Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mijn vraag gaat over wachtlijstcijfers die we wel kennen en die duidelijk elk jaar worden opgelijst. Het gaat meer bepaald over het aantal mensen met een handicap dat wacht op zorg. Twintigduizend mensen staan op een wachtlijst voor zorg. Het kan gaan over mensen die al zorg krijgen, maar die een andere vorm van zorg nodig hebben en over mensen die nog geen zorg krijgen maar die wel vragen. Er is natuurlijk ook een grote groep die momenteel wel al zorg krijgt en een grote groep die momenteel geen zorg krijgt, niet op een wachtlijst staat maar wel een handicap heeft. Minister, in uw eigen nota gaat u uit van 120.000 mensen met een handicap die zorg of ondersteuning nodig hebben.
De wachtlijsten zijn voor veel mensen een frustratie. Er zijn al veel beloftes gedaan en perspectieven geboden. Maar nu komt er een heel sterk signaal waarbij mensen niet langer aanvaarden dat er wachtlijsten zijn. Dat heeft zich geuit in een klacht tegen het decreet Persoonsvolgende Financiering.
Men kan die klacht op verschillende manieren lezen. Daar zitten wellicht een aantal technische elementen in die aangevochten worden, maar er zitten ook een aantal politiek interessante of intrigerende elementen in. Een daarvan is het bestaan van een regionale prioriteitencommissie.
Ik heb de klacht zelf nog niet gelezen. Ik moet dus voortgaan op wat ik in de pers heb gelezen en op contacten die ik heb gehad met mensen die betrokken zijn bij het indienen van de klacht. Wanneer u in een decreet zegt dat u iedereen zorg zult aanbieden en dat u de ambitie hebt om die 120.000 mensen op een of andere manier zorg te geven, terwijl u tegelijkertijd regionale of andere prioriteitencommissies installeert, dan zegt u eigenlijk dat u daar niet in zult slagen en geeft u toe dat u niet iedereen zorg kunt bieden en dat er een prioritistering nodig is. En dat is een van de zaken die worden aangeklaagd.
Men zou kunnen zeggen dat ook in de andere beleidsdomeinen prioriteiten worden gesteld. Dat is wel zo, maar hier gaat het om personen met een handicap die we met z’n allen erkennen. Die mensen hebben een internationaal recht op ondersteuning en moeten volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Het is de plicht van die maatschappij om alle mogelijke drempels weg te nemen die er zijn voor mensen met een handicap om deel te nemen aan de maatschappij.
Het argument dat er momenteel niet voldoende geld is om de nodige ondersteuning te bieden, wordt internationaal niet aanvaard en mag ook niet worden aanvaard in een rijke regio als Vlaanderen.
Minister, op basis van welke elementen wordt dit decreet aangevochten? Hebt u overleg gehad met de indieners van de klacht? Hoe verliep dat?
Wat is de stand van zaken van de hervorming van de regionale prioriteitencommissies? Zult u op korte maar zeker ook op langere termijn blijven werken met prioriteitencommissies? Dat betekent dat u erkent dat u niet iedereen de beloofde zorg zult kunnen bieden.
Welke elementen zullen wel en niet worden hervormd in die prioriteitencommissies? Welke knelpunten wilt u oplossen? We hebben in de commissie al gezegd dat die commissies eenvormig moeten zijn in elke provincie. Men kan in West-Vlaanderen niet op een andere manier beoordelen dan in Vlaams-Brabant. Iedereen in Vlaanderen moet op dezelfde manier worden beoordeeld. Welke eventuele problemen van die prioriteitencommissies wilt u nog oplossen? Hoe gaat u dat dan doen en wat is de garantie dat het na die hervorming beter zal zijn?
Het gaat hier over een klacht tegen een decreet maar vooral tegen de wachtlijsten. Mensen klagen aan dat er zoiets bestaat als wachtlijsten in de zorg voor personen met een handicap. Minister, we hadden ooit een perspectief 2020 waarbij werd beloofd dat tegen 2020 iedereen zorg op maat zou krijgen. Dat perspectief wordt nu losgelaten maar welk perspectief wordt dan wel geboden? Wat is uw ambitie? Waar legt u de lat? Tegen wanneer zullen alle mensen de zorg krijgen waar ze recht op hebben?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, wat zal de impact zijn van deze vordering op de uitvoering van het decreet? Tegen wanneer mogen we redelijkerwijs een uitspraak verwachten?
Minister, ik sluit me aan bij de vragen, maar ik wil beginnen met een bedenking. Het gaat opnieuw om een klacht. Er zijn er al een aantal gepasseerd tijdens de zomer en het najaar van 2014. We betreuren met z’n allen de juridisering an sich, maar dat neemt niet weg dat we ze begrijpen. Er zijn al heel wat beloftes gemaakt die telkens opnieuw niet zijn ingelost. Dat drijft mensen tot een wanhoop die finaal leidt tot een appel aan een andere macht dan de uitvoerende macht, met name de gerechtelijke macht.
Straks voeren we het bredere debat over de persoonsvolgende financiering en het basisondersteuningsbudget. Maar u hebt al bij eerdere gelegenheden aangegeven dat u in lengte van dagen geen alternatief ziet voor de wachtlijsten en inherent daaraan het bestaan van die regionale prioriteitencommissies waar veel mensen vraagtekens bij plaatsen maar die ook bijvoorbeeld in Oost-Vlaanderen heel lang niet hebben gefunctioneerd. Sommigen zijn uit die commissies gestapt, maar de spanning blijft bestaan. U hebt op een bepaald moment het initiatief genomen om de al te grote verschillen weg te werken. Wat is de stand van zaken? Mijn aanvoelen is immers dat een groot deel van het onrechtvaardigheidsgevoel daarmee te maken heeft. Men begrijpt heel vaak de beslissingen niet. Als men al begrip zou hebben voor de tekorten, dan heeft men toch grote vraagtekens bij de manier waarop die tekorten in weerwil van het VN-verdrag worden gemanaged.
Waar staan we vandaag met het stroomlijnen, het begeleiden, het organiseren van die regionale prioriteitencommissies richting een beleid dat meer wordt gedragen?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, u hebt het gehad over de juridisering die we kunnen betreuren, maar het is ieders recht om op het even welk moment een advocaat in te roepen om iets aan te klagen. Minister, ik zal u niet vragen wanneer u welke uitspraak verwacht. Daar moeten we het hier niet over hebben.
De vraag die ik heb en die deze commissie zich misschien ook moet stellen, is of we doorgaan met het decreet. Blijft dat voor ons het uitgangspunt dat de zaken beter zal maken in de sector en waarmee we meer mensen zullen helpen met, deze legislatuur alsnog, meer geld?
We hebben zo meteen opnieuw een bespreking van uw meerjarenplan. Daarin legt u de budgetten voor de komende vijf jaar op tafel. We kunnen die zo meteen bespreken.
Voor mij is dit niet zozeer een vraag over de aard van de klacht of over de aanleiding voor het indienen van de klacht. Voor die persoon of vzw zal de klacht ongetwijfeld legitiem zijn, iedereen heeft dat recht.
Ongeacht het aantal klachten dat nog volgt en het aantal mensen dat zich slecht bejegend voelt, voor ons blijven het decreet Persoonsvolgende Financiering en de budgettering die daartegenover staat, staan voor de verandering van de sector waardoor we meer mensen zullen kunnen helpen dan vandaag en dat op een andere manier dan vroeger.
Natuurlijk kunnen we met de regionale prioriteitencommissies op een betere, een meer uniforme manier werken. Dat is logisch en noodzakelijk. Het blijft vandaag natuurlijk zo dat als er tien vragen op tafel liggen waarvan er bijvoorbeeld vijf kunnen worden behandeld, we op basis van een aantal criteria moeten zeggen welke die vijf zijn. Natuurlijk zou iedereen rond deze tafel graag kunnen zeggen dat er voor alle tien middelen zijn, dat het met een gewone chronologische aanpak lukt. Maar zolang dat niet het geval is, moeten we de beste manier vinden om te prioriteren.
Vroeger was er ook een manier voor. We hebben er samen voor gekozen om het anders te organiseren. En ik blijf voorstander van de huidige samenstelling van de regionale prioriteitencommissies waarbij ook de gebruikers betrokken zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, we hebben het beroep nog niet ontvangen. We hebben dus geen kennis van de inhoud van het beroep bij het Grondwettelijk Hof. Via de website van het Grondwettelijk Hof hebben we vernomen dat het gaat om een beroep tot gedeeltelijke vernietiging dat is ingesteld bij het Grondwettelijk Hof betreffende het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap. Het beroep werd ingesteld door de vzw ‘Iedereen Bezorgd’.
We hebben uiteraard de voorbije jaren met een aantal mensen die actief zijn in die vzw, overleg gehad, maar concreet over deze zaak is er geen overleg geweest met de indieners van de klacht. We hebben er, ik neem aan zoals u, kennis van genomen via de media. Er is ook geen overleg gepland. We wachten in eerste instantie de officiële betekening af en we zullen die uiteraard onderwerpen aan een grondige juridische analyse alvorens verdere stappen te zetten.
Het is juist dat er nog steeds een grote groep mensen op een bijkomende of adequate ondersteuning wacht binnen de VAPH-sector (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap). Ondanks de bijkomende investeringen die reeds jaren volgehouden worden en waarin ook de komende jaren voorzien wordt, blijft er een kloof tussen vraag en aanbod bestaan. Om het op een rechtvaardige manier te doen, moeten we inderdaad werken met het regionaal overlegnetwerk gehandicaptenzorg (ROG) en met een regionale prioriteitencommissie (RPC).
Die commissies doen, binnen een context die niet evident is, op een ernstige manier hun werk. Ze spelen een belangrijke rol in de zo rechtvaardig mogelijke toewijzing van de schaarse middelen. Zoals meermaals gezegd, is het onze ambitie om met de implementatie van het decreet Persoonsvolgende Financiering de organisatie van de ondersteuning in de sector personen met een handicap zo te wijzigen dat er zich een paradigmashift voltrekt. Hierdoor zal de ondersteuning meer vraaggestuurd zijn en zullen personen meer de regie van hun leven in handen kunnen nemen.
Vandaag is het echter heel moeilijk om in te schatten wat de budgettaire gevolgen van deze systeemomslag zullen zijn. Uiteraard zullen we van bij de uitrol van dit systeem de effecten en de inzet van de middelen monitoren. Zolang we echter niet zeker zijn dat we kunnen tegemoetkomen aan alle terechte vragen naar ondersteuning, dienen we afspraken te maken rond prioritering en zullen er keuzes moeten worden gemaakt.
Zoals mevrouw Jans al opmerkte, is in het verleden gebleken dat een intersubjectieve afweging de minst onrechtvaardige wijze is om die keuzes effectief te maken.
Ondertussen heeft de Vlaamse Regering wel degelijk een besluit genomen in uitvoering van het decreet Persoonsvolgende Financiering. Met dat besluit heb ik inderdaad de zorgregie een basis gegeven. Het uitvoeringsbesluit regelt de werking van de prioriteitencommissies beter en zorgt voor meer eenvormigheid in de gebruikte criteria om de afwegingen te maken. Het besluit kon worden genomen omdat in het decreet effectief een wettelijke basis werd gecreëerd voor de werking van deze prioriteitencommissies.
Er werd gevraagd of we nu alles ‘on hold’ zullen zetten. Ik heb bij vorige gelegenheden al gezegd dat ik me realiseer dat we bij de implementatie van het decreet, dat een megahervorming betekent, nog heel wat discussies, grote en kleine hindernissen zullen tegenkomen. Ik sta niet achter een politiek van ‘stop go’. Het gaat om dermate belangrijke zaken die door heel veel mensen worden gevraagd. Eindelijk is er een vraaggestuurd systeem, een grotere stap naar zorggarantie.
Dat er nu een persoon of organisatie het recht uitoefent om dit te onderwerpen aan een grondwettelijke toets, is geen reden om het hele systeem ‘on hold’ te zetten. Ik vind dat niet het juiste signaal ten opzichte van al degenen die betrokken zijn. We gaan op een zorgvuldige manier en in overleg, want dit wordt allemaal in overleg voorbereid, door met de introductie en de implementatie van het decreet.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u zegt een beleid van ‘stop go’ te willen en dat u gewoon voortdoet. Bij iedere vraag over dit decreet wordt geëindigd met: “we hebben nu beslist, we moeten dus voortdoen”. Het is echter niet omdat iets beslist werd dat niet mag worden stilgestaan bij de impact van de keuzes. Er moet continu worden nagedacht over de vraag of het gewenste effect werd bereikt, of er geen pervers effect is en of er niet moet worden bijgesteld. Het principe ‘stop go’ hoeft niet te betekenen dat u op geen enkele manier kritische reflecties kunt maken.
Straks zal de paradigmashift nog ruimschoots aan bod komen. Het idee erachter is een meer persoonsvolgende financiering en het vraag- en aanbodgestuurde aspect. We volgen u daarin. Alleen heeft Groen een aantal vragen bij de manier van implementatie, maar dat komt straks aan bod.
Ik wil het nu concreet over de klacht hebben. U zegt dat u de klacht nog niet hebt ontvangen en dus niet weet wat erin staat. U zegt ook dat u eigenlijk geen contact hebt gehad naar aanleiding van de klacht. Dit is niet een organisatie die tegen een beslissing van een RPC of van het VAPH in beroep gaat, maar een organisatie die het decreet op zich aanvecht. Het is dus een ander type klacht dan de klachten die we eerder hebben besproken.
Het is één klacht, er zijn geen vijftig klachten. Als zoiets gebeurt, ga ik ervan uit dat u als minister die mensen opbelt met de vraag om het eens uit te leggen. U zegt dat u het net zoals ik via de media hebt vernomen. Mijn eerste reflex is om die mensen te bellen en om uitleg te vragen. Ik ga ervan uit dat ook u dat hebt gedaan en dat u daardoor meer inzicht hebt in wat er wel of niet in de klacht staat. De klacht is nog niet officieel gepubliceerd, maar dat betekent niet dat u ze niet kunt voorbereiden, dat u ze niet serieus moet nemen. De aspecten die de betrokkenen aanhalen, verdienen een gehoor. Ze verdienen meer dan: “we zullen wel zien wanneer dit op ons afkomt”.
U zegt dat u met de RPC’s tot meer eenvormigheid wilt komen. Het hangt er natuurlijk van af hoe we het zullen doen, op welke manier, met welk traject. U hebt eerder gezegd om het niet meer regionaal, maar voor heel Vlaanderen te organiseren. Ik blijf met vragen hierover zitten. Wat is de stand van zaken in de hervorming? Op welke manier beoogt u de eenvormigheid? Ik volg de redenering om de gebruikers er zeker bij te betrekken en ook dat de mensen die er nu in zetelen in ongelofelijke omstandigheden hun best doen. We willen daar absoluut geen twijfel over zaaien. De vraag is op welke manier u een en ander wilt garanderen.
De laatste keer dat we er hier in de commissie een debat over voerden, gebeurde dat naar aanleiding van een andere rechtszaak. Het Grondwettelijk Hof gaf de klacht gelijk omdat er minder elementen in de motivatie stonden dan effectief werden gebruikt na de uitleg van het VAPH. Er zijn toch een aantal elementen waarvan ik dacht dat u er meer uitleg over zou kunnen geven. Ik meende dat de hervorming al in een duidelijker traject zat, dat we al zicht hebben op waar we naartoe gaan.
U geeft ook geen antwoord op de vraag – het is natuurlijk een politieke vraag – wanneer de mensen dan wel een perspectief krijgen. U zegt dat u de prioriteitencommissies behoudt zolang er gekozen moet worden. Nogmaals, we zitten vandaag in een financiële context waarin keuzes moeten worden gemaakt, maar het is hopelijk toch nog steeds de ambitie van heel dit parlement om zo snel mogelijk naar een situatie te gaan waarin niet langer gekozen moet worden, een situatie met voldoende aanbod. Dit gaat immers niet over het inleggen van voldoende bussen, dit gaat over het feit dat mensen rechten hebben. Het zijn rechten die door de VN erkend worden en die wij ook erkend hebben als land en als regio. We moeten ze nakomen. We moeten mensen de nodige zorg geven en kansen om deel te nemen aan de maatschappij. Wij moeten de hindernissen voor hen wegnemen. We kunnen niet aanvaarden dat we vandaag of over tien jaar zeggen dat we maar vijf op de tien terechte aanvragen kunnen behandelen. Het doel moet blijven dat we alle mensen kunnen helpen. Ik begrijp dat dit niet tegen morgen kan, ik heb ook die realiteitszin, maar we moeten er wel een termijn op zetten. Als het niet tegen 2020 is – wat al heel ver vooruit is – tegen wanneer dan wel?
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik wil nog even terugkomen op de voorwaarden die zijn vastgesteld voor de gelijkheid in de prioriteitencommissies in de verschillende provincies. We zitten er inderdaad mee. We zullen er nog een tijd mee verder moeten.
We hebben gelezen in het voorontwerp van besluit dat er een zevental voorwaarden zijn. Ik heb er toch wat bedenkingen bij. Ik vind ze vrij vaag en voor interpretatie vatbaar. Ik heb heel grote twijfels of dit de ongelijkheid zal oplossen in de verschillende provincies. Ze gaan over de actieve zorgvraag, een gepast aanbod, een duidelijke kloof tussen de ontvangen en de noodzakelijke zorg en ondersteuning, over de huidige situatie die op korte termijn onhoudbaar is. Maar wat is een korte termijn? Het is allemaal vrij vaag. Het gaat ook over het overschrijden van de draagkracht van het sociaal netwerk. Ja, hoe bepaal je nu een draagkracht, die is toch voor iedereen anders? Hoe zal de prioriteitencommissie dit vaststellen? De voorwaarden zijn volgens mij nog te vaag om de ongelijkheid tussen de verschillende provincies weg te nemen.
Minister, mevrouw van der Vloet maait me het gras voor de voeten een beetje weg. U antwoordde op mijn bijkomende vraag door te verwijzen naar het besluit Zorgregie. Het zal u misschien verbazen, maar dat is ons bekend. De criteria die daarin staan, zijn eigenlijk de criteria die nodig zijn om überhaupt voldoende prioriteit te hebben om door de prioriteitencommissie te worden behandeld. Mijn vraag is hoe men er praktijkgericht mee omgaat om ervoor te zorgen dat van De Panne tot Maaseik binnen een schaarste, die onaanvaardbaar is, mensen toch een beetje het gevoel krijgen dat ze billijk behandeld worden.
Het is niet de rol van de mensen die erin zitten, noch van de gebruikers, noch van de aanbieders, om daarmee om te gaan. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we dit voor een stukje tegensprekelijk maken? Ik wil hier gerust eens een aparte vraag over indienen. Als ik afga op de criteria in het Zorgregiebesluit, lijkt het me dat het gewoon de basisvoorwaarden zijn om überhaupt in aanmerking te komen. Ze geven dus nog geen interne afwegingsmogelijkheid ten aanzien van andere gelijkaardige dossiers.
Dames en heren, natuurlijk moeten we bijsturen, dat is nogal evident. We kunnen het debat echter niet blijven voeren over de fundamenten van het decreet zelf. We kunnen bijsturen op het vlak van de modaliteiten, op de manier waarop we het decreet uitvoeren.
Als men natuurlijk – en ik heb daar zelfs geen commentaar op te geven – de decretale constructie zelf wil aanvechten, gaat het niet zozeer over de vraag of we bijsturen in functie van de inzichten die ontstaan met betrekking tot de uitvoering van het decreet in de bestaande overlegforums. Het gaat dan natuurlijk over een andere vraag. Als men zegt dat men een open end-financiering wil waarin geen sprake meer is van prioriteitencommissies, dan moet ik in alle eerlijkheid zeggen dat er in het decreet naar een evenwicht is gezocht tussen recht op ondersteuning, dat is het basisondersteuningsforfait, en een meer vraaggestuurde invulling van wat in trap twee kan worden gevraagd.
Het is helemaal geen blijk van zelfgenoegzaamheid. Ik heb de indruk dat het altijd opnieuw over het basispunt gaat. Het meerjarenplan gaat ook niet over de vraag of het al dan niet een goed decreet is. Het gaat over de uitvoering van het decreet. Als u altijd opnieuw via een bocht dezelfde vragen stelt, dan kan ik niet anders dan blijven zeggen dat we het decreet zullen uitvoeren. Als het parlement een decreet heeft goedgekeurd, dan moet de minister dat uitvoeren.
Uiteraard nemen we die mensen au sérieux. Het is evident dat mensen vanuit een concrete ervaring tot actie overgaan. Niemand betwist dat de problemen ernstig zijn en dat er inspanningen moeten gebeuren. U zult zeggen dat die niet groot genoeg zijn, maar we proberen inspanningen te doen, ook in de begroting 2015.
Er zijn altijd gesprekken mogelijk, maar als het de vraag van de indiener is om het decreet terug te schroeven, dan eindigt het gesprek in grote frustratie omdat ik geen begrip heb voor dat standpunt. Ik zal het decreet uitvoeren. Diegene die het Grondwettelijk Hof heeft ingeschakeld, had misschien ook eerst kunnen overleggen. We hebben dat contact niet gehad. Nog eens, dat hoeft ook niet want men heeft het recht dit te doen.
Er was nog een vraag over de prioriteringscriteria. Het klopt dat de criteria in casussen nog moeten worden verfijnd. Het is in het reglement ook ingeschreven dat het VAPH daarvoor richtlijnen kan geven. Die worden dan gemaakt na overleg met allerlei actoren. Het inzicht dat als men moet prioriteren, men het beste kiest voor een debat tussen de verschillende perspectieven van een situatie, heeft men tot scha en schande moeten ervaren. Dat is geen optimale situatie, maar het is ervaren als zijnde de beste manier om de prioritering te organiseren. Mocht het mogelijk zijn geweest om via een gesofisticeerd inschalingssysteem de computer te laten prioriteren, dan was het waarschijnlijk op een andere manier gebeurd. Het inzicht is gegroeid dat ondanks heel veel wetenschappelijk inzicht, het wijzer zou zijn om het op deze manier te organiseren. Dat is niet mijn verdienste, maar iets wat voor mij is ontwikkeld.
Mevrouw Van den Brandt verwijst naar andere procedures. Er zijn er een paar geweest voor de arbeidsrechtbank. Dat is de normale gang van zaken. Bepaalde zaken hebben de media gehaald omdat ze vanuit een bepaalde overtuiging een precedent wilden creëren en waarbij appel is gedaan op de burgerlijke rechters. De resultaten zijn genuanceerd, maar het klopt dat – onder meer naar aanleiding van de juridisering – de noodzaak om de werking van de prioriteitencommissies legistiek en reglementair beter te onderbouwen, werd aangevoeld. Dat is dan ook gebeurd met het decreet en met het besluit.
Ik maak me niet de illusie dat we elkaar zullen vinden in de implementatie van het decreet. Telkens als u me vragen stelt, zal ik antwoorden maar het decreet is goedgekeurd, daarin zijn keuzes gemaakt en het is mijn opdracht die uit te voeren. Bij de implementatie van die keuzes zal ik uiteraard overleg organiseren en proberen een draagvlak te creëren. Op die manier pakken we de zaak aan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik heb niet het gevoel dat we uitgediscussieerd zijn. Het vonnis van de arbeidsrechtbank van 4 september 2014 is de vernietiging van een beslissing van het RPC van West-Vlaanderen op basis van onvoldoende en niet-afdoende motivering. De mensen die in zo’n RPC zetelen – ik wil hen op geen enkele manier beschuldigen – moeten roeien met de riemen die ze hebben, ze moeten functioneren in een moeilijke context. We vragen dingen van hen die je niet mag vragen aan mensen, onder andere dat ze keuzes maken, en dat is hard. Ze zitten in een enorm moeilijke context.
Ik verwerp niets van wat die mensen doen, wel de manier waarop ze moeten werken en de context waarin ze dat moeten doen. RPC’s moeten dus hun beslissingen motiveren aan de zorgvragers. Dit is een heel duidelijke conclusie van een rechtbank. Maar het mag ook in mensentaal, het mag duidelijk zijn. Daar is dus nog een enorme weg in af te leggen. We moeten apart terugkomen op het element van de RPC’s omdat we hierover nog niet zijn uitgedebatteerd.
Ik begrijp de mensen die die klacht indienen. Ik ga akkoord met een deel van hun commentaren op het decreet en het systeem. Het gelijkheidsbeginsel waarbij mensen met dezelfde noden dezelfde zorg kunnen krijgen, waarbij iedereen kansen krijgt, wordt geschonden. We zetten geen eindtermijn, we blijven werken met RPC’s en we weten niet wanneer we er ooit mee zullen stoppen. Dat is een aanfluiting van onze engagementen in de internationale context en van onze verantwoordelijkheden in deze maatschappij en de inclusie in deze maatschappij.
De vraag om uitleg is afgehandeld.