op deze toelichting werden ook de beleidsverwachtingen besproken en handvatten aangereikt die de organisaties in staat moeten stellen om te groeien inzake gebruikersparticipatie.
De manier waarop de inspecties zijn gebeurd, het rapport werd opgesteld, en vervolgens de terugkoppeling heeft plaatsgevonden, toont echt hoe we in dialoog met de sector en de gebruikers erin geloven dat belangrijke stappen kunnen worden gezet voor een betere positie van de jongere en zijn context. We zullen samen met de koepelorganisaties bekijken of en welke inspanningen er nog bijkomend nodig zijn om op sectorniveau te groeien inzake kwaliteit. We vermelden in dit kader ook het huidige lopende ondersteuningstraject inzake kwaliteitszorg in samenwerking met de verschillende koepels voor de bijzondere jeugdbijstand, waarvoor 80.000 euro subsidiemiddelen werd vrijgemaakt.
Er ligt uiteraard een belangrijke verantwoordelijkheid bij de individuele organisaties. We willen niet dat kwaliteitszorg een doel op zich wordt, maar we zien het als een middel om de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren. Het kwaliteitskader, zoals dat voor de bijzondere jeugdbijstand uitvoering geeft aan het Kwaliteitsdecreet, werkt heel sterk responsabiliserend naar de individuele organisaties.
Gebruikersparticipatie kreeg daarin een prominente plek, zowel op het niveau van de hulpverlening als op organisatorisch niveau. Dit geldt ook voor het gebruikersdossier. Deze elementen komen allen aan bod bij de zelfevaluatie en de voortdurende verbeteracties die worden verwacht van deze organisaties.
Het algemene rapport van Zorginspectie en de directe terugkoppeling aan de sector zullen hierin sterke ondersteunende instrumenten zijn. Daarnaast zijn er ook de individuele rapporten, die desgevallend ook aandachtspunten bevatten over de individuele zorgvoorziening zelf. Bij volgende inspectiebezoeken zal Zorginspectie hierop telkens terugkomen om ook na te gaan welke stappen de organisatie daadwerkelijk heeft gezet.
Naast de opvolging van het rapport die we op deze manier willen doen, plant het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin verdere intersectorale acties om de kennis over de rechten van minderjarigen zowel bij de hulpverleners als rechtstreeks bij de minderjarigen te verhogen en de toepassing ervan ook te bevorderen. In het kader daarvan keurde het Managementcomité Integrale Jeugdhulp op 12 januari 2015 een implementatieplan goed. Informeren, sensibiliseren en vormen van hulpverleners over de rechten van minderjarigen vormt hierin een belangrijke actielijn. Dit gebeurt via de website www.rechtspositie.be, de nieuwsbrief rechtspositie, verschillende brochures, de werkmap over het decreet Rechtspositie, de vormingen participatieve basishouding en een tweejaarlijkse studiedag. Er vond nog pas op 6 maart 2015 een intersectorale studiedag plaats over rechten in de jeugdhulp. Daaraan namen 250 hulpverleners en directies deel. Er werd uitvoerig aandacht besteed aan de vertrouwenspersoon en het recht op een dossier.
De invalshoek rechten en participatie vormt ook een rode draad in de algemene intersectorale vormingen jeugdhulp, die hulpverleners informeren over het nieuwe jeugdhulplandschap. Deze vormingen worden ingericht door de steunpunten en financieel ondersteund door het departement. Zowel ‘het dossier en open verslaggeving’ als ‘de vertrouwenspersoon’, krijgen hierin als thema’s een prominente plaats.
Specifiek met betrekking tot de vertrouwenspersoon zijn er voor de komende jaren nu al volgende gerichte acties gepland. Ze vallen uiteen in drie luiken. Een eerste luik is het informeren, sensibiliseren en vormen van de hulpverleners. De fiche in de werkmap over recht op bijstand is aangepast aan de nieuwe regelgeving en wordt nu verder onder de aandacht gebracht en verspreid. Elke deelnemer aan de eerder genoemde studiedag rond rechten in de jeugdhulp kreeg een uitgebreide brochure ’t Zitemzo met het recht op bijstand. De brochure werd aangemaakt door de Kinderrechtswinkel. We maken de brochure verder bekend via de nieuwsbrief rechtspositie en de nieuwsbrief integrale jeugdhulp. We verspreiden momenteel ook flyers over de vertrouwenspersoon onder de hulpverleners. Deze flyer kan hulpverleners helpen om erover in gesprek te gaan met de minderjarige.
Een tweede luik betreft het informeren en ondersteunen van minderjarigen zelf. Reeds in 2015 trekken we 7000 euro uit om minderjarigen rechtstreeks te informeren over vertrouwenspersonen of het concept daarvan. We betrekken minderjarigenorganisaties in de uitwerking van deze bekendmakingsactie. Verder zetten we op de webpagina rechten in de jeugdhulp, specifiek gericht op minderjarigen, uitdrukkelijk in de kijker. We onderzoeken ook om een pool van vertrouwenspersonen van minderjarigen uit te werken. Immers, zelfs al kennen minderjarigen dit recht, het is niet altijd gemakkelijk om iemand te vinden die deze rol wil en kan opnemen.
Ten derde willen we de vertrouwenspersonen zelf ook ondersteunen. Aan een vertrouwenspersoon worden soms grote verwachtingen gesteld. Daarom willen we deze vertrouwenspersonen rechtstreeks informeren en hen ondersteunen in hun rol, dit in de vorm van een webpagina of een ander toegankelijk kanaal, eventueel met een daaraan gekoppelde helpdesk.
Tot slot moeten we ook verwijzen naar actie 23 van het actieplan jeugdhulp, waarbij een intersectoraal cliëntenforum wordt ingeschreven. De resultaten van deze inspectieronde kunnen inspirerend zijn om samen met de gebruikers hiervan werk te maken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Zoals u zelf stelt, kunnen we, als we het rapport lezen, toch wel concluderen dat er ook in de jeugdzorg een duidelijke en onomkeerbare evolutie is naar participatie. Dat is heel positief.
Het is een keuze van het beleid, maar we zien dat deze in de meeste organisaties en voorzieningen ook al zijn weg heeft gevonden en goed wordt geïmplementeerd. Vanzelfsprekend – ik denk dat het niet anders kan – komen er uit zo’n rapport ook een aantal werkpunten naar voren. Het is toch wel duidelijk dat er een traject wordt uitgezet om aan die werkpunten tegemoet te komen.
Taalgebruik zal inderdaad een belangrijk element zijn. Hoe moet men verstaanbaar met jongeren communiceren?
Wat ik zeker van groot belang vind, zijn de vertrouwenspersonen. Bij de bespreking van het decreet Integrale Jeugdzorg hebben we gezegd dat het niet voldoende is om de figuur van de vertrouwenspersoon op te nemen en te creëren, maar dat de jongeren ook voldoende moeten zijn ingelicht dat ze er een beroep op kunnen doen. Er moeten ook voldoende vertrouwenspersonen zijn, die op een goede manier ondersteund moeten worden. We zijn er ons ook allemaal van bewust dat dat niet van vandaag op morgen kan. Met brochures, informatie, een pool van vertrouwenspersonen en een ondersteuning van de vertrouwenspersonen, neemt het beleid toch wel duidelijke acties die we in de toekomst natuurlijk moeten opvolgen. Ik ben er zeker van dat het vanuit deze commissie wel zal gebeuren. Het is een positieve evolutie die moet worden voortgezet.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil me aansluiten bij mevrouw Schryvers. Minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben er tevreden mee dat de resultaten op een zorgvuldige manier worden teruggekoppeld naar de sector. Dat is de goede weg. Volgend jaar kijken wij uit naar de evoluties die gebeurd zijn onder meer op het vlak van vertrouwenspersonen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.