Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over aangekondigde wijzigingen in de voorschoolse kinderopvang
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hadden het hier al eerder over naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota en de begroting. Toen leek het erop dat u de minimumtarieven en de inkomensgerelateerde kinderopvang zou optrekken van 1,56 naar 5 euro. Dat is een meer dan verdrievoudiging. Op dat moment is ook gezegd dat voor bepaalde categorieën alsnog een verminderd tarief mogelijk zou zijn, maar dat het niet automatisch zou worden toegekend.
Er komen dus twee problemen bij elkaar. Ten eerste verdrievoudigt u het minimumtarief voor een heel kwetsbare groep ouders en kinderen. Het is ontegensprekelijk zo dat een rekening van 80 euro meer per maand voor mensen met een inkomen lager dan de armoededrempel veel meer is. Dat is misschien zelfs onoverkomelijk meer. Dit kan een verdere drempel vormen voor kinderen uit kansarme gezinnen om deel te nemen aan de kinderopvang. Voor de ontwikkeling van kinderen – zeker op het vlak van schoolse vaardigheden maar ook andere – is het cruciaal dat ze kunnen deelnemen aan kinderopvang. De positieve effecten van kinderopvang zijn significant groter en erg opvallend precies voor die kinderen die opgroeien in een minder kansrijk milieu. Voor hen is kinderopvang echt belangrijk als we de kansen gelijk willen trekken.
Het eerste probleem is dus het feit dat de voorschoolse kinderopvang een pak duurder wordt. Het tweede probleem bestaat erin dat u mensen eventueel nog wel een vermindering wilt toekennen, maar dat gebeurt niet meer automatisch. Dat is een enorme, onbegrijpelijke stap achteruit van een overheid die zeer efficiënt wil zijn en zelf de gegevens bezit om te beslissen over tegemoetkomingen. In deze tijden van digitalisering zet u dus een grote stap achteruit.
Het is ook een grote drempel voor de mensen om die tegemoetkoming te vragen. Zij moeten immers naar het overbevraagde OCMW stappen, en daar loopt de wachttijd soms op tot weken, zelfs maanden. Het OCMW moet dan geval per geval nagaan of mensen wel recht hebben op een korting. Ik begrijp dat niet goed, want iemand die moet rondkomen met een inkomen lager dan de armoedegrens komt toch sowieso in aanmerking voor een korting? Zullen de OCMW’s dan een onderscheid maken tussen arm en heel arm? Voorts is het zo dat mensen elk jaar opnieuw een aanvraag moeten indienen. Wat is het nut daarvan, tenzij een gemakkelijke manier om te besparen uitproberen? Ik herinner me dat u vermoedde 5,5 miljoen euro in de kinderopvang te besparen, vooral dankzij deze maatregel.
Allerlei organisaties trekken aan de alarmbel: de Gezinsbond, Welzijnszorg, Caritas, het Netwerk Tegen Armoede, de Vrouwenraad en de vakbonden. Ook experts en professoren opvoedkunde reageren. Zij vragen twee zaken: schroef nog voor u ze invoert de tariefverhoging terug en zorg voor een automatische toekenning van het recht wanneer de mensen het nodig hebben.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Hebt u al beslist of de nieuwe tarifering er komt, en zo ja, vanaf wanneer gaat die in werking? Ik neem aan dat u de briefschrijvers en bezorgde organisaties zult willen ontvangen en horen, en een beslissing zult uitstellen tot op het ogenblik dat u hun argumenten hebt aangehoord en hen een antwoord kunt geven. Misschien kunt u ons al geruststellen en zeggen dat u op basis van dat toch wel vrij brede protest uw voornemen op een aantal punten wilt aanpassen, of toch minstens openstaat voor dat gesprek.
Als u doorgaat met de nieuwe tarifering, wanneer en hoe worden ouders die met de nieuwe tarifering te maken krijgen op de hoogte gebracht? Ik neem aan dat u een plan hebt om de ouders die nadeel zouden ondervinden – de mensen met de allerlaagste inkomens – individueel aan te schrijven en uit te leggen hoe zij toch een tegemoetkoming kunnen ontvangen. Hoe wordt vastgesteld wie in aanmerking komt voor een individueel verminderd tarief? Hoeveel moet men onder de armoedegrens zakken om arm genoeg te zijn om dat verminderde tarief te krijgen? Waar ligt de grens? Wie behandelt die aanvragen, en op basis van welke criteria? Kan men u er eventueel nog van overtuigen om bepaalde groepen van mensen collectief en automatisch dat recht toe te kennen?
Ten slotte, en meer algemeen: hoe gaat u om met de bezorgdheden die de organisaties in de brief aan u formuleren in het geval u niet wenst tegemoet te komen aan hun voorstellen? Wat met hun bezorgdheden als u voet bij stuk houdt en iedereen elk jaar opnieuw een aanvraag moet indienen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ook ik heb een vraag over aangekondigde wijzigingen in de voorschoolse kinderopvang, al wil ik het breder bekijken dan mevrouw Van den Bossche. Met het decreet van 20 april 2012 koos Vlaanderen voor een volledig nieuw model voor de organisatie van de voorschoolse kinderopvang. Dit nieuwe decreet en de uitvoeringsbesluiten betekenen voor de sector een grote omwenteling. Het is dan ook heel belangrijk dat vanuit Vlaanderen zelf de evoluties en implementaties op het terrein goed worden opgevolgd; dat regelmatig wordt geëvalueerd en dat bijsturingen worden gedaan als die nodig blijken.
Zo kwam bijvoorbeeld de kinderopvangzoeker al aan bod in de bijeenkomst van de commissie Welzijn van 21 oktober 2014. Na een grondige evaluatie van het proefproject Kinderopvangzoeker, onder meer op basis van een onderzoek uitgevoerd door het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, besliste Kind en Gezin het project in de oorspronkelijke vorm stop te zetten, en werk te maken van een heroriëntatie, zo stelde u. De aanpak zou niet gebruiksvriendelijk genoeg zijn geweest en zou tot bijkomende administratieve lasten hebben geleid. U stelde voorts dat Kind en Gezin werkt aan een aangepast project Kinderopvangzoeker, met aandacht voor lokale good practices. Dat zou moeten leiden tot een conceptnota en een implementatieplan.
Het thema voorschoolse kinderopvang kwam ook aan bod op 28 januari in de plenaire vergadering, tijdens een actualiteitsdebat over kinderopvang voor kinderen in armoede. Tot besluit van dit actualiteitsdebat werd een motie goedgekeurd. Hierin vraagt het parlement onder meer de verdere uitbouw van een kwaliteitsvolle en toegankelijke kinderopvang voor baby’s en peuters, zowel voor werkenden als voor kwetsbare gezinnen, en ook een evaluatie van het decreet Kinderopvang, met het oog op een administratieve vereenvoudiging.
Ook inzake de inkomensgerelateerde tarifering van de voorschoolse kinderopvang zijn er wijzigingen op til, zij het dat die dan niet het gevolg zijn van het decreet Voorschoolse Kinderopvang zelf. Deze zijn echter opgenomen in het Vlaams regeerakkoord en de minister-president verwees er ook naar in de Septemberverklaring. De Vlaamse Regering wil het minimumtarief van de kinderopvang vanaf 1 april optrekken van 1,56 naar 5 euro. Wie van een leefloon leeft en een activeringstraject van de VDAB of het OCMW volgt en ouders met een laag inkomen uit minstens halftijdse arbeid zouden van een tarief van 3 euro kunnen genieten. In geval van invaliditeit, werkloosheid, inkomensdaling, leefloon, financiële, medische of materiële moeilijkheden zijn sociale correcties op het minimumtarief mogelijk. De kindkorting voor kinderen ten laste blijft behouden voor kinderen tot de leeftijd van 12 jaar. Daarnaast zou wel een individueel verminderd tarief worden toegepast als ouders het inkomenstarief financieel onmogelijk kunnen betalen, en dit na een onderzoek verricht door het OCMW.
De veranderingen zouden enkel gelden voor nieuwe situaties – vanaf 1 april 2015 – wanneer ouders een prijs betalen op basis van het inkomen en het aantal kinderen ten laste. Als er een nieuwe regeling zou ingaan, is het van belang dat alle partijen hierover zekerheid verkrijgen. Voor de meest kwetsbaren moet duidelijk zijn dat zij hun rechten op een eenvoudige manier zullen kunnen uitoefenen.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Eén: in oktober 2014 stelde u de geplande aanpak van Kind en Gezin om te komen tot een aangepaste kinderopvangzoeker voor. Welke stappen werden in dat verband al gezet? Wordt er voortgewerkt met een conceptnota en worden intussen eventueel al good practices gecommuniceerd, zodat lokale loketten er al een beroep op kunnen doen?
Twee: wat is de stand van zaken van de deregulering en de vereenvoudiging van de normering van de voorschoolse kinderopvang? Op welke manier wordt werk gemaakt van de administratieve vereenvoudiging?
Drie: zijn er simulaties gebeurd over de gevolgen van de wijzigingen in de tarieven voor kinderopvang voor kwetsbare gezinnen? Zijn er situaties waarin de nieuwe tarifering voordeliger is?
Vier: hoe kan men ervoor zorgen dat mensen die het voor hen berekende tarief echt niet kunnen betalen en die na een onderzoek van het OCMW een attest bekomen met het oog op een lager tarief hun recht daarop ook effectief kunnen uitoefenen? Hoe kan men ervoor zorgen dat de bijkomende opdracht voor de OCMW’s beperkt blijft? Is de formele ingangsdatum al bekend? Op welke manier zal de communicatie hierover naar alle betrokkenen – voorzieningen, ouders en OCMW – gebeuren?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, veel vragen zijn al gesteld, maar ik wil er toch nog enkele aan toevoegen. Ik sluit me alvast aan bij het betoog van mevrouw Van den Bossche over het belang van kwaliteitsvolle opvang voor alle kinderen, en niet enkel voor kinderen met werkende ouders of kinderen uit meer begoede milieus. Ieder kind heeft daar baat bij en recht op, en dat is ook zo bepaald in het decreet. De realiteit is natuurlijk een andere zaak: we merken dat kansarme kinderen systematisch uit de boot vallen. Groen zegt dat, maar ook de heer Vandenbroucke zei dat vorige week. Straks stel ik nog een vraag over andere dan financiële drempels voor kansarme mensen.
Maar ook inzake de financiële aspecten blijf ik met veel vragen zitten. Eén, bent u van plan om een armoedetoets op deze beslissing uit te voeren? Het zou nuttig zijn om samen met de armoedeverenigingen en experts de impact ervan te onderzoeken.
Twee, wat zal deze operatie aan winst genereren? Het woord winst is in deze context een ongelukkig woord, maar in de begroting staat toch dat de ouderbijdragen voor ettelijke miljoenen aan meerinkomsten zullen zorgen. Gaat het om 5,5 miljoen euro? Of om 10 miljoen euro? Of gaat het om een veel kleiner bedrag? Er circuleren verschillende cijfers.
Drie, aansluitend bij de vragen over de opdracht voor de OCMW’s: op basis van welke criteria moeten zij oordelen of iemand voor een verminderd tarief in aanmerking komt? Welke termijn zal daarvoor gelden? Voor veel mensen zal de tussenstap via het OCMW een extra drempel vormen. Veel mensen zoeken een flexibele opvang op korte termijn, soms zelfs tijdelijke opvang. De tussenstap via het OCMW zal er voor veel mensen te veel aan zijn. Veel mensen zullen het dan maar zo laten. Wat is de impact van de tussenstap?
Mevrouw Schryvers had het over de kinderopvangzoeker. Het lijkt me inderdaad belangrijk om daarover eens een debat te organiseren. Brussel is van start gegaan met een kinderopvangzoeker. Er is een lokaal loket, met een centrale aanmelding en een website via dewelke een exclusief kinderaanbod wordt bekendgemaakt. Andere kinderopvanginitiatieven zijn er nog niet bij aangesloten. Hoe zit het met de implementatie, minister? Veel mensen zeggen dat de toestand onduidelijk is. Zij weten niet bij wie ze voor welke aanvraag moeten zijn. Ik heb de indruk dat mensen nog enkel op de centrale website een aanvraag indienen, maar daardoor een aantal belangrijke mogelijkheden missen, want niet alle initiatieven zijn daarop aangesloten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb een kleine opmerking. Ik dacht dat er een akkoord was bereikt dat we een soort van een voortgangsrapport over de uitvoering van het Kinderopvangdecreet zouden voorgelegd krijgen. Ik vind het dan vreemd dat deze vragen worden aanvaard, want vragen over het gebruik van tabak, alcohol en drugs worden steevast doorverwezen naar de discussie van de komende weken.
Men meldt me dat het om een interpellatie gaat die door het Bureau is omgezet in een vraag om uitleg.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik zal uiteraard zo goed mogelijk antwoorden op de gestelde vragen, maar een deel van het debat is al gevoerd toen we het over de beleidsnota en de begroting hebben gehad. De contouren van de tariefaanpassing zijn vastgelegd. Voorts is het duidelijk dat op een bepaald ogenblik de criteria moeten worden vastgesteld. We organiseren ons om dat zo snel mogelijk te doen.
Het is mijn ambitie om op dat moment ook uitsluitsel te geven over de extra middelen, en om ook te kijken hoe we met die administratieve vereenvoudigingen een aantal zaken in beslissingen kunnen omzetten. Maar zolang de Vlaamse Regering daarover nog geen beslissing heeft genomen, is het voor mij ook niet echt mogelijk om op heel veel van die vragen een zeer gedetailleerd antwoord te geven. Ik kan alleen maar aangeven dat op basis van datgene wat in het regeerakkoord en de beleidsnota staat, wij die zaken op dit moment inderdaad voorbereiden.
Ik zal toch even ingaan op een aantal punctuele vragen.
Op basis van de evaluatie van diverse initiatieven en good practices rond een kinderopvangzoeker of een model dat men dan lokaal heeft opgebouwd, gaan we bekijken hoe we ouders beter kunnen ondersteunen om eenvoudiger en sneller opvang te vinden.
In antwoord op een vraag van mevrouw Taelman heb ik hier al eens een evaluatie gemaakt van de kinderopvangzoeker. Daaruit bleek dat de initiatiefnemers niet echt de meerwaarde zagen van het feit dat het beschikbaar aanbod op die manier bekend werd gemaakt. Ze zagen vanuit hun eigen perspectief de afstemming moeilijk op die manier gebeuren.
Kind en Gezin en het Agentschap Bestuurszaken werken daartoe samen, gebruikmakend van de methodiek van ‘service design’. Hierbij staan het bevragen van de ouders zelf, de lokale besturen en de voorzieningen centraal. We bekijken heel nauwgezet wat hun verwachtingen en wensen zijn. Dit traject is momenteel lopende, en op basis van de resultaten zal het verdere traject bepaald worden.
Wat de deregulering betreft, is er de werkgroep ‘Voortgangsplan Decreet Kinderopvang’. Deze werkgroep is samengesteld met vertegenwoordigers van de sector (UnieKO, Vlaams Welzijnsverbond, SOM , VVSG en Landelijke Kinderopvang), vertegenwoordigers van gebruikers (Gezinsbond, Minderhedenforum, Netwerk tegen armoede), vertegenwoordigers van de Ondersteuningsstructuur Kinderopvang (Voorzet, ‘t OpZet en UNIZO), een vertegenwoordiger van Voka, vertegenwoordigers van de vakbonden (ACLVB, ABVV, ACV) en vertegenwoordigers van Kind en Gezin.
Op basis van de input door de sector, gebruikers, zorginspectie, partners en Kind en Gezin zelf, werd een lijst van knelpunten samengesteld, die geclusterd werden in thema’s. Binnen de werkgroep werden het belang en de prioriteiten van elke knelpuntencluster bepaald. Dat leidde tot de volgende lijst van in prioriteitsvolgorde te behandelen items, namelijk administratieve lasten en procedurele bepalingen, medewerkers in de opvang, het aantal aanwezige kinderen in de opvang en de capaciteit die samenhangt met de infrastructuur, het principe ‘bestellen is betalen’, het voorrangsbeleid, werken met werknemers, de IKG-mix, het Vergunningenbesluit en de infrastructuur en de flexibele opvang.
Tijdens de eerste vier besprekingen in het voortgangsoverleg werden de knelpunten onderzocht. Er werd nagegaan of en waar mogelijk op korte termijn iets kan en moet veranderen aan de regelgeving of aan de bestaande werkwijzen, welke zaken het onderwerp moeten zijn van een meer grondige monitoring, onderzoek en opvolging en voor welke thema’s vooral extra moet worden ingezet op ondersteuning van de sector.
De besprekingen leidden reeds tot een eerste lijst van voorstellen tot wijzigingen aan uitvoeringsbesluiten. Na het finaliseren hiervan zullen deze aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd. Het gaat in hoofdzaak om wijzigingen in de procedurele bepalingen en de vergunningsvoorwaarden. Wijzigingen wat betreft de infrastructuurvoorwaarden, zoals onder meer de gekende voorbeelden inzake de glas- en raamoppervlakte en netto vloeroppervlakte, vormen een belangrijk onderdeel. We opteren duidelijk om zo veel mogelijk te vereenvoudigen. We streven er ook naar om nog voor het zomerreces een eerste pakket wijzigingen aan de Vlaamse Regering voor te leggen.
In het kader van de administratieve vereenvoudiging werden door Kind en Gezin reeds een aantal werkwijzen aangepast, in afwachting van de regelgevende wijzigingen die nodig zijn. Sommige zaken werden ook uitgeklaard, zonder dat er een regelgevende wijziging nodig is. Wat dit betreft, heeft Kind en Gezin reeds met de organisatoren gecommuniceerd. Knelpunten die werden veroorzaakt door onduidelijkheden op de werkvloer, werden ondervangen door in de nodige informatie te voorzien. Zo werden brochures ontwikkeld rond de registraties, de saldoafrekening en de voorrangsregels.
Morgen hebben we overleg met de verenigingen waarin armen het woord nemen. De bezorgdheden die ze hebben geuit, zullen hierbij aan bod komen.
Het systeem zoals het door de regering in het regeerakkoord, in de Septemberverklaring en in de beleidsnota werd opgenomen, is voldoende bekend. Ik ben niet van plan dit op korte termijn te wijzigen. Natuurlijk is het wel zo dat we over een aantal zaken het gesprek nog voeren. Als het systeem wordt uitgerold, is de timing belangrijk. Er moet een goede communicatie en een technische voorbereiding aan voorafgaan. Het onlinesysteem moet zo klantvriendelijk mogelijk zijn.
Kind en Gezin heeft hiervoor overleg gepleegd met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), meer bepaald over de positie van de OCMW’s inzake de nieuwe tarifering. Het OCMW oordeelt over het individueel verminderd tarief. Het zou me verbazen dat mensen met een leefloon geen contact zouden hebben met het OCMW. Ik denk dat dat wél zo is. We moeten wel kijken hoe de VVSG overleg pleegt met de sociale diensten van de OCMW’s. Aan de huidige reglementering verandert op zich niets, maar er moet wel worden nagegaan op welke manier het terugzetten naar 1,56 euro ook effectief vlot kan verlopen.
Ik zal proberen de modaliteiten van de inwerkingtreding van de tarieven samen te brengen met de beslissing over de inzet van de nieuwe middelen en de administratieve vereenvoudiging. Het budget is niet zo gemakkelijk te ramen. Het zal variëren, maar we rekenen op een meeropbrengst van 5 à 6 miljoen. En als ik hier toch een heel kleine voetnoot bij mag maken: in de zomer van 2014 vernamen we in de pers dat het 26 miljoen zou opleveren. Het zal dus anders zijn, maar het klopt uiteraard wel dat het resultaat van de hele oefening een budgettaire ontvangst zal zijn.
De andere vragen kan ik onmogelijk beantwoorden vooraleer de regering een formeel besluit heeft genomen, maar ik denk dat u hiermee toch al de voornaamste elementen hebt gekregen die bij ons beschikbaar zijn.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, morgen zal overleg worden gepleegd met de organisaties. Er is een brede coalitie van misnoegden. U geeft echter het signaal niet van plan te zijn iets aan te passen en er zijn een aantal zaken waarover het gesprek nog gevoerd wordt.
Welke aspecten zijn voor u niet wijzigbaar? Over welke zaken wordt het gesprek nog gevoerd? Waar bevindt zich de marge? U zegt namelijk niet over alles te kunnen spreken, maar over een aantal zaken is de discussie aan de gang.
Als het systeem wordt uitgerold, dan moet het voldoende technisch voorbereid zijn. Er moet voldoende communicatie zijn, want er wordt ingezet op het online verhaal. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Betekent dit dat de ouders een e-mail zullen krijgen met de melding dat hun tarief verhoogt naar 5 euro of heeft het betrekking op de kinderdagverblijven? Mijn vraag heeft vooral betrekking op de ouders. Hoe worden de ouders op de hoogte gebracht? Hoe zullen ze een kans krijgen om in een vlotte overgang op tijd naar het OCMW te gaan, zodat het OCMW de tijd heeft het dossier te onderzoeken? Er zijn immers wachttijden van weken tot maanden, afhankelijk van plek tot plek.
Alles wordt nu voorbereid door Kind en Gezin. Vorige week werd de beslissing uitgesteld. Wanneer denkt u te beslissen? Wanneer zal de beslissing in werking treden?
U bent verbaasd dat mensen met een leefloon geen contact zouden hebben met het OCMW. U weet nochtans wie tegemoetkoming nodig heeft. U lijkt te vinden dat die mensen het niet nodig hebben, want anders zou u geen 5,5 miljoen euro aan opbrengsten in de begroting inschrijven. Ofwel gaat u ervan uit dat de mensen de weg naar het OCMW niet zullen vinden en dus hun recht niet zullen laten gelden en dat brengt geld op in de begroting. Ofwel gaat u ervan uit dat ze massaal naar het OCMW gaan en massaal terug worden gestuurd, zonder tegemoetkoming. Wat is uw these? Denkt u dat ze niet zullen komen of denkt u dat ze het niet zullen krijgen?
Welke criteria zullen worden gehanteerd om te oordelen of iemand met een inkomen lager dan de armoedegrens het wel of niet waard is een verminderd tarief te krijgen? Waarom is dit een goed plan?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Met betrekking tot de deregulering en de vereenvoudiging noteer ik dat er al veel stappen zijn gezet in een ruim traject met alle betrokkenen. Ik denk dat alle commissieleden hier vragende partij voor waren. Het staat overigens ook in de motie. U hebt alle thema’s overlopen. Ik kan alleen maar tevreden zijn met uw aankondiging dat er voor het zomerreces nog werk zal worden gemaakt van wijzigingen aan de uitvoeringsbesluiten in functie van de vereenvoudiging en de aanpassing van de vergunningsvoorwaarden. Dat kan het werk in de sector alleen maar vergemakkelijken.
Als er nog geen duidelijkheid is over de tarifering en er overleg moet worden gepleegd binnen de regering en met de betrokkenen uit de sector, dan moeten we ook geen duidelijkheid verwachten. Ik hoop dat u die zult geven zodra ze beschikbaar is en dat de communicatie naar de sector en naar de ouders vlot zal verlopen. We vragen hiervoor blijvende aandacht. U hebt al aangegeven dat het belangrijk is voor de OCMW’s en voor de mensen die het niet kunnen dragen en recht hebben op het individueel verminderd tarief, zodat ze hun rechten kunnen laten gelden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Normaal begint men een repliek met te danken voor de antwoorden die men heeft gekregen. We hebben echter bijzonder weinig antwoorden gekregen op de vragen die werden gesteld. Ik vind de uitleg dat het nog moet worden bekeken op niveau van de regering en het argument dat er nog overleg moet worden gepleegd in dezen onaanvaardbaar. We zijn een parlementaire commissie. We hebben via de pers vernomen dat de nieuwe tarieven op 1 april mogelijk in werking zullen treden, maar een maand op voorhand zou het voorbarig zijn om hierover in dit parlement te discussiëren.
Mochten wij u een vraag stellen over iets dat niet uw eigen bevoegdheid is, zou ik nog snappen dat u zegt dat u het op de regering zult bekijken. Maar dit valt toch onder uw bevoegdheid. U gaat met een voorstel naar de regering. U hebt zelf een plan, een idee. Als u morgen de organisatie ziet, zult u hun toch iets moeten voorleggen of op zijn minst moeten duiden wat uw plan, uw idee is.
Ik was in de vooronderstelling dat we hier als parlement heldere antwoorden zouden krijgen op een aantal basisvragen. Hoe zit het nu juist ineen? Wanneer treedt het in werking? Welke opdrachten krijgen de OCMW’s inzake de criteria?
Want er zal toch een brief moeten worden gestuurd naar de OCMW’s waarin er wordt uitgelegd welke handvaten er zijn om al dan niet een oordeel te vellen wanneer iemand zich aanmeldt. Of hangt het puur af van de betrokken OCMW’s? Mogen zij zomaar zelf bepalen wie wel en niet die extra tegemoetkoming moet krijgen?
Ik vind het raar dat we daarop geen antwoord krijgen.
U zegt verder over de totale meerkost dat het geen 26 miljoen euro zal zijn. Goed, maar hoeveel zal het dan wel zijn? U moet het niet tot op de euro zeggen, maar u zult er toch wel een raming van hebben. U zou toch kunnen zeggen: “In de veronderstelling dat de oefening effectief is zoals nu, zal het ongeveer in die grootteorde zijn.” In de begroting staan er bedragen ingeschreven. Ik ga ervan uit dat u daar een idee van hebt en ons, het parlement, daarover meer informatie kunt geven, zodat wij onze mening kunnen geven en daarover kunnen debatteren en niet enkel achteraf akte mogen nemen van de feiten.
Ik heb u gevraagd of u een armoedetoets wilt doen. Een armoedetoets is niet hetzelfde als een overleg met armoedeorganisaties. Een armoedetoets is een instrument met een duidelijk omschreven werkwijze. Mijn vraag was of u een armoedetoets zou doen, niet of u enkel zou overleggen met armoedeorganisaties. Mijn vraag is om, als er een nieuwe tarifering is en vooraleer die in werking treedt, een ernstige armoedetoets te doen waarbij u zowel de input van ervaringsdeskundigen als de input van wetenschapsexperten gebruikt om te zien wat voor effect dit zal hebben op de armoede. Ik heb namelijk een flauw vermoeden dat die de armoede in ons land zal vergroten en niet verminderen.
U hebt gesproken over de kinderopvangzoeker. U zegt dat het experiment geen succes was. Maar ik had u een specifieke vraag gesteld over Brussel. Ik denk niet dat u daarop hebt geantwoord. In Brussel is men namelijk wel van start gegaan. In Vlaanderen is het proefproject in Limburg – ik denk regio Hasselt – negatief beoordeeld. Dan moeten we daar natuurlijk niet mee doorgaan. We moeten bekijken welk alternatief er mogelijk is. In Brussel is men wel degelijk gestart met een centraal aanmeldingssysteem via website. Een groot deel van de kinderopvanginitiatieven zijn daarbij aangesloten. Voor hen kan je je enkel via dat systeem aanmelden. Maar een heel deel van de kinderopvanginitiatieven zijn daar niet bij aangesloten. Dat creëert heel wat verwarring op het terrein. Mensen weten niet goed waar ze zich nu precies moeten aanmelden. Als je je via het systeem aanmeldt, krijg je slechts zeven maanden vooraleer je opvang van start gaat, een antwoord. Bij andere kinderopvanginitiatieven moet het echter veel vroeger, omdat het wachtlijstsysteem nog werkt per kinderopvang.
Minister, waarom is er in Brussel dan wel gestart met zo’n systeem? Hoe zullen de negatieve evaluaties van het proefproject worden vermeden? Wat is uw inschatting van die werkwijze?
Er is nog heel wat gezegd over deregulering. Het is goed dat het project loopt. Indien we vóór de zomer inderdaad op al die punten en thema’s tot antwoorden kunnen komen, zetten we een belangrijke stap. We moeten de voorstellen bekijken. Het lijkt mij positief om daarin snel vooruit te gaan.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, uiteraard gaat het nieuwe systeem niet in op 1 april, want dan zou ik u nu uitvoerig kunnen antwoorden op de vragen. Zo gaat dat natuurlijk niet. De regering moet dat besluit goedkeuren. Zoals gezegd, vind ik dat we op dat moment ook een uitspraak moeten doen over de andere twee ‘werven’ van dit verhaal, namelijk de administratieve vereenvoudiging en de verdeling van de beschikbare middelen. Over het budget, en de manier waarop dat budget indien het systeem niet ingaat bij de start van het jaar, zal schuiven, heb ik toelichting gegeven bij de begrotingsbesprekingen. Dat staat allemaal in het verslag. U kunt dat nalezen. Ik moet daar niets aan toevoegen. Wat ik daarover heb gezegd, is wat op dit ogenblik de toestand is.
Het project van de VGC is een softwareapplicatie zoals er ontwikkeld zijn in een aantal regio’s. Het verschilt daarin niet van wat er in andere regio’s bestaat. Onze ervaring is dat in een aantal regio’s, waar er een goede samenwerking is en er een goed lokaal bestuur is – in dit geval de VGC – dat erin wil investeren en inzetten, men modellen heeft ontwikkeld. Onze aanpak of het voorstel van Kind en Gezin, namelijk om langs twee kanten zicht te krijgen op de beschikbare plaatsen en de gevraagde plaatsen, bleek in de praktijk bij de aanbieders van de kinderopvang niet echt het model te zijn dat zou werken. Er wordt nu bekeken wat de pragmatische modellen zijn die er bestaan en welke we daarvan eventueel kunnen laten upgraden tot een best practice die we overal kunnen toepassen, maar die de oorspronkelijke ambities van de kinderopvangzoeker niet kan vervullen, namelijk dat je beleidsmatig zicht krijgt op de match van vraag en aanbod. Dat laat dat systeem, zoals ik het ken, normaal gezien niet toe.
Er zijn nog een aantal verhalen zoals dat van de VGC. We nemen de oefening die ik heb beschreven mee.
Het punt wat het onlineverhaal betreft, is: als je met een nieuwe tariefstructuur begint, moet je de modaliteiten scherpstellen, maar moet je natuurlijk ook zorgvuldig zijn in de voorbereidende communicatie, in wat de ouders daarover vernemen en hoe ze daarmee moeten omgaan.
U weet dat we in Vlaanderen voor de eerste keer op het niveau van de Vlaamse overheid een zeer brede online geïnformatiseerde aanpak hebben gedaan toen iedereen in het nieuwe systeem kinderopvang werd ingebracht. 140.000 attesten zijn toen opgemaakt in een vrij korte periode. Dat is voor – laat ons zeggen – 90 procent gelukt. Met gelukt bedoel ik dat er vaak ook hulp was van kinderopvanginitiatieven enzovoort. Ouders hebben dat vrij goed administratief kunnen afhandelen. In een aantal gevallen is dat niet gelukt. We hebben een evaluatie gemaakt van de omstandigheden en de lessen die daaruit kunnen worden getrokken.
Als er bij het inlopen van het nieuwe systeem een attest nodig is voor een ouder of voor een koppel, moet je ervoor zorgen dat het online behoorlijk loopt. Je moet er dan ook voor zorgen dat de voorzieningen en alle betrokken voldoende mee zijn met dat verhaal. Daarom kan de inwerkingtreding van dat systeem niet zomaar holderdebolder gebeuren. Nogmaals, het zal de nodige zorgvuldigheid veronderstellen.
Met het principe van een verminderd tarief en een minimaal tarief van 1,56 euro veranderen wij niets aan de bestaande regelgeving die van toepassing is in de Vlaamse kinderopvang. Het begrip verlaagd verminderd tarief en minimumtarief en de procedure waarop de OCMW’s daarin tussenkomen, is de procedure zoals ze bij de start van het decreet op de voorschoolse kinderopvang in de regelgeving was vervat. Natuurlijk zullen we gesprekken voeren met de OCMW’s om te zien hoe je daarmee kunt omgaan zodat een paar dingen als kader kunnen worden beschouwd. Het is het systeem zoals het al bestond vóór deze nieuwe tariefstructuur.
Ook wat dat betreft, is het belangrijk om te weten hoe we daarmee omgaan in de online-applicaties. Als ik het goed heb begrepen, weten de kinderopvanginitiatieven ook niet of er een leefloon is. Dat kan men op dit moment weten als men een attest meebrengt van het OCMW. Je zit met inkomenstarieven die online worden vastgelegd aan de hand van de fiscale aangiften. Wat dat betreft, moeten een aantal zaken grondig worden bekeken.
Morgen vindt het overleg met de verenigingen plaats. We zullen morgen met hen bespreken wat de verwachtingen zijn over het uitvoeren van een toets op het systeem. Het zou natuurlijk niet correct zijn indien ik zou zeggen dat we de afspraak die in het regeerakkoord staat, op een of andere manier zullen uitvoeren. Er moeten zeker afspraken worden gemaakt over de evaluatie: zorgvuldigheid, modaliteiten enzovoort. Mevrouw Van den Bossche vraagt waarover er dan nog moet worden gesproken. Uiteraard bekijken we hoe dat in de praktijk moet verlopen. Het is uiteraard de bedoeling dat de oorspronkelijke doelstellingen van het decreet, zoals beschreven in het decreet en in de uitvoeringsbesluiten, kunnen worden gehonoreerd, ook ten aanzien van kwetsbare groepen. En dus zijn er een aantal praktische modaliteiten die belangrijk kunnen zijn en waarover we in overleg moeten bekijken hoe we daarmee omgaan. Dat is het gesprek dat Kind en Gezin met de betrokkenen kan voeren. Aangezien een aantal organisaties ook zetelen in het raadgevend comité, veronderstel ik dat het gesprek daar ook zal worden gevoerd.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik vroeg over welke aspecten er wel nog wordt nagedacht. Een aantal zijn niet aanpasbaar, een aantal andere wel. U zegt dat de principes in het regeerakkoord staan, maar dat er nog wordt gesproken over de modaliteiten. Wat zijn die modaliteiten? Over welk deel van uw systeem onderhandelt u nog? Waar bevindt zich de marge en waar niet? U kunt synoniemen blijven gebruiken, maar ik zie niet wat u ermee bedoelt. Misschien kunt u ze benoemen. Dat maakt het zoveel eenvoudiger.
Ik mis ook nog een antwoord over de criteria. Bij inkomensgerelateerde kinderopvang is het criterium om een tarief te bepalen, nogal simpel: het inkomen en het aantal kinderen. Dat verandert, tenminste voor mensen met een erg laag inkomen. Daar is het niet meer simpelweg het erg lage inkomen dat het tarief bepaalt. Er wordt geval per geval bekeken of iemand ondanks een erg laag inkomen, toch nog recht heeft op het verminderd tarief. Mijn vraag is op basis van welke criteria dat zal gebeuren. De ene persoon met een laag inkomen zal 5 euro betalen, de andere 1,56 euro. Wat is het criterium om die twee groepen te onderscheiden?
Op welke manier zult u dit meedelen aan ouders? Komt er individuele communicatie naar elke ouder die riskeert meer te moeten betalen?
Het gaat om 5,5 miljoen euro in de begroting. Gaat u ervan uit dat mensen zich niet aanmelden bij het OCMW of gaat u ervan uit dat ze de tegemoetkoming niet zullen krijgen? De inwerkingtreding van uw systeem laat wat op zich wachten, maar de 5,5 miljoen is al ingeschreven in de begroting 2015. Is dat een streefcijfer voor het volledige jaar? Mag u het aantal maanden die intussen zijn verloren, daarvan aftrekken? Moet ik vrezen dat de 5,5 miljoen euro in 2016 wordt verhoogd omdat u een systeem zult invoeren in de loop van het jaar en dit dus maar de helft van de besparing vertegenwoordigt? Zullen we volgend jaar een veel hoger bedrag voor exact dezelfde maatregel moeten lezen?
Als het niet 1 april is, wanneer dan wel? Dat zullen we vernemen als de regering het erover eens is.
Inzake de armoedetoets zegt u dat we zullen zien en dat de beslissing in het regeerakkoord staat. Moet ik dat interpreteren als dat er geen armoedetoets zal gebeuren voor die zaken die in het regeerakkoord staan? Het is een decretale verplichting om op alle beslissingen een armoedetoets te doen. Het kan zijn dat er met goede bedoelingen in het regeerakkoord bepaalde maatregelen worden genomen, maar dat na een armoedetoets blijkt dat ze een zeer pervers effect hebben op armoede in ons land. Dit lijkt me zo’n maatregel te zijn. Het lijkt me geen argument om een armoedetoets a priori niet te doen. Ik ga ervan uit dat er op deze beslissing een armoedetoets zal gebeuren. Als u liever hebt dat we die vraag influisteren bij de organisaties die morgen komen, dan doen we dat. Het lijkt me echter een gekke manier van werken dat u een armoedetoets zult doen indien er morgen om wordt gevraagd.
Verder sluit ik me aan bij de pertinente opmerkingen van mevrouw Van den Bossche over de begroting en de budgettaire impact.
Alles wat in het regeerakkoord en de decreten staat, zal worden uitgevoerd. U moet echt niemand verwittigen. We zullen daar zelf de nodige inspanningen voor doen.
De ouders zullen uiteraard worden verwittigd. Vandaar dat er een degelijk communicatieplan en een communicatiestrategie moet worden opgebouwd. Dat moet zorgvuldig gebeuren.
Ik heb bij de bespreking van de begroting ook al gezegd dat we het systeem wellicht niet kunnen invoeren op een snelle manier. Als we de raming dit jaar maar gefaseerd halen, dan moet dit worden gecombineerd met de manier waarop de extra middelen worden ingezet om budgettair de zaken eenmalig op het beoogde begrotingsdoel te houden. U kunt dat lezen in de verslagen van de begrotingsbesprekingen.
De modaliteiten waarover we spreken, zijn de manieren waarop het systeem in de praktijk kan en moet worden toegepast, wat gemakkelijke methodes zijn en hoe er duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt.
Het contact met de OCMW’s moet op basis van het oude besluit van de vorige legislatuur worden georganiseerd. OCMW’s zijn geautoriseerd om het verlaagd tarief toe te kennen. Aan die bevoegdheid verandert er niets en die wordt hier gebruikt. We zullen met de VVSG en de sociale diensten nakijken of er bepaalde richtlijnen kunnen worden uitgewerkt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.