Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, in de krant De Morgen van woensdag 28 januari verscheen een artikel waarin melding werd gemaakt van een Amerikaans onderzoek over medicijnen ter bestrijding van onder meer incontinentie en slapeloosheid, die bij langdurig gebruik of bij hoge dosissen het risico op dementie significant zouden verhogen. Daar de risicogroep zich ook hier vooral bij de oudere en zorgbehoevende Vlamingen situeert, dringt een vraag naar een gezonde afweging met betrekking tot die middelen zich op, want het zou kunnen dat de perceptie ontstaat dat de patiënt moet kiezen voor de symbolische pest of de cholera, namelijk één gezondheidsprobleem bestrijden met een risico op bijwerkingen die in een andere kwaal resulteren.
Daar Vlaanderen onder andere bevoegd is voor de ruime preventieve zorg en de ouderenzorg in de rustoorden, had ik graag uw reactie op deze problematiek, met bijzondere aandacht voor de rol die het verzorgend personeel kan spelen in de eventuele reductie van het medicijngebruik, dat in het algemeen te hoog is volgens bepaalde studies. Volgens andere studies is de polymedicatie al hoog net voor de opname in een rustoord. Op welke wijze kan de rusthuisbewoner bij de opmaak van het zorg- en begeleidingsplan afdoende geïnformeerd worden over bijwerkingen op lange termijn van medicijnen?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me graag aansluiten met twee bijkomende vragen. Er is een Vlaams indicatorenproject voor woonzorgcentra waarbij vanaf maart 2013 gestart is met de kwaliteitsmeting. Een van de 21 indicatoren gaat over het middelengebruik. Hoe wordt met de resultaten van de meting op de indicator geneesmiddelengebruik in de woonzorgcentra nu reeds gesensibiliseerd om het gebruik van de medicatie niet in overconsumptie te laten overgaan?
Reeds meerdere malen werden in de commissie vragen gesteld over het teveel aan geneesmiddelen in woonzorgcentra. Ik heb wat opgezocht. In 2013 gaf de minister nog als antwoord dat er een multidisciplinair overleg is, met een budget dat is vrijgemaakt, ook in overleg met de Federale Regering, over geneesmiddelen en vooral het proces naar geneesmiddelenmisbruik. Daarbij wordt vooral ingezet op rationeler voorschrijven van geneesmiddelen. Daar werd een budget van 600.000 euro voor vrijgemaakt. Dat zou gestart zijn in 2014. Kan er al een tussentijds resultaat worden meegedeeld?
Ik ben een beetje verwonderd over het artikel in De Morgen omdat in het verleden reeds werd ingezet op minder geneesmiddelenmisbruik. Er werd reeds heel veel aandacht aan gegeven en er werden stappen gezet. Vandaag had ik graag gehoord of er tussentijdse resultaten kunnen worden meegedeeld.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het langdurig gebruik van geneesmiddelen in rustoorden, vooral dan slaapmiddelen, antidepressiva en antipsychotica, is gekend.
Uit onderzoek van de Socialistische Mutualiteiten is in het verleden al gebleken dat ouderen in woonzorgcentra niet meer maar andere geneesmiddelen nemen. Minder cholesterolverlagers en bloedverdunners, maar vooral ook meer slaapmiddelen, antidepressiva en antipsychotica. Vaak worden deze voorgeschreven als mensen hun intrek nemen in woonzorgcentra om de grote verandering en de gevoelens van verlies, die vaak aanleiding geven tot het gaan wonen in een woonzorgcentrum, te kunnen verwerken. We zien dat later het geneesmiddelengebruik niet meer wordt geëvalueerd en dat men het gebruik ervan gewoon voortzet. Bij aanvang van de keten ligt natuurlijk de verantwoordelijkheid bij de voorschrijvende arts en het toezicht en de distributie ervan bij het verplegend personeel.
Het overleg tussen de arts en de verpleegkundigen speelt voor mij de belangrijkste rol. We moeten dat overleg zeker stimuleren. Als we bewoners gaan betrekken, hoe ga je dat dan doen met dementerende bewoners? Daar stel ik me vragen bij. Gaan we dat ook uitbreiden naar alle medicatie die die patiënten nemen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, vooreerst moet worden opgemerkt dat het voorschrijven van medicatie en het toezicht op de effecten ervan, de verantwoordelijkheid is van de huisarts van de bewoner van een woonzorgcentrum. U hebt dat uiteraard ook wel opgemerkt. In een woonzorgcentrum geldt de vrije keuze van huisarts. We mogen ervan uitgaan dat de huisarts zijn patiënt adequaat informeert over het doel van de medicatie die hij voorschrijft, alsook over de eventuele bijwerkingen, de belangrijke risico’s en mogelijke tegenaanwijzingen. Zoals bekend, staat het recht van een patiënt op deze informatie ingeschreven in de federale wet op de patiëntenrechten.
De woonzorgcentra die beschikken over een bijkomende erkenning als rust- en verzorgingstehuis, hebben een overeenkomst met een huisarts, bij voorkeur een met een bijkomende vorming in de geriatrie of gerontologie, die de functie van coördinerend en raadgevend arts (CRA) vervult. Deze CRA heeft diverse taken, waaronder de coördinatie van het zorgbeleid in overleg met de behandelende huisartsen. Wat de geneesmiddelen betreft, omvat dit ten minste het opstellen en het gebruik van een geneesmiddelenformularium. Hij of zij kan over het medicatiegebruik in het woonzorgcentrum bijscholingsactiviteiten organiseren zowel voor zijn collega-huisartsen, als voor het zorgpersoneel werkzaam in het woonzorgcentrum. In een basisopleiding voor de CRA’s georganiseerd door de Crataegus Werkgroep, een samenwerking tussen Domus Medica, de Belgische Vereniging voor Geriatrie en Gerontologie (BVGG) en met steun van het RIZIV, wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan de onderwerpen medicatiegebruik en geneesmiddelenformularium. Deze beroepsgroep vindt dit dusdanig belangrijk dat ze er een studiedag aan hebben gewijd en een publicatie over gemaakt.
Niet enkel de huisarts, de coördinerend en raadgevend arts, maar ook de apotheker speelt een belangrijke rol in het verantwoord medicatiegebruik bij ouderen die in een woonzorgcentrum wonen. Ik stel met tevredenheid vast dat in toenemende mate de apothekers een ondersteunende en informatieve rol beginnen op te nemen in de farmaceutische zorg binnen een woonzorgcentrum. Hun betrokkenheid neemt vaststelbaar toe: sommige apothekers organiseren of nemen deel aan een farmaceutisch overleg met de CRA en het zorgpersoneel binnen het woonzorgcentrum. Anderen hebben het initiatief genomen om binnen het woonzorgcentrum een ‘spreekuur’ te houden en bewoners en/of hun familie te woord staan en te informeren over het medicatiegebruik.
De apotheker wordt binnen de woonzorgcentra niet langer beschouwd als een leverancier van medicatie, maar als een volwaardige zorgpartner in de farmaceutische zorg aan de bewoner. In deze rol kan de apotheker de individuele huisarts ondersteunen en adviseren, de verpleegkundigen ondersteunen en adviseren, participeren aan de programma’s en projecten rond monitoring en verbetering van de kwaliteit van het medicatiebeleid, de CRA informeren en aanbevelen om in het formularium de beste generische alternatieven op te nemen en de toelevering van klaargezette medicatie zo dicht mogelijk laten voorafgaan aan het moment van toediening en met maximale garanties rond identificatie, traceerbaarheid, kwaliteit en flexibiliteit.
De toenemende digitalisering en automatisering bieden ook de mogelijkheid om bijkomende data te verzamelen omtrent de voorgeschreven medicaties. Feedback hierover kan nuttig zijn om het medicatiegebruik van de bewoners efficiënter en effectiever te maken en maakt de controle op ongewenste interactie of bijwerkingen op korte of lange termijn mogelijk.
De verpleegkundigen, zorgkundigen en paramedici werkzaam in het woonzorgcentrum hebben elk binnen hun eigen specifieke competenties een rol op het vlak van het geven van informatie over medicatie, het toezicht op het gebruik ervan en het rapporteren van eventuele ongewenste bijwerkingen en reacties. Het is belangrijk dat ze regelmatig bijscholing volgen, zodat zij up-to-date worden gehouden wat betreft nieuwe medicaties, en om de effecten en nevenwerkingen op korte en lange termijn ervan te herkennen. Zij vervullen immers een belangrijke rol in het observeren, signaleren en rapporteren van veranderingen in de gezondheidstoestand van de bewoner. Zij spelen ook een belangrijke rol in het omgaan met problemen en storend gedrag.
Tot slot draagt ook het management van een woonzorgcentrum een verantwoordelijkheid op het vlak van de farmaceutische zorg. Het dient te zorgen voor de farmaceutische kennisverhoging van de medewerkers via bijscholing en herscholing.
De opsomming van alle betrokken actoren op het domein van de farmaceutische zorg in een woonzorgcentrum maakt inzichtelijk dat deze zorg bij uitstek een multidisciplinaire benadering vergt en onderdeel uitmaakt van kwaliteitsvolle zorgverlening aan de bewoner. Vanuit een holistisch perspectief gezien, is het voorschrijven en toedienen van medicatie, naast de vele andere aspecten van de zorg en begeleiding, een van de middelen om kwaliteit van leven en welzijn van de bewoner te bevorderen. Gezien de kwetsbaarheid van de bewoners kan men een kwaliteitsvolle farmaceutische zorg als een van de hoekstenen voor waardevolle zorg beschouwen.
Naar aanleiding van een studie van het kenniscentrum uit 2006 met betrekking tot het geneesmiddelengebruik in de Belgische rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen, heeft de federale overheid initiatieven genomen om de sensibilisering van een verantwoord gebruik van geneesmiddelen te bevorderen. Tevens werden er projecten ontwikkeld, gericht op een beter medisch-farmaceutisch beleid.
De studie bestrijkt een periode van drie jaar en ging van start in 2013. Er zijn een dertigtal projecten goedgekeurd die moeten leiden tot enerzijds een rationeler voorschrijven van geneesmiddelen door middel van een multidisciplinair overleg op het niveau van de individuele patiënt en het gebruik van het formularium en anderzijds het uitschrijven van concrete richtlijnen om tot een beter proces van aflevering en toediening van geneesmiddelen te komen. Het enthousiasme van de sector om mee te werken aan het onderzoek was zeer groot. Dat betekent dat de sector zich beter dan wie ook bewust is van de noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Met de zesde staatshervorming zijn er binnen Vlaanderen inspanningen geleverd om in het overgangsjaar 2015 de continuïteit van deze projecten, die tot nu toe gefinancierd werden door de federale overheid, te garanderen, zodat er geen essentiële expertise verloren gaat.
In het kader van het Vlaamse indicatorenproject woonzorgcentra is het medicatiegebruik geselecteerd als een van de kwaliteitsindicatoren die sinds 2013 verplicht geregistreerd worden. Het achterliggende doel van deze indicator is om het medicatiegebruik in woonzorgcentra in kaart te brengen en alle betrokkenen, waaronder ook verzorgend personeel, te sensibiliseren en aan permanente kwaliteitsverbetering te doen.
Voorkomen van overmatig medicatiegebruik is eveneens een belangrijk aspect van goede zorg in woonzorgcentra. Gezonde en afwisselende voeding, voldoende beweging, ontspanningsactiviteiten, sociale contacten, aangename en rustgevende omgeving: het kan allemaal bijdragen aan een algemeen welzijnsgevoelen van de bewoner en het medicatiegebruik voorkomen of reduceren. Dan denken we in het bijzonder aan de psychofarmaca, ofwel de slaapmedicatie en antidepressiva.
Ik ben ervan overtuigd dat woonzorgcentra het medicatiegebruik van bewoners steeds meer kritisch onderzoeken en dat artsen en verpleegkundigen inspanningen leveren om het medicatieschema samen met de bewoners te bespreken en te evalueren, om zodoende en indien mogelijk het geneesmiddelengebruik te verminderen, mits zijn of haar toestemming. Dat is niet altijd gemakkelijk, omdat de bewoners dat zelf ook niet altijd willen. Heel wat ouderen gebruiken reeds in hun thuissituatie verschillende medicijnen, en voor een aantal bewoners wordt de medicamenteuze behandeling juist stopgezet na opname in een woonzorgcentrum.
In het kader van hun kwaliteitsbeleid maken woonzorgcentra in toenemende mate transparante en formele afspraken op het vlak van communicatie en informatie met de bewoner en/of zijn familie rond onder andere het medicatiegebruik. De procedure die daaromtrent opgemaakt wordt en geïntegreerd wordt in het kwaliteitshandboek, omschrijft op welke wijze de bewoner en zijn of haar familie betrokken wordt bij de bespreking van en de besluitvorming rond het individuele medicatiegebruik van elke bewoner en wie over die communicatie de eindverantwoordelijkheid draagt.
In het gepersonaliseerde zorg- en begeleidingsplan worden de afspraken daaromtrent genoteerd en op regelmatige basis geëvalueerd. Indien er van die afspraken wordt afgeweken, dan dient dat in het zorg- en begeleidingsplan genoteerd en gemotiveerd te worden. Het is ook erg belangrijk dat de bewoner en/of zijn familie duidelijk weet bij wie men terecht kan bij vragen rond medicatie en eventuele bijwerkingen. In de onthaalbrochure of op de website van het woonzorgcentrum kan daarover de noodzakelijke informatie ter beschikking staan voor de bewoner en/of zijn familie.
Het aangehaalde Vlaamse indicatorenproject in de woonzorgcentra met daarin de registratie van een indicator met betrekking tot het medicatiegebruik is een belangrijke stimulans geweest voor de woonzorgcentra om hun farmaceutische zorg kritisch onder de loep te nemen en de bespreekbaarheid van het medicatiegebruik op het niveau van de bewoner, de zorgverleners en de voorziening te optimaliseren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandige antwoord en de beschrijving van de actuele toestand. We zijn er allemaal van overtuigd dat er een multidisciplinaire benadering moet zijn van de farmaceutische zorg.
Tussendoor wil ik nog even opmerken dat ik het woord ‘misbruik’ niet in de mond genomen heb. Ik ga ervan uit dat de zorgvestrekkers en actoren in de woonzorgcentra dat naar best vermogen doen, maar dat er misschien nog wel wat stimuli nodig zijn.
Minister, los van alle actoren die u benoemd hebt, heb ik nog een heel specifieke vraag. Overweegt u om nog wat meer bevoegdheid te leggen in hoofde van de CRA, die nu in overleg kan treden met de huisarts met betrekking tot het geneesmiddelenvoorschrift of -formularium? Overweegt u om hem een straffere bevoegdheid te geven, om meer incentives te kunnen geven met betrekking tot dat geneesmiddelenvoorschrift? Overweegt u ook om een CRA ook actief te laten zijn in een gewoon rustoord?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ook ik dank de minister voor het antwoord. Er werd in het verleden inderdaad reeds heel wat gedaan om de overconsumptie van geneesmiddelen tegen te gaan. Het hangt wat af van de ene CRA tot de andere. Ik ken woonzorgcentra waar al bijscholing georganiseerd wordt, met huisartsen en met personeel. Er werden dus al heel wat tools ingezet om het misbruik tegen te gaan. Het antwoord is dan ook bevredigend.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Ik ben het absoluut met u eens dat het een multidisciplinaire aanpak moet zijn en dat de huisarts daarbij nog altijd de verantwoordelijkheid draagt. Een CRA moet zeker in overleg gaan, maar moet er zeker geen verantwoordelijkheden bij hebben. Uiteindelijk is het nog altijd de behandelende arts die de eindverantwoordelijkheid draagt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste is uiteraard juist.
Ik wil nog wat opmerken over de rol van de CRA. Ik verwijs ook naar wat ik in de beleidsnota heb gezegd. Vlaanderen is bevoegd geworden voor de financiering van de zorg in de woonzorgcentra. Dat wil zeggen dat het van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) naar de gemeenschap komt.
Onze strategie komt erop neer dat we in een eerste fase de continuïteit verzekeren en een kijk verwerven op de ontwikkelingen in de sector inzake het activeren van voorafgaande vergunningen. We willen daarover met de sector ook overleggen. Het gesprek over het nieuwe financieringssysteem van de woonzorgcentra is iets voor de komende jaren. Uiteraard zijn we nu al aan het bekijken hoe we dat zullen organiseren. Op dat ogenblik moeten de vragen worden beantwoord wat het doel is van de Vlaamse woonzorgcentra en hoe we omgaan met de financiering van de rob’s en rvt’s. We hebben contacten gehad met de mensen die zorgen voor de opleiding van de CRA’s. Overleg is echt nodig. Maar indien we de CRA’s een breder takenpakket voorschotelen dan het pakket wat vandaag aan het rvt-statuut is verbonden, dan zal er uiteraard een vraag tot financiering rijzen. We moeten dat dus in zijn geheel bekijken. Men kan niet zomaar extra taken opleggen, want dan rijst de legitieme vraag over de financiering. Vandaag is dat al het geval. Dat moet dus allemaal gelijktijdig worden aangepakt.
Dat zal niet in 2015 gebeuren. Dit jaar zullen we echt alle zeilen moeten bijzetten om de continuïteit te verzekeren. Op termijn zullen we die vragen wel moeten beantwoorden: hoe organiseren we het zorgbeleid, vertrekkend van het feit dat het rob-forfait Vlaamse materie is. Ik heb het dan over de zorg- en verpleegkundige handelingen. Als het rvt-forfait ook in Vlaanderen wordt toegekend, zullen de prestaties van de kinesisten in de financiering moeten worden opgenomen. We moeten daarrond een beleid uitwerken. Het is evenwel erg redelijk en legitiem dat we vandaag de stabiliteit en de continuïteit proberen te waarborgen, om nadien met de betrokken sector het debat grondig te voeren.
Minister, ik denk dat u gelijk hebt wanneer u zegt dat u het debat moet voeren. Maar er zijn verschillen tussen verschillende rvt’s en rob’s. Ik ben blij dat u stelt dat u het debat, gekoppeld aan de financiering, wilt voeren. De eerste vraag van de sector is immers om dat in overleg te doen. We zijn ervan overtuigd dat extra incentives moeten worden gecreëerd die in het nieuwe financieringsmechanisme moeten passen. Ik neem aan dat dit niet in 2015 zal gebeuren, zoals u zei, maar ik veronderstel dus dat in 2016 daarmee ten minste een begin wordt gemaakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.