Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de preventie van middelenmisbruik op de werkvloer
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, de politierechters in ons land hebben in 2013 in totaal 36.859 bestuurders veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol of drugs. Dat zijn er gemiddeld 100 per dag. Dat is een stijging tegenover het jaar voordien, zo blijkt uit cijfers van het Vast Bureau voor Statistiek en Werklastmeting, dat de statistieken van alle vonnissen verzamelt.
Uit de cijfers van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) blijkt dat het problematisch alcoholgebruik in ons land de laatste jaren steeg. Sinds 2000 is het aantal geregistreerde psychiatrische opnames voor de hoofddiagnose alcoholgerelateerde stoornis met 8,5 procent toegenomen.
Van de studenten gebruikt ongeveer 5 procent gedurende het grootste deel van het jaar regelmatig cannabis. Een even grote groep heeft te kampen met problemen als gevolg van hun cannabisgebruik.
In de gespecialiseerde centra voor drugsverslaafden was het aantal nieuwe behandelingen voor cannabis als voornaamste middel sinds 2003 meer dan verdubbeld. Het aantal nieuwe behandelingen voor cocaïne in de gespecialiseerde centra voor drugsgebruikers nam toe. In psychiatrische ziekenhuizen steeg het aantal aan cocaïne gerelateerde opnames en in algemene ziekenhuizen werden vooral meer nevendiagnoses voor cocaïnemisbruik en -afhankelijkheid opgetekend.
De laatste jaren namen zowel het aantal geregistreerde misdrijven als het aantal geregistreerde cocaïnegebruikers bij de parketten toe. Sinds 2003 steeg in de gespecialiseerde centra voor drugsverslaafden het aantal nieuwe behandelingen voor xtc of amfetamines. In de psychiatrische ziekenhuizen zien we hetzelfde patroon voor die middelen.
Meer algemeen kunnen we stellen dat het taboe op problemen met illegale drugs nog groter is dan het taboe op alcoholproblemen. Het gebruik van illegale drugs speelt zich, zeker in vergelijking met legale drugs zoals alcohol, vooral verborgen af, waardoor het aantal mensen dat hulp zoekt, nog een stuk lager ligt dan bij alcoholproblemen.
Uit deze cijfers kunnen we vaststellen dat de omvang van de problemen gerelateerd aan drugs in de meest ruime en brede zin van het woord sterk toeneemt over de jaren heen. Ik denk niet dat ik er iemand van moet overtuigen dat u, als minister bevoegd voor welzijn en volksgezondheid op het Vlaamse niveau, uw rol kunt spelen, niet het minst als regisseur in een drugsbeleid dat bij uitstek een transversaal beleid moet zijn.
Minister, bent u, afgaand op de cijfers die ik heb opgesomd, van oordeel dat de strijd tegen middelenmisbruik verder moet worden opgevoerd? Zo ja, op welke manier zal dat gebeuren? Welke andere beleidsdomeinen en ministers wilt u bij deze strijd betrekken?
Voorlichting en vorming zijn bijzonder belangrijk in het kader van een goed preventiebeleid. Welke initiatieven inzake preventief alcohol-, medicatie- en drugsbeleid wilt u structureel uitwerken, voortzetten of versterken in uw beleid?
Op welke manier zult u het effect van die acties evalueren? Die vraag is belangrijk in de aanpak van deze problematiek, maar ook meer in het algemeen. We kunnen met de beste bedoelingen en een bijzonder goed ontwikkeld buikgevoel elke dag opnieuw in de weer zijn om een aantal dingen ten goede te veranderen, maar we moeten er op gezette tijden ook in slagen om het effect van onze goedbedoelde acties te meten. Ik stel de vraag dus in deze context, maar ze geldt natuurlijk ook voor heel veel andere deelaspecten van uw beleid. Ik kijk uit naar uw antwoorden.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik heb mijn vraag ingediend in oktober, toen UNIZO het alcohol- en drugsmisbruik op de werkvloer onder de aandacht heeft gebracht, door de resultaten van een bevraging bij meer dan 200 werkgevers uit diverse sectoren bekend te maken. Daaruit bleek dat één op drie bedrijven de afgelopen vijf jaar meerdere keren geconfronteerd werd met problematisch alcoholgebruik van werknemers of binnen hun bedrijf.
Het huidige kader voor het alcohol- en drugsbeleid op de werkvloer is de cao nr. 100 van 1 april 2009, die private ondernemingen oplegt om ten minste een engagementsverklaring te hebben omtrent alcohol- en drugsbeleid. In een tweede, niet-verplichte fase kan of dient deze verklaring te worden omgezet in concretere regels en procedures.
Het uitgangspunt van die cao is preventie. Werkgevers zouden een beleid moeten uitwerken dat erop gericht is om alcohol- en drugsproblemen een stap voor te blijven of zeker te beletten dat ze verergeren. Over alcohol- en drugstesten is de cao duidelijk: ze mogen enkel gebruikt worden met het oog op preventie en dienen steeds te passen binnen het uitgestippelde beleid.
De cao en de aanpassing van de wetgeving rond het toepassingsgebied van alcohol- en drugstest op de werkvloer behoort tot de bevoegdheid van de federale wetgever. Vlaanderen is bevoegd voor preventie en sensibilisering. Op 6 maart 2009 hebben we de gezondheidsdoelstelling en het bijbehorende actieplan tabak, alcohol en middelenmisbruik goedgekeurd. Wij zullen ons dit jaar mogen buigen over een eventuele voortzetting of een andere invulling daarvan.
Om deze gezondheidsdoelstelling te halen, werd er geopteerd voor een integrale benadering omdat is aangetoond en becijferd dat deze leidt tot een daling van het aantal gebruikers en een vermindering van de schade als gevolg van gebruik. Het actieplan omvat specifieke maatregelen voor bedrijven.
Voor een optimale uitvoering van zowel de acties in dit plan als de principes en de aanbeveling van de bovengenoemde cao is er overleg en afstemming nodig tussen de betrokken niveaus, Vlaanderen en de federale wetgever.
Minister, hebt u zicht of de initiatieven die reeds genomen zijn in uitvoering van de gezondheidsdoestelling, positieve resultaten hebben opgeleverd op vlak van preventie van middelenmisbruik op de werkplek? Welke bijkomende beleidsinstrumenten kunt u inzetten om werkgevers te sensibiliseren? Bent u tevreden over de samenwerking inzake preventie op de verschillende niveaus? Op welke manier kan die mogelijk bijgesteld of geïntensifieerd worden met het oog op een betere sensibilisering van werkgevers op vlak van middelenmisbruik?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, collega’s, ik heb zelf ook een onderzoek gedaan naar alcoholmisbruik, naar misbruik van antidepressiva, slaapmiddelen en pijnstillers bij artsen zelf. Ik heb er schriftelijk een vraag over gesteld.
Minister, kan er in het volgende actieplan meer aandacht gaan naar die groep omdat hun houding toch ook bepalend is voor hun houding ten aanzien van hun patiënten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, we hebben ons de voorbije jaren ingezet om de gezondheidsdoelstelling van 2009, namelijk ‘het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door tegen het jaar 2015 het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terug te dringen’, te realiseren. Het bijhorend Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs, dat loopt van 2009 tot 2015, bevat diverse maatregelen om het gebruik van middelen te voorkomen.
Mevrouw Saeys, u hebt de titel juist begrepen: het gaat over een actieplan voor tabak, alcohol en drugs. Het medicatiegebruik is er destijds uit gehouden omdat het een federale bevoegdheid was.
Het huidige actieplan loopt dus nog tot einde 2015. Na evaluatie van de huidige doelstelling en het actieplan in de loop van 2014 zullen, in functie van de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties en ook rekening houdende met de zesde staatshervorming, nieuwe accenten gelegd worden, maar we blijven zeker een beleid rond middelenmisbruik voeren. In het lopende actieplan worden haast alle maatschappelijke sectoren betrokken, waaronder de beleidsdomeinen Gezondheid, Welzijn, Jeugd, Sport, Onderwijs, en Tewerkstelling. Een dergelijk facettenbeleid versterkt de vermaatschappelijking van de zorg: middelenmisbruik is een zaak van iedereen.
Vlaanderen was tot voor de zesde staatshervorming enkel bevoegd voor preventie, met uitsluiting van alle justitiële en strafrechtelijke aspecten, van vervolgingsbeleid, van alles wat te maken had met productnormering en reclame. De pure gezondheidspromotie en preventie is wel de bevoegdheid van Vlaanderen. Met de zesde staatshervorming komen er extra bevoegdheden voor de financiering van een aantal behandelingen van verslaving bij.
Binnen het actieplan doet Vlaanderen voor het opstellen van preventiecampagnes een beroep op een partnerorganisatie, met name de Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen. De VAD overkoepelt de Vlaamse organisaties die actief zijn op het gebied van alcohol, illegale drugs, psychoactieve medicatie en gokken. Op hun website kunt u een overzicht vinden van de ontwikkelde methodieken rond middelenpreventie. De VAD werkt voor voorlichting en vorming samen met de in de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) actieve ‘preventiewerkers alcohol en drugs’. De preventiewerkers werken ook samen met VIGeZ, het expertisecentrum voor gezondheidspromotie en ziektepreventie, de Logo’s (loco-regionaal gezondheidsoverleg en -organisatie) en de lokale en intergemeentelijke preventiewerkers die binnen de eigen regio actief zijn op het gebied van preventie. Ze werken met advies op maat en coaching binnen de organisatie, maar doen ook aan deskundigheidsbevordering en training. Vanuit Vlaanderen worden nu 27,3 voltijdse preventiewerkers gesubsidieerd binnen de cgg.
Daarnaast is De Sleutel erkend als organisatie met terreinwerking voor vaardigheidstraining rond de preventie van middelengebruik in het onderwijs. Op de website van Zorg en Gezondheid is een overzicht te vinden van projecten die naast de beheersovereenkomst met VAD werden opgestart ter ondersteuning van het actieplan tabak, alcohol en drugs. Een recent voorbeeld van een dergelijke voorlichtingscampagne gericht op jongeren is de campagne rond cannabis ‘Laat je niet vangen’.
Om een effectief en efficiënt beleid te voeren, werken we met gezondheidsdoelstellingen en vastgelegde preventiestrategieën. De uitwerking van die strategieën in specifieke methodieken gebeurt door expertisecentra, waaronder de VAD als partnerorganisatie, die hiervoor op een wetenschappelijk gevalideerde wijze te werk gaan volgens een leidraad die kwaliteit garandeert. De methodieken worden vooraf uitgetest onder andere op hun uitvoerbaarheid. Het is niet eenvoudig om het effect van individuele acties te meten. Doorgaans verkrijgen we het meeste effect door tegelijk op verschillende acties in te zetten. Er zijn immers veel zaken die tegelijk invloed hebben op het gedrag van mensen ten aanzien van middelen. Denk maar aan het aanbod of de mate waarin gebruik bestraft wordt.
Wel kunnen we door het monitoren van de indicatoren, gerelateerd aan de gezondheidsdoelstelling, de maatschappelijke evoluties en het effect van het beleid in zijn geheel – Vlaamse, federale en lokale maatregelen samen – opvolgen.
Het cijfermateriaal dat we gebruiken voor onze effectmetingen, is gebaseerd op de nationale gezondheidsenquête en de VAD-leerlingenbevraging, de HBSC-studie (Health Behaviour in School-aged Children) en de European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs (ESPAD). Dat zijn twee programma’s die we voor de leerlingen gebruiken als monitoring.
In 2013 legden wij een rapport voor aan het Vlaams Parlement over de stand van zaken van de realisatie van de gezondheidsdoelstelling tot eind 2012. Dat kunt u consulteren op de website van het Vlaams Parlement. Het rapport over 2013 is beschikbaar op de website van het agentschap Zorg en Gezondheid.
Op het gebied van alcoholgebruik is er een duidelijke dalende trend zichtbaar bij jongeren. Voor het schooljaar 2011-2012 werd het streefdoel van minder dan 20 procent jongeren onder de 15 jaar die eenmaal per maand alcohol drinken, behaald. De cijfers wijzen erop dat steeds meer jongeren hun eerste glas alcohol pas op latere leeftijd drinken. Terwijl in het schooljaar 2000-2001 nog 81 procent van de jongeren onder de 16 jaar ooit al eens een glas alcohol hadden gedronken, is er sindsdien een continue daling, naar 54,1 procent voor het schooljaar 2011-2012.
Voor de doelstellingen die betrekking hebben op iets oudere jongeren en volwassenen, moeten we een beroep doen op de cijfers van de nationale gezondheidsenquête van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). De laatste cijfers waarover we beschikken, zijn van 2008, dus van voor het actieplan in werking trad. In 2013 werd een nieuwe bevraging over gezondheidsgedrag en leefstijl georganiseerd. De resultaten daarvan zouden dit jaar nog beschikbaar zijn.
Het huidige actieplan tabak, alcohol en drugs loopt door tot eind 2015. Het huidige beleid zal dus zeker nog worden voortgezet. Uiteraard zullen in het kader van de afloop van het actieplan de gezondheidsdoelstelling en bijhorend actieplan worden geëvalueerd. Door de zesde staatshervorming worden we uitdrukkelijk bevoegd voor enkele aspecten van de hulpverlening inzake tabak, alcohol en drugspreventie. Dit zal zeker voor nieuwe mogelijkheden zorgen, ook om sterker aan preventie en vroeginterventie te doen.
In de loop van 2015 en 2016 zullen we wellicht een nieuwe gezondheidsconferentie rond middelengebruik organiseren. Dit betekent dat deze conferentie en het daarbij horende nieuwe actieplan in een bredere scope terechtkomen dan die van preventie stricto sensu, gelet op het feit dat we door de staatshervorming een aantal bevoegdheden met betrekking tot delen van de behandeling hebben gekregen. Ook de hulpverlening zal dus deels aan bod komen. In het nieuwe beleid zullen we de drugspreventie en hulpverlening inkantelen in het geestelijk gezondheidsbeleid en de bredere geestelijke gezondheidszorg.
Naar aanleiding van de implementatie van cao 100 van 1 april 2009 werden er vanuit Vlaanderen verschillende acties ondernomen. Zo ontwikkelde de VAD een pakket aan methodieken en materialen om goed te kunnen inspelen op die vernieuwing. U vindt deze op de website www.qado.be.
Daarnaast kreeg de VAD gedurende twee jaar, van december 2009 tot december 2011, een bijkomende subsidie om bedrijven te begeleiden en te coachen bij de ontwikkeling en implementatie van een alcohol- en drugsbeleid. Om dit te bewerkstelligen werd samengewerkt met de tabak-, alcohol- en drugspreventiewerkers binnen de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Hun capaciteit werd in 2013 verhoogd met 5,5 voltijds equivalenten (vte) en bedraagt, zoals gezegd, nu dus 27,3 vte om aan de vraag naar vorming en coaching tegemoet te komen. Op die manier zorgt Vlaanderen voor een permanent aanbod voor bedrijven die ondersteuning wensen bij het opstellen van een beleid rond alcohol en drugs.
Jaarlijks worden de activiteiten die de preventiewerkers uitvoeren, geregistreerd en overgemaakt aan Zorg en Gezondheid. Op basis van die gegevens blijkt dat er tussen 2007 en 2013 een sterke toename van ondersteunende initiatieven in de sector arbeid is. We beschikken echter niet over gegevens die aantonen hoeveel bedrijven een alcohol- en drugsbeleid hebben. In principe is elke organisatie in de private sector verplicht om de eerste fase van cao 100 in te voeren. De concretisering van het beleid, de tweede fase beschreven in de cao, is niet verplicht en dus minder sterk uitgebouwd. Daarenboven is de collectieve arbeidsovereenkomst vooralsnog niet verplicht voor de publieke sector.
Wat het effect is van het voeren van een alcohol- en drugsbeleid op het middelengebruik van de werknemers, daarvoor moeten we een beroep doen op de cijfers van de nationale gezondheidsenquête van het WIV. Die zullen we binnenkort, zeker voor eind 2014 ter beschikking hebben. Die cijfers maken echter geen onderscheid tussen mensen die al dan niet werken in een bedrijf dat de regelgeving rond middelengebruik opvolgt. Die differentiatieparameter zullen we er niet in terugvinden.
Naast de tabak-, alcohol- en drugspreventiewerkers hebben we in Vlaanderen nog een bijkomende partner om te werken aan de implementatie van een concreet alcohol- en drugsbeleid op het werk, met name de externe en interne diensten voor preventie en bescherming op het werk. Reeds bij de veralgemeende invoering van cao 100 in 2009 pasten heel wat externe diensten voor preventie en bescherming op het werk sneller dan verwacht hun aanbod aan advies en vorming rond dit thema aan. Het viel regelmatig voor dat een bedrijf al een soort basisvorming had gevolgd bij de eigen Externe Diensten voor Preventie op het Werk (EDPW), om dan later een beroep te doen op de preventiewerkers voor coaching van het implementatietraject. Tot op heden bieden zowel de preventiewerkers als de EDPW ondersteuning aan voor bedrijven in het opstellen van een alcohol- en drugsbeleid.
Daarnaast is er de Vlaamse werkgroep Bedrijfsgezondheidzorg, waarin de sociale partners zijn vertegenwoordigd en die me onder andere adviseert over de erkenning van de afdelingen en departementen medisch toezicht. De werkgroep adviseert ons momenteel over een beleidsmodel voor de arbeidssector, waarbij op een geïntegreerde en structurele wijze wordt gewerkt aan een beleid met betrekking tot ziektepreventie en gezondheidsbevordering op het werk. Op die manier hopen we meer effect te hebben dan indien we ons toespitsen op slechts één thema, met name het alcohol- en drugsbeleid. Daarom ook maken we met de preventiecoaches, oorspronkelijk aan de slag in de scholen, de centra voor leerlingenbegeleidingen en de pedagogische ondersteuningsdiensten, de vertaalslag om in de context van werk een breder geestelijkegezondheidsbeleid te kunnen implementeren.
Zoals een vraagsteller terecht aanhaalde, zijn er ook belangrijke maatregelen te nemen op federaal en Europees niveau. Ook voor de uitwerking van de principes van een beleidsmatige aanpak van middelengebruik op het werk is er nood aan een goede samenwerking tussen de diverse beleidsdomeinen binnen de Vlaamse overheid enerzijds en tussen en met de diverse federale bevoegdheidsdomeinen anderzijds. Overigens hebben we in het recente verleden ter zake goed samengewerkt met de toenmalige minister van Werk, mevrouw De Coninck.
Uiteraard zullen we dus ook nu de maatregelen aankaarten bij de bevoegde overlegstructuren, om die maatregelen te kunnen onderschrijven. Het gaat dus ook over de Algemene Cel Drugsbeleid, de Interministeriële Conferentie en de Cel Gezondheidsbeleid Drugs. In de Algemene Cel Drugsbeleid, die werd opgericht in het kader van een samenwerkingsakkoord met betrekking tot het drugsbeleid, zijn naast Volksgezondheid ook andere belangrijke bevoegdheden vertegenwoordigd: ook Justitie, Binnenlandse Zaken, Economie en Financiën zijn er aanwezig.
Met betrekking tot de samenwerking tussen de Vlaamse beleidsdomeinen stellen we al jaren een facettenbeleid voorop om te komen tot een succesvol preventief gezondheidsbeleid. Daarbij is het engagement van diverse maatschappelijke actoren, van de zorg- en welzijnssector tot Onderwijs, Werk, Mobiliteit, Sport en Cultuur, essentieel om een en ander te kunnen realiseren. Een dergelijk facettenbeleid, waarbij gezondheidsbevorderend wordt gedacht en wordt gewerkt vanuit diverse invalshoeken en bevoegdheden, verloopt volgens internationaal gevalideerde werkwijzen, ondersteunt het lokale niveau en is afgestemd met Vlaamse expertwerkgroepen en met het federale beleidsniveau. Er is een grote acceptatie van het principe van ‘health in all policies’ om dat resultaat te kunnen boeken. Vanuit Vlaanderen en ons eigen beleidsdomein zetten we dan ook sterk in op dat principe, zoals u ook in de beleidsnota kunt achterhalen.
Dan was er nog de vraag over de huisartsen als specifieke doelgroep. Het lijkt me juist dat er bij het organiseren van een dergelijk beleid misschien ook ten aanzien van bepaalde groepen specifieke aandacht nodig is. In de mate dat dit in het huidige actieplan niet uitdrukkelijk aan bod zou komen, is het zeker denkbaar dat bij een nieuw actieplan dit soort strategieën worden verfijnd en geconcretiseerd. Nu bevinden we ons eigenlijk in de uitloopfase van het oude actieplan, voor 2015 en wellicht ook nog voor 2016. De redactie van een nieuwe gezondheidsdoelstelling zal immers toch wel behoorlijk wat tijd in beslag nemen. Het is echter inderdaad mogelijk dat we bij de evaluatie en het zoeken naar nieuwe strategieën en acties een specifieke groep benaderen met een specifiek aanbod. Dat hebben we trouwens bij meerdere doelgroepen al gedaan. Dat is dus echt geen onmogelijk punt.
Mijnheer Anseeuw, u hebt voorzichtig gesuggereerd dat er een soort regisseursrol mogelijk zou kunnen zijn. Mijn ervaring is dat er natuurlijk een aantal mogelijkheden zijn als het gaat over het facettenbeleid binnen de Vlaamse bevoegdheden. Toch moet je ervan uitgaan dat, in de mate dat je voor een succesvolle strategie ook een beroep moet doen op de federale bevoegdheden en mogelijkheden, het claimen van het regisseurschap door het ene beleidsniveau niet altijd leidt tot de meest gewenste resultaten. Vaak is het veeleer een zoeken naar opportuniteiten en een draagvlak in het federale regeerakkoord. Vanuit een preventieve invalshoek kan men immers wel allerlei dingen verwachten, maar er zal toch moeten worden bekeken of er federaal mogelijkheden bestaan wat dat betreft. Ik hoef u maar te herinneren aan de pogingen die zijn ondernomen om een alcoholplan te maken. Die zijn in de vorige legislatuur gestrand omdat er federaal geen akkoord of consensus kon worden bereikt over de bevoegdheden die daar moesten worden uitgeoefend.
Er moet dus worden gezocht naar een meer pragmatische manier van werken: waarvoor kunnen er opportuniteiten zijn, kan er een draagvlak zijn? Uiteraard moet je over al die zaken overleggen. Specifiek met betrekking tot drugs is er wel een samenwerkingsakkoord en is er een Algemene Cel Drugsbeleid, waar we met al die partners ook samenzitten. Daar hebben we ook wel een kans om op een aantal van die thema’s, zoals die ook in dat alcoholplan aan de orde kwamen, in te gaan, om daar minstens een gesprek over te voeren op een meer geïnstitutionaliseerde manier.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u alvast voor uw uitvoerige antwoord. Het doet me plezier dat u zeker op het Vlaamse niveau de nadruk blijft leggen op een transversaal facettenbeleid.
Ik begrijp inderdaad zeer goed dat de versnippering van bevoegdheden ook nog na die zesde staatshervorming de zaken wat bemoeilijkt en blijft bemoeilijken als het gaat over een eengemaakte strijd tegen drugsproblemen allerhande. Voor de toekomst lijkt het me bijzonder belangrijk dat, wanneer er verdere stappen worden gezet in die herverdeling van bevoegdheden, we inderdaad nog veel meer dan vandaag moeten kunnen kijken naar de concrete uitwerking van zo’n verdeling. Ik heb er alle begrip voor dat u met andere beleidsniveaus zoekt naar de meest pragmatische oplossing.
Ik wil terugkomen op de inkanteling van het drugsbeleid in de sector geestelijke gezondheidszorg. U kent mijn bekommernis die ik deel met een groot deel van de sector dat de eigenheid verloren zou kunnen gaan en daarmee ook de rijkdom van de preventie en behandeling inzake drugsbeleid.
Ik meen te hebben begrepen dat projecten die vandaag worden gefinancierd met middelen uit het Fonds ter Bestrijding van Verslavingen voor 2015 zouden kunnen rekenen op continuïteit en de nodige middelen daartoe. Klopt het dat men na 2015 onverkort op die continuïteit kan rekenen? Wat na 2015?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ken die gevoeligheid of de vrees – dubbele vrees eigenlijk – dat er knowhow verloren zou gaan en dat er middelen zouden verschuiven van hulpverlening naar preventie. Ik heb het op de studiedag van de VAD nog eens gezegd, geen van beide is een optie of bedoeling. We zullen in het kader van zo’n inpassing in een modulair concept de specifieke competenties moeten bewaken. Gespecialiseerde hulpverlening moet blijven bestaan. We mogen dat niet laten verwateren, dat zou niet verstandig zijn.
Er is in de sector een veel grotere vraag naar een structurele financiering dan naar een projectfinanciering. Onze geestelijke gezondheidszorg, inclusief de drugshulpverlening, moet zich kunnen inschakelen in een meer geïntegreerde en sectorale benadering van de problemen.
Een discussie die we zullen moeten voeren, gaat over de exclusiecriteria die gebruikt worden in diverse sectoren omtrent toxicomanen. We moeten spreken over die competenties. Dat belooft een interessant debat te worden, de vrees mag ons niet verlammen, maar moet ons ertoe brengen om dat op een zorgvuldige manier te doen.
We hebben geprobeerd om maximale continuïteit te geven, wel wetende dat een aantal projecten geen verlenging gevraagd of verwacht hebben. Ze moeten een voldoende kader krijgen. Als er een evaluatie komt, een Vlaamse hetzij een federale, moet er een beslissing vallen over de uitrol of de integratie in het Vlaamse landschap.
Het kostte wat tijd om een zicht te krijgen op alle projecten. We hebben ze nu ongeveer in kaart. We hebben echt geprobeerd om ze te financieren, volgend jaar doen we dat ook, ondanks de moeilijke financiële situatie.
De actoren – en ikzelf – zullen wat gerustgesteld zijn door dit engagement om te zoeken naar structurele financiering. U gooit het kind niet met het badwater weg. Het debat over de exclusiecriteria in grote delen van de geestelijke gezondheidszorg voor toxicomanen wordt belangrijk maar ook moeilijk. Het mes snijdt aan twee kanten. Men wil daar zorg dragen voor een therapeutische setting die onder druk kan komen te staan als toxicomanen in bepaalde settings terechtkomen, waarmee ik niet wil zeggen dat dat niet mogelijk moet zijn. We zullen het debat graag aangaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.