Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, minister, u weet dat adoptieouders die een kind uit het buitenland wensen te adopteren, eerst een maatschappelijk onderzoek moeten ondergaan. Het zijn de diensten voor maatschappelijk onderzoek (DMO’s) van de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) die dat uitvoeren. Zij beschikken over een draaiboek waarop ze zich baseren. Uit de praktijk blijkt echter dat elk CAW dat toch anders invult, waardoor er een bepaald mate van rechtsonzekerheid heerst. Een van de gevolgen van het feit dat dit maatschappelijk onderzoek niet overal op dezelfde manier wordt gevoerd en beoordeeld, zou natuurlijk kunnen zijn dat kandidaat-adoptanten proberen te shoppen, dat ze bekijken bij welke CAW’s of DMO’s ze zich het best kunnen aandienen.
Daarbij is er sprake van een ander probleem dat ik graag wil aankaarten in deze commissie. Men heeft mij aangesproken over een bepaald geval. Het ging over een koppel dat ongeschikt werd verklaard door de dienst voor maatschappelijk onderzoek omdat ze zelf een kindje hadden dat een bepaalde vorm van autisme had. Ze zijn dan toch nog geschikt bevonden, maar dan door middel van de beroepsprocedure. Het probleem kwam echter achteraf, toen een adoptieagentschap weigerde met hen samen te werken, net omdat ze via een beroep bij de rechtbank geschikt werden verklaard.
Minister, kunt u een overzicht geven van het aantal dossiers per dienst voor maatschappelijk onderzoek? Hoe staat het vandaag met die eenvormigheid van die maatschappelijke onderzoeken, na de invoering van het nieuwe decreet met betrekking tot interlandelijke adoptie? Bent u op de hoogte van tegenstrijdige beoordelingen? Ziet u dat bepaalde DMO’s een groter volume aan maatschappelijke onderzoeken doen dan andere? Dringen er zich maatregelen op ter zake?
Minister, weet u hoeveel kandidaat-adoptanten de voorbije drie jaar een geschiktheidsvonnis in beroep hebben gehaald en hebt u weet van weigeringen van adoptieagentschappen die vanwege dat feit liever niet met kandidaat-adoptanten zouden samenwerken?
Wordt het decreet Interlandelijke Adoptie geëvalueerd en wanneer zou het op de kalender staan?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, we hebben daarstraks al de discussie gevoerd over de wachtlijsten en het beperkt aantal adopties, zowel binnenlandse als interlandelijke. Ik heb recent een antwoord gekregen op een schriftelijke vraag over het aantal maatschappelijke onderzoeken. Ik stel vast dat het aantal maatschappelijke onderzoeken een veelvoud is van het aantal interlandelijke adopties dat kan worden gerealiseerd. Ook daar dreigt er dus een probleem. Als mensen na het maatschappelijk onderzoek een positief resultaat krijgen, dan groeit hun verwachting. Al die onderzoeken zijn ook een belasting voor de diensten voor maatschappelijk onderzoek. Het is belangrijk dat de afstemming kan gebeuren op het aantal te verwachten adopties. Dat heeft te maken met instroombeheer dat ingeschreven is in het decreet Interlandelijke Adoptie.
Als ik de cijfers zag in uw schriftelijk antwoord, dan gaat het over tien maatschappelijke onderzoeken nog in 2012, na de inwerkingtreding van het decreet. In 2013 waren er 162 en tot in november 2014 waren er 108. U geeft ook cijfers over het aantal positieve, het aantal negatieve en de uitgestelde, maar u zegt dat een deel ook ‘maatschappelijke onderzoeken betreft voor actualisatie in het kader van een verlenging’.
Minister, hebt u daar cijfers over of kunnen we die nog krijgen, want het gaat natuurlijk over een heel specifieke categorie. Het betekent dat het te lang duurt vooraleer de adoptie kan worden gerealiseerd. Het geschiktheidsvonnis vervalt waardoor er een actualisering nodig is. Het is een bijkomende belasting voor iedereen, zowel voor de kandidaten als voor de diensten. Zijn er gevallen bekend waar na actualisatie een andere beslissing wordt getroffen dan in eerste instantie?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dit probleem doet zich al langer voor, en in het verleden hebben wij ook al meermaals gevraagd of er een soort van intervisie is tussen de diensten voor maatschappelijk onderzoek, ook rekening houdend met de gerechtelijke uitspraken. We zijn dus zeker benieuwd naar het antwoord van de minister.
Dat adoptiediensten kandidaat-adoptanten die via gerechtelijke weg hun geschiktheidsvonnis halen, wel eens anders behandelen, is ons ook bekend. Maar een gerechtelijke uitspraak is een gerechtelijke uitspraak, en ook Welzijn staat daar niet boven. Het lijkt me dan ook cruciaal voor alle actoren dat er lessen worden getrokken uit de gevelde rechtspraak.
Minister, heeft Kind en Gezin al richtlijnen gegeven aan de interlandelijke adoptiediensten? Zo niet, waarom niet? Zal daar op korte termijn werk van worden gemaakt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, het aantal diensten voor interlandelijke adoptie is sinds het decreet verminderd tot drie erkende diensten. Ik som het aantal afgewerkte dossiers per DMO op. In 2012: Brussel 48, Oost-Vlaanderen 38, Limburg 52, Regio Brugge 41, De Mare in Antwerpen 18. In 2013: Brussel 36, Oost-Vlaanderen 41, Limburg 49, Regio Brugge 36. In 2014: Brussel 26, Oost-Vlaanderen 56, Limburg 45.
Sinds de evaluatie van de screening in 2011 hebben de diensten voor maatschappelijk onderzoek samen met het Vlaams Centrum voor Adoptie hun screeningsprocedures aangepast. Er werd een nieuw, bij de praktijk aansluitend, evidencebased theoretisch raamwerk ontwikkeld samen met experten van verschillende universiteiten. In dit raamwerk werden kenmerken opgenomen waarop het kandidaat-adoptiegezin gescreend wordt. Elk van deze kenmerken zijn gedefinieerd en per kenmerk werden toetsingscriteria vastgelegd. De diensten voor maatschappelijk onderzoek gaan per factor na of deze in voldoende mate aanwezig is voor ‘goed genoeg’ ouderschap. Deze informatie wordt verzameld via een semigestructureerd interview dat door alle diensten voor maatschappelijk onderzoek gebruikt wordt. Er is dus een eenvormige werking over de drie diensten heen zowel wat betreft de beoordeling als wat betreft de verzameling van de informatie.
Eerst en vooral is de beoordeling door de dienst voor maatschappelijk onderzoek geen beslissing, maar een advies. De diensten zullen kandidaat-adoptieouders dus nooit ‘ongeschikt’ verklaren maar enkel aan de rechtbank een positief of negatief advies geven over deze geschiktheid. De uitspraak die de familierechtbank, voorheen jeugdrechtbank, doet, is dus een uitspraak in eerste aanleg waartegen nog beroep kan worden aangetekend bij het Hof van Beroep. De cijfers voor 2014 zijn nog niet beschikbaar, vandaar dat ik u slechts de cijfers voor 2011 tot en met 2013 kan geven voor de kandidaten die geschikt verklaard werden na een negatief advies of advies tot uitstel.
Daarnaast beslissen rechters soms tot een aanvullend onderzoek na een negatief advies. Deze cijfers vindt u hierna ook terug. In 2011 waren er 22 dossiers, waarvan 4 in beroep, op 154 die geschikt bevonden zijn na een negatief advies. In 5 dossiers werd opdracht gegeven tot een aanvullend onderzoek. In 2012 waren er 32 dossiers, waarvan 1 in beroep, op 106 die geschikt bevonden zijn na een negatief advies. In 8 dossiers werd opdracht gegeven tot een aanvullend onderzoek. In 2013 waren er 14 dossiers, waarvan 2 in beroep, op 91 die geschikt bevonden zijn na een negatief advies. In 6 dossiers werd opdracht gegeven tot een aanvullend onderzoek.
De adoptiediensten dienen iedereen te aanvaarden die een geschiktheidsvonnis heeft ongeacht of dit vonnis wel of niet in beroep werd gehaald. Het Vlaams Centrum voor Adoptie heeft geen weet van kandidaat-adoptieouders die geweigerd zouden zijn omdat ze via een beroep bij de rechtbank geschikt werden verklaard. De herkomstlanden kunnen uiteraard wel beslissen om kandidaten niet te aanvaarden omdat er in het geschiktheidsvonnis of in het verslag van het Openbaar Ministerie negatieve elementen worden opgenomen. Dit laatste komt af en toe voor.
Er is geen evaluatie van het decreet gepland. Het lijkt me nog te vroeg om dit te doen. Er gebeurt op dit ogenblik een systematische evaluatie van de procedures die terug te vinden is in het activiteitenverslag van het Vlaams Centrum voor Adoptie. De werking van de verschillende erkende diensten wordt ook systematisch geëvalueerd via regelmatig overleg, de verplicht in te dienen jaarverslagen en inspecties ter plaatse.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Als ik het goed heb opgeschreven, viel me het cijfer in Limburg op. Misschien is daar een heel eenvoudige verklaring voor die ik niet ken. Hoe komt het dat de diensten voor maatschappelijk onderzoek in Limburg zo’n relatief groot aantal maatschappelijke onderzoeken voeren? (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik wou met mijn vraag te weten komen of er geshopt wordt. Ik weet niet of dit daar een indicatie van is of niet en dat zou ik willen onderzoeken. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
In Antwerpen is het nog wel zo.
Ik heb Antwerpen niet meer vernoemd.
In het jaar dat Antwerpen nog actief was, waren er in Limburg ook al 52 dossiers en waren er nog maar 18 in Antwerpen.
Collega’s, hoewel deze vraag een zeer sterk schriftelijk karakter had, hebben wij ze doorgelaten vanwege de vijfde vraag, die wat meer debat zou kunnen uitlokken, namelijk de vraag rond de evaluatie van het decreet en wat daar verder mogelijk is. Als u uitklaring nodig hebt over de cijfers, stel ik voor dat u de schriftelijke procedure volgt.
Dat is prima. Ik heb de minister horen zeggen op de vijfde vraag dat het decreet nog niet meteen wordt geëvalueerd omdat het nog wat te vroeg is. Voor mij is dat antwoord voldoende.
De vraag om uitleg is afgehandeld.