Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, op 17 augustus 2012 is het koninklijk besluit verschenen waarin de voorwaarden werden omschreven waaraan bedrijven in de dienstenchequesector bij de aanwerving van nieuwe personeelsleden moesten voldoen. Aangezien dit koninklijk besluit onmiddellijk in werking trad, moesten de bedrijven in die sector vanaf dat kwartaal 60 procent volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of leefloners in dienst nemen.
De ratio achter deze maatregel was uiteraard dat de werkloosheid bij laaggeschoolden moest worden aangepakt en dat de terugverdieneffecten van de maatregel moesten worden geoptimaliseerd. Op het terrein bleek het koninklijk besluit echter al zeer gauw voor ernstige toepassingsmoeilijkheden te zorgen. We hebben het daar tijdens de bespreking van de beleidsnota nog over gehad.
Deze materie is nu geregionaliseerd. De Vlaamse Regering heeft in haar regeerakkoord aangekondigd dat de maatregel zou worden afgeschaft. Op 19 december 2014 is dan ook beslist de maatregel af te schaffen. Conform het Vlaams regeerakkoord is tevens overeengekomen dat in de plaats een alternatieve maatregel zal worden genomen om de kansen te vrijwaren van laaggeschoolde werkzoekenden en leefloners om in de dienstenchequesector aan de slag te kunnen.
Minister, er is nog wat onduidelijkheid over de precieze timing. Wanneer treedt de afschaffing van die maatregel precies in werking? Is het al in het huidige kwartaal, of vanaf 1 april? Welk alternatief komt in de plaats om laaggeschoolde werkzoekenden en leefloners toe te leiden naar het stelsel van dienstencheques? Wordt er in een evaluatie van dat alternatief voorzien? Zo ja, wie zal die evaluatie verrichten en op basis van welke parameters zal ze gebeuren? Hoe zal de toepassing van de 60 procentmaatregel worden geïnterpreteerd tot de inwerkingtreding van de afschaffing ervan? Dat is een vraag naar de afgelopen kwartalen, toen de maatregel nog bestond, maar de controle door de RVA komt uiteraard pas nadien. Lopen dienstenchequeondernemingen nog het risico om gesanctioneerd te worden indien blijkt dat ze voor het afgelopen kwartaal bijvoorbeeld het vooropgestelde percentage werkzoekenden en/of leefloners niet halen, of, indien de afschaffing gebeurt op 1 april, dat ze dat voor dit kwartaal niet halen?
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, u weet dat wij het geen goed idee vinden om de 60 procentmaatregel af te schaffen. Het systeem van de dienstencheques heeft bewezen dat het een zeer succesvolle maatregel is om gezinnen te ondersteunen en om fraude te bestrijden en het is vooral ook een zeer belangrijk tewerkstellingsinstrument om langdurig en laaggeschoolde werkzoekenden in te schakelen op de arbeidsmarkt. Dit is zeker zo als je weet dat er heel veel overheidsbudget wordt besteed aan het dienstenchequestelsel. Voor Vlaanderen is dat om en bij het miljard euro.
Men zegt: we gaan erover moeten waken dat die middelen goed worden benut. Bij de invoering van het dienstenchequestelsel was men er zeer voor beducht dat die overheidsmiddelen oneigenlijk zouden worden benut. Onbedoeld gebruik is bijvoorbeeld dat het een soort gesubsidieerd economisch immigratiekanaal zou worden. Er zijn heel veel vragen gesteld aan de toenmalige regering, zeggende: pas op dat je daarmee de economische migratie niet subsidieert.
Een ander risico van oneigenlijk gebruik is de verdringing op de arbeidsmarkt, waarbij iets sterkere werknemers de laaggeschoolden zouden verdringen via dat instrument. We hebben 55.000 laaggeschoolde werkzoekenden, die maken om en bij de helft van het aandeel van werkzoekenden uit op onze arbeidsmarkt. Het is dus niet onlogisch dat men er alles aan doet om voor die groep instrumenten te ontwikkelen of te versterken om hun inschakeling op de arbeidsmarkt te bevorderen. Daarom zeiden wij: aangezien het over een groot overheidsbudget gaat en er is gebleken dat die dienstencheques effectief een opstap zijn naar werk voor de laaggeschoolden, waarom dan dat instrument weer afzwakken ten aanzien van die groep, met als argument de toepassingsmoeilijkheden? Argumenten kunnen legitiem zijn. Een van de argumenten die werden opgeworpen, was dat er geen regionale differentiatie was. Men vindt in bepaalde regio’s niet voldoende werkzoekenden om aan de vraag tegemoet te komen. Daarvoor moet je dan niet die regel afschaffen maar kan je er perfect over waken dat men regionale verschillen toelaat. In een uitzonderingsmogelijkheid was voorzien in de regel. Maar dan kom je op een tweede kritiek, namelijk dat er te veel bureaucratie was. Bureaucratie kan je tackelen, en dat is belangrijk, maar daarvoor moet je het basisprincipe niet weggooien. Het basisprincipe is er alles aan doen om die laaggeschoolden te stimuleren en ook instrumenten aanreiken zodat ze op die arbeidsmarkt een kans krijgen.
Regionale differentiatie is perfect mogelijk zonder het af te schaffen. Administratieve vereenvoudiging is ook perfect mogelijk zonder het af te schaffen.
Er is ook het argument aangegeven dat men in een alternatief zal voorzien. Het alternatief dat we tot nu toe kennen, is dat men ten aanzien van de laaggeschoolden nog verder aan begeleiding en ondersteuning doen. Ik reken erop dat men dat natuurlijk niet afschaft, dat is de evidentie zelf. Men verwijst ook naar het doelgroepenbeleid, maar dat is natuurlijk nog niet in de steigers gezet. Dat alternatief is er nog niet. Dan begrijp ik niet waarom men dit nu al afschaft zonder binnen het doelgroepenbeleid in een evenwaardig alternatief te voorzien.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, minister, in tegenstelling tot de collega van de sp.a ben ik samen met mijn fractie wel blij dat de afschaffing van die maatregel er is, want die maatregel stond niet in proportie met de doelstellingen, want in de praktijk waren er heel veel ondernemingen in Vlaanderen die moeilijkheden hadden om die regel na te leven. Er waren ook heel wat punten waar de 60 procentmaatregel geen rekening mee hield. Ik juich een zo snel mogelijke afschaffing van die maatregel toe.
Ik wil hier nog aan toevoegen dat het profiel van die werknemers vaak overeenkomt met de doelgroepen van laaggeschoolde langdurige werklozen, 50-plussers en buitenlandse werknemers. Ook zijn de contractuele voorwaarden van de dienstenchequewerknemers verbeterd.
Minister, elke verandering roept natuurlijk ook vragen op. Ik had daarom graag iets meer vernomen over de precieze hervorming en over de concrete toepassing van de maatregel.
De Vlaamse Regering zal voorzien in alternatieven om die groepen te blijven activeren. Kunt u daar al iets meer over zeggen?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ga eigenlijk helemaal akkoord met mevrouw Kherbache, behalve met haar opmerking dat we de maatregel niet mogen afschaffen.
Als een maatregel voor te veel administratieve moeilijkheden zorgt, moeten we ingrijpen. Ook een overheid moet dan ingrijpen. Dat moet natuurlijk gebeuren zonder de doelstellingen weg te gooien. Vandaar dat het evenwicht zit in wat werd beslist – dat veronderstel ik toch. De maatregel mag maar worden afgeschaft op het ogenblik dat er een alternatief is.
Het is natuurlijk belangrijk om, zoals ook mevrouw Kherbache zei, te bekijken waarom de maatregel werd ingevoerd en wat de doelstelling ervan moet zijn. Voor onze fractie moet het tewerkstellen van laaggeschoolden, van leefloners overeind blijven. We moeten ervoor zorgen dat de maatregel niet voor verdringing zorgt, dat de maatregel er voor onze werklozen is. Aan deze doelstelling moet ook de nieuwe maatregel voldoen.
Minister, we staan als fractie absoluut achter de maatregel. We zijn natuurlijk ook benieuwd op welke manier het alternatief, de nieuwe maatregel, zal worden ingevoerd. We gaan ervan uit dat de huidige maatregel blijft bestaan tot de nieuwe ingevoerd wordt. Er moet een nieuwe zijn vooraleer de oude kan worden afgesloten.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, aansluitend bij wat iedereen naar voren bracht: we onderschrijven als Vlaamse Regering de doelstelling dat we ons moeten richten op laaggeschoolden, we moeten ze maximaal bereiken. De doelstellingen blijven overeind. We verschillen alleen van mening over het instrumentarium. Wij geloven niet in het bestaande instrumentarium van de bestaande regelgeving, en daarom zeggen we dat het is afgeschaft.
We kunnen die discussie blijven voeren, er is een duidelijk verschil in mening. Dat was duidelijk bij de bespreking van het regeerakkoord, dat was duidelijk bij de bespreking van de beleidsnota en dat zal duidelijk zijn bij elke verdere stap die we zetten. Ik denk niet dat u uw mening zult herzien, wij zullen de onze ook niet herzien.
Mevrouw Taelman, ik wil even verduidelijken dat we op 19 december met de regering een principieel akkoord hebben bereikt. Dat betekent dat we daarover nu advies mogen vragen bij de SERV. Dat is de eerstvolgende stap. Afhankelijk van dat advies moeten we ons principieel goedgekeurd akkoord al dan niet aanpassen. Als het moet worden aangepast, moet het terug naar de Vlaamse Regering voor akkoord, voor een tweede principiële beslissing.
Daarna kunnen we naar de Raad van State gaan. Ik kan niet voorspellen welke opmerkingen we van de Raad van State zullen krijgen. Ik denk dat wat we voorstellen juridisch goed zit, anders zouden we het niet indienen, maar het kan zijn dat de Raad van State opmerkingen heeft waardoor we opnieuw een aantal dingen moeten wijzigen.
Daarna gaat het voor definitieve goedkeuring naar de Vlaamse Regering en kan het worden gepubliceerd in het Staatsblad.
Ik durf hier geen datum op te zetten. Het advies krijgen we normaal binnen dertig dagen. Onze timing zal afhankelijk zijn van de adviezen van de Raad van State en de SERV. We zijn afhankelijk van de tijd die we nodig hebben om eventueel aanpassingen te doen.
Als ik me baseer op de standaardproceduretermijnen zou het in maart of april 2015 in werking kunnen treden. Dat is standaard, u mag me daar niet op afrekenen, het is geen engagement. Ik heb het niet in de hand wanneer we adviezen krijgen. Ze kunnen in het begin van de termijn komen, maar ook helemaal op het einde. Ik prik geen datum.
Iedereen stelt dat het mogelijk moet blijven om de zwakkere doelgroepen door middel van de dienstencheques in te schakelen. We zijn de alternatieven daarvoor aan het uitwerken. Dat gebeurt de komende weken in overleg met de sector. We werken verder op drie sporen.
Het eerste spoor betreft de continuering – er bestaat immers al wat – en de versterking van de acties van de VDAB in het licht van het dienstenchequesysteem. Laten we niet vergeten dat het vooral de VDAB is die instaat voor het screenen en toeleiden van werkzoekenden naar dienstenchequevacatures. Het zijn veeleer de laaggeschoolden die daarvoor in aanmerking komen. We kunnen de toewijzing of toeleiding door de VDAB nog versterken om zo de zwakkere doelgroepen gegarandeerd meer kansen te geven.
Het tweede spoor is de continuering en de versterking van de acties van dienstenchequeondernemingen. Om maximale aanwervingskansen aan laaggeschoolde en langdurige werkzoekenden te geven, moeten we samen met de sector in acties voorzien. We zullen ze samen met de sector uitwerken. Ik kan me ook inbeelden dat er vanuit de sector ook vragen zijn om specifieke acties te ondernemen.
Het derde spoor bestaat uit de afstemming van de maatregel inzake dienstencheques met het doelgroepen- en activeringsbeleid dat we aan het uitwerken zijn met de sociale partners.
Als we die drie acties voortzetten, kunnen we garanderen dat de laaggeschoolde en langdurige werklozen grote aanwervingskansen hebben.
Die acties, vooral in die eerste twee sporen, dus de VDAB en de dienstenchequeondernemingen, zullen we uitwerken, vastleggen en jaarlijks evalueren. Als we een doelstelling vooropstellen, dan moeten we ook durven te bekijken wat nog onvoldoende is, dan moeten we bekijken of we bereiken wat we daarmee willen bereiken. Naast de VDAB zullen daar uiteraard de relevante werkgeversorganisaties die actief zijn binnen het dienstenchequebedrijf, bij worden betrokken. Er zal ook een tussentijdse monitoring worden opgezet voor de raad van bestuur van de VDAB, zodat we dat nauwgezet kunnen volgen. De filosofie is dus: minder reglementering, maar met behoud van de doelstellingen. Het gaat erom die op een andere manier te bereiken.
Dan was er de vraag over de toepassing van de huidige maatregel. Het is natuurlijk zo dat we maar een principieel akkoord hebben binnen de Vlaamse Regering. Wel geeft dat duidelijk de richting aan van wat we willen. Dat is het voordeel. Ook het regeerakkoord doet dat. Ik heb dan ook aan de uitvoerende administratie, de RVA, gevraagd om rekening te houden met dat principieel akkoord. Het lijkt me immers opportuun dat men de nodige terughoudendheid aan de dag zou leggen bij controles op de 60 procentregel.
Het is nu natuurlijk zo dat die uitvoerende administratie zelf beslist hoe ze daarin te werk gaat. Ze moet zelf weten hoe ze gevolg geeft aan die principiële beslissing van de Vlaamse Regering en mijn schrijven daarover. Ik ga er echter van uit dat daar op zijn minst bij de planning en het bepalen van de prioriteiten voor controles rekening mee zal worden gehouden. De onafhankelijkheid van de RVA blijft natuurlijk echter bestaan, tot de regel definitief is afgeschaft.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal het debat dat we hebben gevoerd naar aanleiding van de beleidsnota, niet heropenen, maar toch wil ik enige duiding geven aan mevrouw Kherbache.
Mevrouw Kherbache, het is niet wegens de toepassingsmoeilijkheden die er bestaan voor de dienstenchequesector bij de implementatie van de regeling, dat men die beter afschaft. Voor mij is de reden de volgende. Bereikt dat koninklijk besluit de beoogde doelstellingen? Ik meen dat dit niet het geval is. Ik heb in het federale parlement herhaaldelijk een evaluatie gevraagd, omdat we op het terrein merkten dat er enorme problemen waren. Ik heb die cijfers nooit gekregen. Dat kan dan mijn slecht karakter zijn, maar dat doet me dan toch vrezen dat die resultaten niet fenomenaal waren.
Zelf hebt u tijdens de bespreking van de beleidsnota gezegd dat de nota van de minister een stigmatiserend aspect had. Dat ging dan over taal en dienstencheques. Als ik het me goed herinner, zei u dat die taalproblematiek er ook kan zijn bij hooggeschoolden. Het is echter even stigmatiserend dat u laaggeschoolden alleen wilt leiden naar werk in de dienstenchequesector. Er zijn nu eenmaal laaggeschoolden die dat niet graag doen, die daar niet geschikt voor zijn. Men merkt op het terrein dat het grote probleem bij langdurig werklozen het feit is dat de arbeidsattitude er niet meer is of er niet is geweest. Dan is dit nu net de slechtste sector om die mensen tewerk te stellen, want die moeten zelfstandig kunnen werken.
Wat voor mij ook een grote reden is, is dat de maatregel op bepaalde punten totaal contraproductief is. Bedrijven die schoolverlaters wilden aannemen, konden dat niet. Dat vond ik een van de ergste aspecten van de sector: schoolverlaters, jonge mensen die wilden werken, konden niet worden aangenomen.
Om die redenen meen ik dat het echt beter is dat die maatregel wordt afgeschaft, niet omdat de bedrijven het daar moeilijk mee hebben, maar gewoon omdat de maatregel niet het beoogde resultaat heeft bereikt.
Minister, ik begrijp dus heel goed dat u zegt dat men jaarlijks moet evalueren. Ik had ook graag gehad dat dit voor die vorige maatregel zo was geweest. Ik heb daar nooit een evaluatie van gezien. Ik heb er het volste begrip voor dat u zich uiteraard niet kunt vastpinnen op een timing. Ik heb ondertussen ook voldoende ervaring in de politiek. Ik zou dus niet durven om u ter zake onder druk te zetten. Het moet echter wel duidelijk zijn voor de sector wat het nu is, en wat dat betreft, heb ik wel een kritische noot bij uw antwoord. Er is al op diverse momenten, bij het regeerakkoord, maar ook in december meegedeeld dat de maatregel zou worden afgeschaft. De boodschap aan de sector is dat men dan de teugels wat kan vieren, dat men niet zoveel tijd en administratie moet besteden aan het zoeken van mensen die in aanmerking komen.
Nog veel erger is echter het volgende. U zegt dat over te laten aan de RVA. Ik weet dat er op het terrein ook verschillen in interpretatie zijn. Voor sommige regionale diensten van de RVA is het goed als er iemand in dienst wordt genomen die één dag werkloos is geweest. De andere niet. Dat is dus contra legem. Dat gaat tegen het besluit in. Als men dan in Brussel centraal gaat oordelen over het feit of een bedrijf al dan niet in orde is met de maatregel, en Brussel stelt geen rekening te houden met die ene dag, dan is er een groot probleem. Ik vraag dus rechtszekerheid voor de sector, zodat er geen grote boetes boven het hoofd hangen. Ik dring dus aan op een toch nog duidelijker overleg met de RVA, en duidelijkheid over de richtlijnen waaraan men zich moet houden.
Misschien ter herinnering, de repliek mag in principe maximaal twee minuten duren. Dat is zeker geen kritiek op u, mevrouw Taelman.
Ik had bij de vorige vraag gemerkt dat het niet zo nauw stak.
Inderdaad. Dat is enigszins een algemene tendens aan het worden in deze commissie, maar ik wil toch voorstellen dat we de timing enigszins respecteren. We zullen de nodige flexibiliteit aan de dag leggen, maar ik denk dat iedereen de fameuze ‘twenty seconds rule’ kent: als je het niet in twintig seconden kunt verpakken, dan blijft de boodschap niet meer hangen. Wij geven twee minuten. Dat zou ruim voldoende moeten zijn.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Ik reageer omdat ik rechtstreeks werd aangesproken.
Als er een beter systeem is om laaggeschoolden effectief in te schakelen op de arbeidsmarkt, dan ben ik daar samen met u een grote voorstander van. Feit is wel dat dit initiatief nog niet op tafel ligt. Dat moeten we ook in alle eerlijkheid vaststellen.
Als ik het heb over de argumenten die werden opgeworpen voor de afschaffing van de 60 procentregeling, dan betreur ik ten stelligste dat men geen oplossing heeft gezocht binnen de regel. Iedereen zegt dat het hoofdzakelijk over laaggeschoolden moet gaan, ook in de toekomst. Als de focus dan toch ligt op laaggeschoolden en als er dan voor de overige 40 procent voldoende marge is om alle andere doelgroepen zoals herintreders een kans te geven, wat is dan het probleem?
Wat de opmerking betreft over de nieuwkomers, hebt u me totaal verkeerd begrepen. Er is inderdaad in het rapport van de Commissie Diversiteit gezegd dat er een oneigenlijk en zelfs een stigmatiserend gebruik is van de dienstencheques voor hooggekwalificeerde nieuwkomers. Dat moeten we inderdaad vermijden, maar dat lossen we met die 60 procentregeling niet op, integendeel zelfs, vrees ik.
Ik betreur dat men niet minstens overweegt om een antwoord te bieden op de problemen binnen die regel waarvan het voornaamste doel is laaggeschoolden werk te bieden.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Is het wit of zwart? Daar gaat het bijna over. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de nieuwe maatregelen de doelstellingen overeind zullen houden. Dat is waarover het moet gaan.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw Claes, het gaat hier niet over geloven maar over feiten. Feit is dat er een principiële goedkeuring is binnen de Vlaamse Regering die impliciet op het terrein al wordt geïmplementeerd. De RVA zal immers de nodige terughoudendheid aan de dag leggen. Dat is er dus. Maar de alternatieven, de garanties die u vraagt en die ik begrijp en die in het regeerakkoord zijn ingeschreven om de jobkansen van die doelgroep te vrijwaren, die hebt u niet. U zit met een lege doos.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik wilde dat het waar was. Ik kan die rechtszekerheid die mevrouw Taelman vraagt, niet garanderen omdat de RVA die onafhankelijkheid heeft inzake inspectie. Juridisch kan ik vandaag die rechtszekerheid dan ook niet garanderen. Ik kan u wel een inspanningsverbintenis garanderen: zodra ik de adviezen heb, zal ik die zo snel mogelijk voorleggen aan de Vlaamse Regering. Meer kan ik u niet garanderen. Ik heb gedaan wat ik kon doen: ik heb aan de RVA terughoudendheid gevraagd met het oog op de toekomstige wijziging van de wetgeving.
Ik ben het er helemaal niet mee eens dat we daarom binnen het kader en met de regel aanpassingen hadden moeten doen. We willen nu een fundamentele wijziging doorvoeren. We doen dit niet vanuit het geloof maar vanuit de wetenschap dat er vooral bij laaggeschoolden en langdurig werklozen mogelijkheden zijn. In tegenstelling tot wat mevrouw Kherbache zegt, hebben wij wel al een aantal initiatieven genomen. Met de toeleiding vanuit de VDAB naar de dienstenchequebedrijven kunnen we nog meer het accent leggen op laaggeschoolden en langdurig werklozen via screening en toeleiding. We bekijken samen met de sector hoe ook die doelstelling kan worden bereikt en wat daarvoor nodig is. Nederlands leren, een bepaalde opleiding volgen of andere initiatieven zouden daarin een element kunnen zijn. Het is geen kwestie van wel of niet geloven, maar van visie. Treedt men repressief op van bij de start door op te leggen en te straffen indien men iets niet doet? Of gaat men uit van de realiteit dat dit voor die groep een sterke mogelijkheid biedt?
De vraag om uitleg is afgehandeld.