Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ook over dit onderwerp hebben we de voorbije jaren al geregeld van gedachten gewisseld, maar het onderwerp is actueler dan ooit.
Meer mensen dan ooit doen een beroep op een leefloon. Onderzoek van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) heeft uitgewezen dat twee derden van die groep, mits goede begeleiding, aan de slag kunnen op de reguliere arbeidsmarkt. Er is dus heel wat potentieel bij die mensen. Een structurele samenwerking tussen de VDAB en elk Vlaams OCMW is dan ook een basisvereiste om daarin te slagen. De onderzoekers van het HIVA hebben dat ook in het verleden gezegd.
In 2014 deden in ons land voor het eerst gemiddeld meer dan 100.000 mensen een beroep op een leefloon. Zowat 30 procent daarvan komt uit Vlaanderen. Veelal werd in het verleden het OCMW beschouwd als een vergeetput voor de arbeidsmarkt. Nochtans zijn veel mensen uit deze weliswaar heterogene groep wel degelijk in staat om opnieuw een reguliere job op te nemen. Veel OCMW’s zijn de voorbije jaren dan ook gaan werken aan het activeren van de leefloners, met wisselend succes.
OCMW’s die leefloners naar een job willen begeleiden, kunnen hen inschrijven bij de VDAB. Elk jaar komen zo ongeveer 4000 leefloners terecht bij de VDAB voor opleiding en begeleiding naar een job. In 2014 konden 43 procent van de leefloners die het jaar daarvoor bij de VDAB werden ingeschreven effectief aan de slag. De jaren daarvoor werden iets betere doorstroomcijfers genoteerd: 47 procent en 51 procent van de betrokkenen vonden een job.
Elk jaar worden ongeveer 4000 leefloners ingeschreven bij de VDAB. Dat is, denk ik, de beste garantie op een goede begeleiding en opleiding richting een job. Wetende dat er vandaag zowat 30.000 leefloongerechtigden zijn in Vlaanderen, is dat aantal relatief klein. Elke leefloner die kans maakt op succes op de arbeidsmarkt zou automatisch bij de VDAB ingeschreven moeten worden.
De Vlaamse Regering zag al enige tijd het potentieel van deze mensen voor de arbeidsmarkt. Via een reeks proeftuinen werden verschillende activeringsconcepten getest. Samenwerking tussen de VDAB en het OCMW en een sterke sturing vanuit het het OCMW- en VDAB-management bleken daarbij telkens cruciaal. Daarom werden samenwerkingsakkoorden gesloten tussen de VDAB en heel wat OCMW’s. Helaas is dat niet overal het geval. Uit een antwoord op een schriftelijke vraag blijkt dat 121 OCMW’s op dit moment een formele samenwerking hebben met de VDAB. Dat wil niet zeggen dat de andere OCMW’s niet samenwerken met de VDAB, maar dat gebeurt dan veeleer occasioneel of op basis van goede contacten tussen OCMW- en VDAB-consulenten op het terrein. Maar in dat geval is het niet structureel.
Nog niet eens de helft van de Vlaamse OCMW’s heeft een samenwerkingsakkoord met de VDAB. Dat is veel te weinig. De begeleiding en ondersteuning van leefloners richting arbeidsmarkt is te belangrijk om te laten afhangen van de goodwill van individuele consulenten. Ondanks al mijn appreciatie voor het goede werk dat die mensen doen op het terrein, denk ik dat de VDAB uiteindelijk met elk Vlaams OCMW een samenwerking op maat moet uitbouwen.
Er zijn trouwens ook heel sterke provinciale verschillen: West-Vlaanderen scoort hier het best, met 46 samenwerkingsakkoorden op 64 OCMW’s, Oost-Vlaanderen lijkt, tot onze scha en schande, het zwakke broertje te zijn met slechts 6 OCMW’s die een effectieve samenwerking hebben met de VDAB.
Er ligt dus werk op de plank. Er zou zo snel mogelijk een partnerschap moeten komen tussen elk Vlaams OCMW en de VDAB. Uiteraard moeten de akkoorden op maat zijn. In de centrumsteden is een ander beleid nodig en mogelijk dan in een plattelandsgemeente, maar er is uiteraard geen enkele reden om leefloners op het platteland in de kou te laten staan.
Inhoudelijk zijn er alvast twee belangrijke hefbomen, die u kunt en uiteraard ook zult gebruiken om leefloners beter dan vroeger te ondersteunen. Eind vorig jaar is een nieuw decreet op werk- en zorgtrajecten goedgekeurd. Dat moet werkzoekenden, maar ook leefloners, met een medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problematiek beter helpen met trajecten op maat. En dankzij de zesde staatshervorming is Vlaanderen nu ook bevoegd voor de activering van leefloners via de zogenaamde artikels 60 en 61, de werkervaringsprogramma’s voor mensen met een leefloon.
Met die twee nieuwe hefbomen kunnen u en de VDAB een aanbod doen aan elk Vlaamse OCMW en elke Vlaamse leefloner. Zo kan iedereen de begeleiding en opleiding krijgen die hij of zij nodig heeft en verdient.
Minister, hoe evalueert u de huidige samenwerking tussen de Vlaamse OCMW’s en de VDAB? Hoe zult u ervoor zorgen dat er ook een formele samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de VDAB en elk Vlaams OCMW? Binnen welke timing wilt u dat concreet maken? Welke elementen moeten volgens u minimaal onderdeel uitmaken van zo’n samenwerkingsakkoord?
Hoe evalueert u de instroom van leefloongerechtigden bij de VDAB? Die lijkt vrij stabiel te zijn, rond de vierduizend mensen per jaar, ondanks de aangroei van de doelgroep de voorbije jaren. Hoe zult u ervoor zorgen dat elke arbeidsmarktrijpe leefloongerechtigde recht krijgt op begeleiding en opleiding via de VDAB? Hoe evalueert u de uitstroom naar werk van de leefloners die wel al door de VDAB begeleid worden? Hoe zult u die uitstroom verder verhogen? Hoe zult daarbij de voornoemde nieuwe beleidsinstrumenten en andere werkervaringsprogramma’s concreet inschakelen?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, de heer Bothuyne heeft gelijk als hij zegt dat te weinig OCMW’s een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met de VDAB. Het is ook te lang een verwaarloosd probleem geweest, dat slechts schoorvoetend via de proeftuinen werd aangepakt. Wij willen net als de vraagsteller graag weten of u een algemene formalisering tot stand wilt brengen in de samenwerking tussen de OCMW’s en de VDAB. Bijkomend willen we ook vragen in hoeverre de werkwinkels daar een dynamiserende rol in kunnen spelen.
De collega heeft ook verwezen naar het nieuwe decreet op werk- en zorgtrajecten. Dat is uiteraard een positieve stap, maar hoe zit het met de middelen om dat decreet effectief uit te voeren? Bij mijn weten is dat nog niet opgenomen in de begroting. De vraag is dus nog steeds hoe en met welke middelen u dat decreet in de praktijk zult brengen.
Tot slot wil ik nog even terugkomen op het voornemen om tot één systeem voor tijdelijke werkervaring te komen, waarin ook artikel 60 zal worden geïntegreerd. Wij pleiten daar absoluut voor het vrijwaren van de rol van het OCMW in het activeringstraject, want het OCMW is een laagdrempelig orgaan, dat bovendien veel knowhow kan voorleggen bij het activeren van leefloners. Hoe zult u ook dat verzekeren?
De heer Hofkens heeft het woord.
Minister, ook onze fractie vindt dit een zeer terechte vraag. Het is een problematiek die alle aandacht verdient. Er is daar een heel potentieel aan mensen die wellicht, mits aangepaste begeleiding, activeerbaar zijn. Het is terecht dat u daarop wilt inzetten.
Dan is het inderdaad te betreuren dat blijkbaar nog niet alle OCMW’s, of toch maar een beperkt deel, zich hebben ingeschreven. De vraag is dan wat daar de reden voor is. Het kan misschien nuttig zijn om die bevraging eens te doen, waarom lokale partners daar niet toe bereid zijn. Het zal wellicht geen kwestie van onwil zijn. Misschien weet men het nog niet voldoende, of kan er nog onvoldoende op ingespeeld worden. Die analyse lijkt mij in ieder geval belangrijk.
Ik denk ook dat het nuttig is om de best practices van een aantal samenwerkingen in de kijker te stellen, om daarmee ook andere, misschien kleinere, lokale besturen en OCMW’s meer appetijt te doen krijgen voor het systeem.
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Minister, een intensifiëring van de samenwerking tussen de VDAB en OCMW’s kan beide instanties ten goede komen. De OCMW’s kennen nu al een groot aanbod van diverse maatregelen voor tewerkstelling. De activeringsmaatregelen die de OCMW’s gebruiken, kunnen inhoudelijk aansluiten bij werkervaring, zowel als bij sociale economie.
De grote verschillen tussen de OCMW’s zelf en het verschil in de diverse maatregelen doen mij vermoeden dat er op dat vlak zelfs nog sprake kan zijn van een groeipad voor tewerkstelling voor leefloners. Het lijkt mij dan ook een interessante piste dat leefloners die kans maken om opnieuw geïntegreerd te worden op de arbeidsmarkt, ingeschreven worden bij de VDAB, alleen al omdat de doelgroepmedewerkers dan ook geïndiceerd kunnen worden door het ICF-systeem (International Classification of Functioning), dat hen de richting voor de beste kansen en de nodige begeleiding op de arbeidsmarkt kan geven.
Wordt het ICF-systeem al gebruikt binnen de samenwerkingsverbanden die nu al lopen tussen OCMW’s en VDAB? Is het de bedoeling om dat in de toekomst te gaan gebruiken voor de leefloners?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de heer Bothuyne stelt een heel terechte vraag over deze problematiek, maar hij geeft ook aan dat twee derde van de leefloners, mits een goede begeleiding, aan de slag kan in een gewone job. Dat is niet helemaal in de lijn van wat in het HIVA-rapport wordt gesteld. Die twee derde ging specifiek over de Antwerpse situatie, niet over Vlaanderen. Bovendien vond het OCMW van Antwerpen dat zelf een schromelijke onderschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt voor hun doelgroep. Die twee derde is dus niet wat op het terrein wordt aangevoeld in Vlaanderen. Voor veel leefloners is maatwerk het hoogst haalbare.
Ik vind het dan ook relevanter om de volgende HIVA-gegevens als uitgangspunt te nemen voor deze discussie: een derde kan snel naar de VDAB; een derde is gebaat bij een intensieve begeleiding en samenwerking tussen het OCMW en de VDAB; een derde is niet of moeilijk toeleidbaar naar werk.
De heer Bothuyne legt een grote nadruk op de inschrijving bij de VDAB. Ik ben het ermee eens dat, als mensen op korte termijn kunnen worden geactiveerd naar de reguliere arbeidsmarkt, hun inschrijving bij de VDAB geschikt is. In de andere gevallen gebeurt dat beter niet. Toch werd er in de vorige legislatuur op federaal niveau een omzendbrief opgesteld met de vraag alle leefloners in te schrijven bij de VDAB, iets dat ook de heer Bothuyne nu suggereert. Dat werkt volgens ons contraproductief. Zoals eerder geschetst, heeft een grote groep leefloners nood aan maatwerk. Een verkeerde dienstverlening zal hun afstand tot de arbeidsmarkt enkel vergroten. Ook de VDAB zelf is het trouwens met die analyse eens.
Ik wil ook nog iets kleins zeggen over de grote groep jongeren die haar inschakelingsuitkering zal verliezen. Los van de vraag wat de VDAB al die jaren met deze jongeren heeft gedaan, blijft er het feit dat ze zullen doorstromen naar het OCMW. Ook de verhoogde degressiviteit van de werkloosheidsuitkering duwt bijkomende groepen richting de OCMW’s. Er is dus nood aan financiële ondersteuning ten aanzien van de OCMW’s vanuit het federale niveau, maar ook aan goede afspraken tussen Vlaanderen en de OCMW’s voor die doelgroepen.
Minister, kunt u snel duidelijkheid verschaffen over de activeringsinstrumenten van de OCMW’s, en dan in de eerste plaats over het artikel 60, paragraaf 7? Het uitgangspunt dient hierbij volgens mij te zijn: een maatregel voor OCMW-cliënten, uitgevoerd door de OCMW’s. Daarmee is de VDAB het ook eens.
Minister, onderschrijft u het principe dat leefloners vanaf de eerste dag dat ze een leefloon ontvangen, een maximale toegang moeten hebben tot alle Vlaamse arbeidsmaatregelen?
Hoe staat u tegenover een maximale uitwisseling van instrumenten tussen de VDAB en de OCMW’s? Als de VDAB met zijn internationale classificatiesysteem effectief een valabel instrument heeft om mensen te screenen, moet die kennis dan ook niet zo snel mogelijk worden uitgebreid?
Minister, voor alle duidelijkheid: ik ben voor een betere samenwerking tussen de VDAB en de OCMW’s, maar ik verwacht niet alle heil van de VDAB in het toeleiden van alle groepen naar een reguliere baan. Daarom voer ik een pleidooi om ook te investeren in de activeringsmaatregelen aan de kant van de OCMW’s. Meer dan ooit zal dit noodzakelijk zijn, met alles wat op de OCMW’s afkomt.
Ik had daarnet ook een vraag gesteld over de werkwinkels. Ik kom daar heel even op terug. U hebt daarop geantwoord. Waarom heb ik dat daarnet gevraagd en haal ik dat nu opnieuw aan? We vangen signalen op van mensen in de OCMW’s uit het werkveld die zelf aangaven dat die werkwinkels een goed instrument waren om de contacten tussen de VDAB en de OCMW’s goed te onderhouden. Zij merken dat er nu een gemis is, waardoor de afstemming minder is dan voordien. Wij hebben dat signaal meermaals ontvangen.
Minister, ik heb nog een laatste vraag over het Werk-welzijnsdecreet. Hoewel het volgens ons geen ideaal decreet is, biedt het wel kansen om de samenwerking tussen de VDAB en de OCMW’s te verhogen. Minister, hoe staat het hiermee? Wanneer mogen we de uitvoeringsbesluiten hierover verwachten?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal mij vooral richten op de vragen van de heer Bothuyne. Wie een antwoord op zijn vragen wil krijgen, moet dan maar een vraag om uitleg indienen. Het is nogal moeilijk om alle bijkomende vragen te beantwoorden wanneer er vijf mensen aansluiten, met allemaal nieuwe vragen over dingen die daar niet helemaal op aansluiten.
Ik ben er geen voorstander van om vooral te werken op formalisme en het zetten van streepjes. Wat wil ik hiermee zeggen? Voor wie meer details wil, verwijs ik naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag 140 van de heer Bothuyne. Wat wil ik hiermee zeggen? Niet elke samenwerking tussen de VDAB en het OCMW vertaalt zich in concrete cijfers. Er zijn heel wat samenwerkingen die niet nauwgezet worden gerapporteerd.
U zou kunnen zeggen: laat die dan toch rapporteren. Nee, wat ik belangrijk vind, is: laat die goed samenwerken. Als je aan een kleiner OCMW oplegt dat het administratief streepjes moet zetten en afvinken, ben ik daar tegen. Laat ons vooral niet de conclusie trekken dat er maar bij een op drie vandaag een samenwerking is tussen de VDAB en het OCMW. Ik zeg nog iets meer. In de vorige legislatuur is er door toenmalig staatssecretaris De Block een omzendbrief verstuurd naar de OCMW’s om hen aan te sporen een maximaal aantal mensen met een leefloon te laten inschrijven bij de VDAB. Vanuit de VVSG en de lokale VDAB’s krijgen wij het signaal dat die richtlijn wat te consequent wordt doorgetrokken naar de meeste OCMW’s. Ik wil daarmee zeggen dat er een aantal OCMW’s zijn die alle leefloongerechtigden laten inschrijven omdat ze bang zijn dat ze de federale subsidie voor het leefloon anders zouden kunnen verliezen.
Dat levert soms strubbelingen op tussen de VDAB en het OCMW. Want natuurlijk, als je inschrijft bij de VDAB, ben je beschikbaar op de arbeidsmarkt. En als je dan niet beschikbaar bent, kan dat negatieve consequenties hebben. Dus wie moet er worden ingeschreven? Diegenen die naar de arbeidsmarkt kunnen worden geleid.
Mijnheer Bothuyne, zoals u in uw vraagstelling zegt, gaat het om lokaal verschillende netwerken, een lokaal verschillende aanpak. Ik wil de ruimte laten om dat informeel te laten gebeuren en niet alles in contracten of samenwerkingsovereenkomsten vast te leggen die wellicht problemen zouden geven. Laat die aanpak op maat gebeuren. Zoals ik al zei, is die samenwerking na de omzendbrief van mevrouw De Block er eigenlijk voor iedereen, want die wisselwerking is verplicht.
Ik wil uw tweede en derde vraag samenvatten. Ik heb dat in het verleden al naar voren gebracht. Het concept met betrekking tot de eenmaking van die bestaande instrumenten waarin artikel 60 en de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA’s), de projectgesco’s (gesubsidieerde contractuelen) zitten, wordt gepland voor de eerste jaarhelft van 2015. Natuurlijk moeten we daarin diverse factoren meenemen, onder meer wat lokale besturen, vzw’s enzovoort, rond zo’n concept als instrument verwachten. Ik zal dat bespreken met de sociale partners binnen het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC), maar ook met de betrokken stakeholders.
Zoals ik vorige week heb verklaard, zal het concept na een inventarisering van de juridische, beleidsmatige en budgettaire hefbomen en uitdagingen, worden voorgesteld. Concreet betekent dat dat ik in functie van het concept betreffende de tijdelijke werkervaring wil nagaan waar en wanneer een formele samenwerking tot stand kan worden gebracht.
Het lijkt erop dat de groep van de leefloongerechtigden zich stabiliseert en niet is gegroeid. Er is echter een groep die we niet kennen. Bepaalde mensen die niet hebben aangeduid dat ze leefloongerechtigd zijn, krijgen ook een opleiding en een begeleiding van de VDAB. Dat was overigens een van de vragen van de heer Annouri. Wie de VDAB om hulp vraagt, krijgt ook hulp. Dat staat los van de vraag of hij al dan niet leefloongerechtigd is. Elke werkzoekende kan een beroep doen op de diensten van de VDAB. Het is dan ook mogelijk dat er binnen de groep van leefloongerechtigden een ons onbekende groei is. De betrokkenen moeten immers zelf aanduiden dat ze leefloongerechtigd zijn.
Er zijn tevens verschillende samenwerkingen om de arbeidsmarktrijpe leefloongerechtigden binnen de VDAB te begeleiden en op te leiden. Daarnaast zijn, zoals ik daarnet al heb verklaard, niet alle leefloongerechtigden klaar voor de arbeidsmarkt. Conform de afspraken die in dat verband zijn gemaakt, bevindt de regierol met betrekking tot de welzijnscomponent zich bij de OCMW’s. Het is voor de VDAB belangrijk enkel de mensen met een voldoende verkleinde afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden.
Tot slot wil ik nog vermelden dat de uitstroom naar werk uit de groep gelabelde leefloongerechtigden 43 procent bedraagt. We weten dat omdat die mensen dat zelf hebben aangeduid. Wat 2013 betreft, bedraagt de uitstroom twaalf maanden na de instroom 43 procent.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Volgens mij pleit niemand voor het zetten van streepjes of overdreven formalismen. Een informele aanpak kan op het terrein vruchten afwerpen. Dat is niet in tegenspraak met een formele samenwerkingsovereenkomst tussen de instantie OCMW en de instantie VDAB. Het lijkt me logisch dat de diverse consulenten op een informele wijze kunnen werken om de leefloongerechtigden op een goede manier te begeleiden. Dat kan echter het best gebeuren binnen een kader dat door het management en het beleid is gecreëerd. Dit is trouwens ook een aanbeveling in de studie van het HIVA die u zelf hebt besteld.
Ik vind het dan ook raar dat u ertegen bent elk OCMW effectief een overeenkomst met de VDAB te laten afsluiten. Dat biedt de consumenten immers een kader waarbinnen ze kunnen werken.
Ik vind het ook vreemd dat de omzendbrief van toenmalig staatssecretaris De Block volgens u tot een toestroom van leefloners bij de VDAB heeft geleid. Dat zou ook mensen omvatten die wat verder van de arbeidsmarkt af staan. Uit uw eigen cijfers blijkt echter dat de groep instromers bij de VDAB de voorbije jaren constant is gebleven. Er is zelfs veeleer sprake van een dalende trend. Die groep is van 4400 personen tot iets minder dan 4000 personen vorig jaar gedaald. Volgens mij heeft de omzendbrief geen groot effect gehad op de instroom bij de VDAB.
Minister, volgens mij is het nodig dat de VDAB naar elk OCMW trekt om na te gaan hoe de samenwerking op het terrein momenteel loopt en waar verbeteringen mogelijk zijn. De Vlaamse OCMW’s zitten immers met enkele vragen over het nieuw Vlaams beleid en de nieuwe Vlaamse aanpak. Dat is natuurlijk eigen aan het ogenblik waarop een aantal nieuwe beleidsinstrumenten volop worden ontwikkeld en voorbereid. Een formeel georganiseerd contact tussen de VDAB en elk OCMW lijkt me nuttig. Op die manier kan het beleid beter worden gestuurd. Uit uw antwoorden op schriftelijke vragen blijkt dat u dat zelf ook wenst.
De heer Hofkens heeft het woord.
Minister, ik onderschrijf de informele aanpak. Toch vraag ik me af of een formalisering in een overeenkomst op een bepaald ogenblik de alertheid niet kan verhogen. Dat geldt zeker voor de kleinere OCMW’s. Het is natuurlijk niet de bedoeling die OCMW’s administratief zwaar te belasten.
Als ik de cijfers van de heer Annouri volg, is een derde van de leefloners blijkbaar onmiddellijk activeerbaar. Ik heb niet de indruk dat we die groep nu volledig bereiken. Een dergelijke overeenkomst kan nuttig zijn.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Zijn de overeenkomsten met de grote OCMW’s op dit ogenblik volledig afgewerkt? Als ik het goed heb begrepen, zijn er al overeenkomsten met de OCMW’s van Antwerpen, Gent en Leuven. Dat is een terrein waarop we kunnen inzetten. We moeten dat proberen te organiseren.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik wil nog even kort verduidelijken dat wij de efficiëntste afstemming tussen OCMW en VDAB ook het belangrijkste vinden. We zijn absoluut geen voorstander van een administratieve rompslomp of van het zetten van streepjes. Het belangrijkste doel dat we voor ogen moeten hebben, is de cliënten van de OCMW’s en de VDAB de komende jaren zo efficiënt mogelijk te laten helpen. Ze zullen er de komende jaren een grote last zien bijkomen. Mijn bijkomende vragen zal ik nog op een ander ogenblik stellen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal het heel kort houden. Ik begrijp de opmerkingen die zijn gemaakt. Ik zal daar rekening mee houden. We zullen de discussie hierover nog voeren.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik dank de minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.