Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Knelpuntberoepen zijn een grote uitdaging voor het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Vorige week hadden we het uitgebreid over hoe we tot een definitie komen van knelpuntberoepen. De voorbije jaren is er flink geïnvesteerd in de opleiding van werkzoekenden richting knelpuntvacatures. Maar toch is er nog heel wat werk aan de winkel.
Eind december waren maar liefst 229.697 Vlamingen werkzoekend. Toch noteerde de VDAB vorig jaar bijna 250.000 vacatures, 10 procent meer dan het jaar daarvoor. Het is dus een goed jaar geweest voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Traditioneel zijn er heel wat van die vacatures knelpuntberoepen, ongeveer 20 procent van de binnengekomen vacatures.
Die vacatures moeten prioriteit nummer één zijn voor de VDAB. Voor de betrokken bedrijven is het belangrijk snel iemand in dienst te kunnen nemen en voor de VDAB is dit de kans om werkzoekenden met veel kans op slagen toe te leiden tot een job. Daarom organiseert de VDAB ook steeds meer knelpuntopleidingen. Werkzoekenden worden opgeleid om specifieke knelpuntberoepen in te vullen. In 2012 werden 21.743 knelpuntopleidingen beëindigd, in 2013 waren er dat al 26.636 en in de eerste negen maanden van 2014 werd afgeklokt op 20.877 knelpuntopleidingen. 2014 is dus allicht een recordjaar. Misschien hebt u daar ondertussen de meest recente cijfers over.
De VDAB investeert heel wat in de organisatie van opleidingen om knelpuntvacatures ingevuld te krijgen. En dat is terecht. De kans op werk na zo’n opleiding zou heel groot moeten zijn, maar helaas is het zo dat niet alle werkzoekenden aan de slag gaan: iets meer dan 30 procent van de werkzoekenden die een knelpuntopleiding met succes volgden, is na zes maanden nog steeds niet aan het werk. Voor bepaalde opleidingen is de uitstroom naar werk zelfs ronduit slecht te noemen. De uitstroompercentages voor de knelpuntopleidingen media en cultuur, voertuigtechnieken, voeding, confectie, onderhoudselektriciteit, horeca, verspaningstechnieken, metaalbewerking, ruwbouw, primaire sector, toezicht en veiligheid en ook installatie en elektriciteit voor de bouwsector variëren tussen 31 en 58 procent, of fors onder het gemiddelde van 70 procent. Deze opleidingen moeten worden geëvalueerd: ofwel schort er iets aan de opleiding, ofwel is er iets mis met de screening en toeleiding van werkzoekenden naar de opleiding.
Het is ook belangrijk dat werkervaring en stages in zo’n opleiding worden ingebouwd. Dat verhoogt de kans op succes op de arbeidsmarkt. De meest succesvolle knelpuntopleidingen zijn die in de socialprofitsector, met een uitstroompercentage van 81,5 procent. Bovendien bieden de werkgevers in de social profit ook heel wat stageplaatsen aan voor werkzoekenden.
Een andere uitdaging voor de VDAB is de wachttijd. Werkzoekenden moeten soms weken wachten voor ze een knelpuntopleiding mogen starten. Dat zijn kostbare weken voor zowel de werkzoekenden, de sociale zekerheid als voor de bedrijven die zo hun vacatures niet ingevuld krijgen. De wachttijd moet zoveel mogelijk tot nul worden herleid. In opleidingen zoals de primaire sector, de metaalbewerking, het plaat- en koetswerk, het voertuigonderhoud en de onderhoudsmechanica is dat gerealiseerd. Werkzoekenden kunnen onmiddellijk die knelpuntopleidingen starten.
De VDAB probeert een beeld te krijgen van de wachtlijsten dankzij de berekening van de mediaan van de wachttijd. In sommige sectoren loopt die mediaan al snel op: in de bouwsector is dat 52 werkdagen, voor een opleiding Heating Ventilation and Air-Conditioning of HVAC-technieken is dat 44 dagen en voor de opleidingen installatie en elektriciteit is dat 42,5 dagen. De VDAB mag werkzoekenden die gemotiveerd en geschikt zijn om een knelpuntopleiding te gaan volgen niet nodeloos laten wachten. Dat is trouwens ook niet goed voor de motivatie van de betrokkenen.
Minister, hoe evalueert u het knelpuntenbeleid van de VDAB? De uitstroom naar werk na een geslaagde knelpuntopleiding varieert heel sterk. Sommige opleidingen scoren ver onder het gemiddelde. Hoe willen u en VDAB dit aanpakken en de uitstroom verbeteren? Komen of zijn er evaluaties per sector en per opleiding? De wachttijd varieert ook heel sterk: werkzoekenden moeten soms weken wachten voor de ene opleiding, terwijl ze in andere knelpuntopleidingen onmiddellijk aan de slag kunnen. Hoe verklaart u dat verschil? Hoe wilt u de wachttijd verder inperken?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik sluit mij graag aan, want er kunnen nog heel wat inspanningen gebeuren om de knelpuntopleidingen zelf en de doorstroming naar een vaste job te verbeteren. Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. De eerste vraag gaat over de afbouw van de werkwinkels. Dat proces is al enkele jaren aan de gang. Leidt dat er niet toe dat de dienstverlening van de VDAB minder goed in de lokale samenleving is ingebed? Verliest de VDAB op die manier niet voeling met zijn klanten? Is rechtstreeks contact niet nog steeds de beste manier om een goede match te realiseren? Ik verneem heel graag uw antwoord op die vraag.
Een tweede reeks vragen gaat over de kwestie of er wel voldoende wordt ingezet op de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Anders gezegd: is de kwaliteit van de vacatures wel voldoende groot? Zijn de verwachtingen niet te groot, of anders gezegd: zijn alle bedrijven niet op zoek naar die ene witte raaf? Ligt een deel van de verantwoordelijkheid niet bij de werkgevers, en hebt u plannen om ook daaraan te remediëren? In dezelfde lijn maak ik me zorgen over het dreigende probleem dat de VDAB een waterhoofd zou gaan ontwikkelen. Weet u bijvoorbeeld hoeveel medewerkers van de VDAB daadwerkelijk klanten ontmoeten? Met klanten bedoel ik dan werknemers, werkgevers en mensen die in een competentiecentra een opleiding volgen. Ik heb vernomen dat de VDAB dat zelf monitort en daarover gegevens inzamelt. Kent u de cijfers? Heeft de VDAB een waterhoofd ontwikkeld waarbij medewerkers wel met elkaar maar niet met de klanten contacten onderhouden?
De VDAB heeft de afgelopen jaren voor enkele sectoren ingezet op mobiele opleidingen. Een voorbeeld zijn de schoonmaakopleidingen. Misschien is het interessant om na te gaan of andere types van opleidingen betere resultaten opleveren. Weet u daarover meer?
De heer Hofkens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik sluit me aan bij de vraagsteller. Na enkele maanden werk in deze commissie krijg ik de indruk dat knelpuntberoepen hier zo ongeveer elke week aan bod komen. Dat is terecht, gezien het belang ervan. Ik heb twee vraagjes. Ik herinner me dat in het debat naar aanleiding van de vraag van de heer Annouri, dat we in oktober voerden, er is gesproken over de studie van het Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA), en over de aanbevelingen daarin met betrekking tot knelpuntopleidingen. Een van de vragen die toen is opgeworpen, is het probleem van de afstemming van de aangeboden opleidingen op de vragen van de arbeidsmarkt. Is die afstemming wel goed? Moet daar niet meer aandacht naar uitgaan?
Het sluit aan bij onze discussie van vorige week. In de beleidsnota hebt u verwezen naar een dynamische knelpuntberoepenlijst. Dat hangt er ook mee samen. Opleidingen moeten worden georganiseerd wanneer er effectief een vraag is naar bepaalde knelpuntberoepen en ze moeten indien nodig ook worden bijgestuurd.
Een tweede vraag komt ook uit die VIONA-studie. Hoe worden mensen die een opleiding hebben genoten, en die eventueel doorstromen naar een knelpuntberoep, opgevolgd? Dat lijkt me nuttig. Wordt dat al gedaan?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, wij steunen de vragen van de heer Bothuyne en willen aandacht vragen voor twee specifieke aspecten. De doorstroom van een knelpuntopleiding naar een job is één zaak, maar het eigenlijke doel van zo’n knelpuntopleiding is toch dat de werkzoekende kan doorstromen naar een daarmee corresponderende vacature.
De doorstroom naar een corresponderende vacature ligt lager. De algemene doorstroom ligt rond 70 procent, de doorstroom naar een corresponderende vacature is niet eens 55 procent. Het klopt dat de knelpuntopleiding de betrokkene ook op andere vlakken een meerwaarde biedt, zoals arbeidsattitude en discipline. Maar de investering in de knelpuntopleidingen wordt zo toch iets minder efficiënt. Minister, op welke manier wilt u toekijken op een betere doorstroom naar een corresponderende vacature?
De heer Bothuyne wijst op de sterk variërende wachttijden tussen de diverse opleidingen. Tegelijk zijn er ook grote verschillen tussen de provincies. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw Peeters in 2010 bleek bijvoorbeeld dat een werkzoekende in Vlaams-Brabant 203 dagen moest wachten om te kunnen starten aan een opleiding afwerking bouw. In Oost-Vlaanderen bedroeg die wachttijd slechts 22 dagen. In West-Vlaanderen moest men gemiddeld 3 dagen wachten voor een opleiding industriële onderhouds- en productietechnieken, terwijl dat in Antwerpen 133 dagen was. Voor plaat- en koetswerk bedroeg de wachttijd in West-Vlaanderen 168 dagen en in Antwerpen 0 dagen. Minister, zijn deze grote provinciale verschillen intussen weggewerkt? Zijn er nog problemen en zo ja, waar?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Vorige week was er inderdaad een debat met het Rekenhof over knelpunten. Bepaalde discussiepunten komen nu terug. Een daarvan, en dat sluit aan bij de vraag van mevrouw Talpe, heeft te maken met de monitoring van de noden op het terrein. Hoe kun je die voorspellen en hoe stem je het aanbod van de VDAB erop af? Mevrouw Talpe wijst op de grote regionale verschillen in de bouwsector. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de inplanting in competentiecentra en de aanwezigheid van infrastructuur. De wachttijden zouden ook in functie daarvan moeten worden bekeken.
Een aantal jaar geleden had de VDAB de ambitie om veel meer op de werkvloer opleidingen te organiseren. Dat houdt verband met de vraag van de heer Bothuyne naar stages, en het zo concreet mogelijk maken van een arbeidssituatie, ook voor die werkzoekende. Beschrijvingen in foldertjes en op het internet van bepaalde jobs en opleidingen kunnen verschillen van wat het echt is op het terrein. Een realistische inschatting is belangrijk en kan uitval en mismatch vermijden.
Ik heb dezelfde vraag als de heer Hofkens in verband met nazorg en monitoring van uitstroom. Is men na zes maanden niet aan de slag, betekent dat dan dat men het ook niet geweest is? Daar krijg ik graag verduidelijking over. Het gaat om duurzame uitstroom.
We bekijken de succesfactor nu in functie van de opleiding. Het zou ook nuttig zijn om te kijken of er variaties zijn afhankelijk van de doelgroep. Ik kan me voorstellen dat bepaalde aspecten van onze arbeidsmarkt, zoals de precaire positie van laaggeschoolden of discriminatie, in deze cijfers weerspiegeld worden. Als het succes van de opleidingen wordt afgewogen zonder rekening te houden met de externe factoren, lopen we het risico om verkeerde conclusies te trekken. Bestaan daar gegevens over? Ik zie u fronsen, minister, anders stel ik er wel eens een schriftelijke vraag over.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, graag een schriftelijke vraag. Dat geldt ook voor twee van uw vragen, mijnheer Annouri, over het ‘waterhoofd’ en de mobiele opleiding. Dat heb ik nu niet in mijn mouw zitten.
Het aantal knelpuntberoepen is hoog en persistent. Door de demografische ontwikkeling en door sommige studiekeuzes moeten we niet verwachten dat het meteen vermindert, moet ik eerlijk zeggen. Daarom is er al enkele jaren geen apart knelpuntenbeleid. Het wegwerken van knelpuntberoepen is een strategische doelstelling van de VDAB, die daar met het hele ondernemingsplan aan moet werken.
Dat vertaalt zich in de strategische doelstelling van het verzekeren van een sluitende aanpak voor werkgevers. Mijnheer Annouri, dat is ook een antwoord voor u. Vorige week heb ik nog gezegd dat die sluitende aanpak voor werkgevers ook inhoudt dat, indien een vacature moeilijk wordt ingevuld, de kans op slagen kan vergroten als men soms de verwachtingen van de werkgever kan bijschaven. Er zijn cijfers genoemd vorige week, ik heb ook gereageerd op een opmerking van mevrouw Kherbache.
Er is de strategische doelstelling ‘een toekomstgericht aanbod voor het ontwikkelen en erkennen van competenties organiseren’. Dit zit ingebakken. Deze acties worden uiteraard opgevolgd via de raad van bestuur – daar dient die voor – en maken voorwerp uit van het jaarlijks evaluatierapport dat aan de regering wordt voorgelegd.
Op de methodologie zal ik nu niet ingaan, daar hebben we het vorige week uitvoerig over gehad.
Collega’s, ik ben blij met het uitstroomcijfer voor opleidingen, het is gestegen naar 68 procent. Dat is een enorme verbetering. Het laatste cijfer dat we hebben dateert van november 2014 en bedraagt 69,6 procent. Dat is een groot verschil met het verleden. Dat heeft met veel factoren te maken, met de opleidingen zelf maar ook met de toeleiding en dergelijke.
De VDAB besteedt al langer ruime aandacht aan acties ter remediëring van de knelpuntopleidingen. De dienst organiseerde van 2010 tot en met 2012 een bevraging bij ex-cursisten en werkgevers om te onderzoeken waarom de uitstroom van een aantal knelpuntopleidingen te ver onder het objectief bleven. Dit resulteerde in de effectmeting knelpuntopleidingen. Het onderzoek gaf een indicatie van de problematiek. Om te remediëren tot op opleidingsniveau, is informatie tot op het niveau van opleidingen noodzakelijk.
De heer Hofkens verwees ernaar, er werd een HIVA-onderzoek opgestart: ‘Geen werk na een opleiding voor een knelpuntberoep? Een analyse van hefbomen voor tewerkstelling bij wie niet doorstroomt naar werk’. Er is een remediëringsplan gemaakt. Ik geef niet elk detail van het plan, maar de belangrijkste punten.
Een eerste remediëring is meer werkplekleren en een betere nazorg. Het aandeel stages binnen de opleiding wordt gemonitord in het jaarlijks ondernemingsplan vanaf 2012, maar werd eveneens meegenomen binnen de sectorale arbeidsmarktwerking. De individuele beroepsopleiding (IBO) wordt gepromoot als geïntegreerd deel van een opleidingstraject. Voor mij blijft IBO een goed instrument. Ik heb er dinsdagmorgen in de beleidsraad aan de gedelegeerd bestuurder nog eens uitdrukkelijk het accent op gelegd dat ik verwacht dat de doelstellingen inzake de IBO beter worden gehaald dan vandaag. Verder moeten we het aandeel werkplekleren binnen de opleidingstrajecten verhogen. De bijkomende aanbevelingen met betrekking tot dit luik zijn: streven naar stages met voldoende leerpotentieel en voldoende capaciteit voor het begeleiden, opvolgen en evalueren van de stage. Het aandeel werkplekleren is een deel van het jaarlijks ondernemingsplan. Het objectief is voor mij 60 procent, dat is een begin.
Tweede deel van het plan zijn de remediëringsacties op het niveau van de opleidingssector en de opleiding. In elke provincie heeft het provinciaal directiecomité een aantal knelpuntopleidingen met een slechte uitstroom geselecteerd. Dat is een antwoord op de provinciale verschillen. Deze selectie en analyse wordt opgenomen in de provinciale sectorale arbeidsmarktsturing. Op die manier kunnen we gaan remediëren.
Derde punt is de bijsturing van de vragenlijst. Daar ga ik niet dieper op in.
Vierde punt is het verhogen van de kennis van arbeidsmarktomstandigheden, werkvoorwaarden en diversiteit binnen segmenten. We moeten werken aan ruimere, meer arbeidsmarktgerichte en realistische beroepsaspiraties van werkzoekenden. Nog een element is de verbeterde kennis van de arbeidsmarkt, en dat, mijnheer Van Malderen, komt 100 procent tegemoet aan uw vraag. Meer kwalitatieve toeleiding naar knelpuntopleidingen blijft een belangrijk element.
Door de realisatie van opleidingen in het bedrijf, een uitdrukkelijke vraag hier, uitbestedingen en het opzetten van gemengde trajecten heeft de VDAB de kans gekregen om de opleidingsmarkt in Vlaanderen te verkennen, nieuwe partnerschappen op te zetten en andere organisatievormen uit te bouwen. Deze strategie wordt structureel verankerd in partnerschappen en beleidskaders onder andere met het onderwijs, het bedrijfsleven en de sectorale partners. Er wordt ook sterk geïnvesteerd in afstemming op de beroepskwalificatiedossiers indien beschikbaar.
Ten slotte de wachttijd. Het is niet evident om de capaciteit continu fijnmazig aan te passen aan de vraag van de werkzoekende én van de arbeidsmarkt. Ik ga niet dieper in op die voorspelling, we hebben het daar vorige week uitvoerig over gehad. Ik heb op de vragen die u toen hebt gesteld, mijnheer Van Malderen, geantwoord. Het vergroten en verkleinen van de capaciteit vergt de nodige flexibiliteit. De VDAB opereert de laatste jaren, net als andere overheidsinstellingen, binnen een besparingscontext. We kunnen niet zomaar capaciteit toevoegen omdat er vraag naar is. De VDAB kiest voor een doorgezette optimalisatie waarbij de versterking van het aanbod wordt beoogd. Ik geef u één voorbeeld: optimalisatie van de transportopleidingen. Via een centraal beheer – op Vlaams niveau – van alle kandidaturen wordt een optimale inzet van de vrachtwagensimulatoren en een efficiënte planning van de opleiding klantvriendelijkheid gerealiseerd. Ook de inzet van vrachtwagens en instructeurs in een andere regio behoort tot de mogelijkheden. Als er dan toch een wachttijd blijft, probeert de VDAB die zinvol te laten invullen door de werkzoekende met een aanbod van online cursusmateriaal dat voorbereidt op de opleiding. Daarmee hebben we, met betrekking tot de knelpuntopleidingen, belangrijke bijkomende stappen gezet.
Mijnheer Annouri, ik heb uw vraag over de werkwinkels niet behandeld. Hierover werd in het verleden veel gediscuteerd. Dit is geen afbouw, ook niet van rechtstreekse contacten. Daar waar werkwinkels werden gesloten in gemeenten of steden, werd dat altijd in overleg gedaan en werd er altijd in alternatieven voorzien. Maar je moet ook begrijpen dat er evolutie is met betrekking tot wie er naar de werkwinkel komt en wanneer. Ik ben ervan overtuigd dat je daar de efficiëntie kon regelen zonder de service te verminderen. De praktijk toont dat vandaag aan.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Het wegwerken van de knelpunten op de arbeidsmarkt moet inderdaad onze strategische doelstelling nummer één zijn. Ik ben de eerste om te zeggen dat de VDAB op dat vlak al heel grote stappen heeft gezet. De uitstroom naar werk is in het kader van de knelpuntopleidingen inderdaad al flink vooruitgegaan. Maar we zien dat toch nog altijd 30 procent van de werkzoekenden die met succes zo’n knelpuntopleiding hebben gevolgd en die geschikt worden geacht om zo’n knelpuntberoep in te vullen, toch niet aan de slag geraken. Er is dus nog altijd beterschap mogelijk. We moeten op dit vlak de lat hoog leggen. Ik merk dat u dat doet met de doelstelling van een aandeel van 60 procent stages en werkervaring in de betrokken opleiding. Ik zal een schriftelijke vraag stellen om te weten te komen wat het percentage op dit moment is.
Het is belangrijk om de lat hoog te blijven leggen, zowel wat betreft oriëntatie als wat betreft nazorg. Als die 30 procent na zes maanden niet aan de slag is, is het interessant om dieper te analyseren hoe dat komt. Er kunnen externe factoren zijn. Er kunnen factoren zijn die te maken hebben met de opleiding. Zeker voor de opleidingen die zwak scoren en nog een eind onder de 60 procent uitstroom zitten, is een analyse op sector- en opleidingsniveau zeker aan de orde. Ik ga ervan uit dat u dat zeker ook mee ter harte zult nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.