Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, mijn vraag gaat over de dagverzorgingscentra die CADO’s (Collectieve Autonome DagOpvang) worden genoemd. Dat zijn kleinschalige initiatieven waarbij senioren in een huiselijke sfeer overdag worden opgevangen. Daarvoor is er een speciale vergunning nodig. Om een voorafgaande vergunning te verkrijgen, moest men bij de aanvraag van de voorafgaande vergunning een bezetting kunnen aantonen gedurende de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 16 december 2012. Als de uitbating van het dagcentrum na 1 januari 2012 werd aangevat, was dat de periode vanaf de aanvangsdatum tot en met 16 december 2012.
Negentien initiatiefnemers maakten gebruik van de mogelijkheid om zich als CADO te regulariseren. Bij deze initiatiefnemers werd in de zomer van 2013 een inspectie uitgevoerd. Deze inspectieronde werd uitgevoerd in een constructieve samenwerking met de partners binnen de administratie en de partners op het terrein. Alle dagverzorgingscentra scoorden goed voor de erkenningsvoorwaarden met betrekking tot de hygiëne, het vervoer – met de mindermobielencentrale –, de veiligheid en de animatie. Geen enkele van deze geïnspecteerde CADO’s voldoet echter aan de erkenningsvoorwaarden qua infrastructuur. De meest voorkomende tekorten zijn het gebrek aan zonnewering en een aangepast oproepsysteem, de afwezigheid van leuningen en handgrepen in gangen en sanitaire ruimten, de afwezigheid van een rolstoeltoegankelijk toilet in of in de nabijheid van het dagverzorgingscentrum en het ontbreken van minstens één rustkamer.
De erkenningsvoorwaarden voor een CADO met betrekking tot infrastructuur of personeel en het zorg- en begeleidingsplan stemmen overeen met die voor residentiële woonzorgvormen binnen het Woonzorgdecreet. Vanuit de sector kwam echter het signaal dat het voor deze kleinschalige initiatieven niet vanzelfsprekend is om daaraan te voldoen. Vanuit mijn persoonlijke contacten ontving ik gelijkaardige signalen over de zware eisen om een CADO op te richten en uit te baten.
Nochtans, minister, wilt u in elke Vlaamse gemeente een dagverzorgingscentrum voor senioren realiseren. Dat kunnen we lezen in het Dementieplan Vlaanderen. Minister, u hebt daar vroeger ook al over gecommuniceerd in de pers. Ik ondersteun deze ambitie volmondig.
Minister, hoeveel van de negentien geïnspecteerde CADO’s hebben een definitieve erkenning gekregen? Hoeveel van de bestaande CADO’s zijn vandaag erkend? Hoe evalueert u de erkenningsvoorwaarden met betrekking tot infrastructuur naar aanleiding van de inspectie en de signalen vanuit het werkveld? Bent u bereid om CADO’s te onderwerpen aan flexibelere voorwaarden? Staat u nog steeds achter uw ambitie om in elke gemeente een dagverzorgingscentrum, conform of niet conform artikel 51, te realiseren? Zo ja, hoe wilt u dit in deze legislatuur aanpakken? Zitten we op schema? Hoeveel gemeenten hebben vandaag nog geen dagverzorgingscentrum? Plant u een vervolg op het Dementieplan Vlaanderen, dat loopt tot eind 2014, en waarin het belang van een dagverzorgingscentrum werd geduid?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, er worden veel details en cijfers gevraagd, dus ik vermoed dat u die schriftelijk zult bezorgen zodat we dit rustig kunnen bekijken. De kern van de vraag is wel heel belangrijk, want in het regeerakkoord staat duidelijk dat we de mensen zo lang mogelijk thuis willen laten wonen. Om dat mogelijk te maken, zijn de dagverzorgingscentra heel belangrijk.
Minister, onze fractie pleit er dan ook voor om in de komende jaren heel sterk in de zetten op de ambitie die u in de vorige legislatuur hebt gesteld, namelijk om een dagverzorgingscentrum per gemeente te hebben. Als de gegevens van mevrouw Coppé waar zijn – daar vertrouw ik op –, namelijk dat er technische en infrastructurele problemen zijn en knelpunten in de reglementering, dan moeten we bekijken hoe we dat op een kwalitatieve en veilige manier kunnen uitbouwen. Het mag zeker geen belemmering zijn om die doelstelling te halen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Waar komt het concept van de CADO’s vandaan? Het is een experiment dat in Vosselaar is georganiseerd. Via een samenwerking met de hogeschool is er een evaluatie van gemaakt. Het gaat over een dagopvangaanbod dat niet is gekoppeld aan een woonzorgcentrum, vanuit de redenering dat je erkende uren gezinszorg neemt die toelaten de taken van gezinszorg uit te voeren, echter niet in een een-op-eenrelatie bij iemand thuis, maar in een huiselijke setting waar meerdere mensen zich naartoe verplaatsen.
De achterliggende idee was dat je zo een aantal zaken kunt verzoenen, namelijk mensen uit hun eenzaamheid halen, weinig stigmatiserend en kleinschaliger werken, niet aan een instelling gebonden, en het rendement van de gezinszorg vergroten. We kennen een extra financiering toe aan zo’n initiatief en daar zit een programmatie op. De financiering die we geven, is gerelateerd aan de financiering van soortgelijke initiatieven als ze gekoppeld zijn aan een woonzorgcentrum en als ze via de regelgeving van de ziekteverzekering een financiering krijgen, gekoppeld aan woonzorgcentra.
Dit was de achterliggende redenering. Bij de negentien initiatiefnemers met een voorlopige erkenning werd in de zomer van 2013 een inspectie uitgevoerd. Alle dagverzorgingscentra scoorden goed op de erkenningsvoorwaarden met betrekking tot hygiëne, vervoer, veiligheid en animatie-aanbod. In dertien dagverzorgingscentra stelde men vast dat er ook gebruikers frequenteerden die jonger zijn dan 65 jaar. Ook dat hebben we in de regelgeving aangepast, waardoor het publiek dat in die CADO’s terechtkan, een breder publiek is dan alleen senioren of zorgbehoevende oudere mensen. Daardoor beginnen die CADO’s een plaats te krijgen in de dagopvang in een wat breder perspectief dan alleen de ouderenzorg.
Van de negentien kregen er op dit moment achttien een erkenning van onbepaalde duur, één CADO zette zijn werking stop. Ondertussen zijn er in totaal al dertig CADO’s erkend.
Het klopt dat er vaststellingen zijn gedaan in verband met flexibelere voorwaarden. Dat is omdat we in oorsprong vertrokken zijn van de redenering om de voorwaarde voor dagopvang infrastructureel proberen te harmoniseren met de voorwaarden die van toepassing zijn op de bestaande dagopvangcentra die zijn gekoppeld aan woonzorgcentra.
In verband met die infrastructuur zijn er inderdaad wat problemen. Dat belet echter niet dat er wel een aantal erkenningen zijn toegekend.
Er zijn een aantal knelpunten die kunnen worden geïnventariseerd. Het gaat onder meer om oproepsystemen, leuningen, handgrepen in gangen en in sanitaire ruimtes, rolstoeltoegankelijke toiletten en het ontbreken van rustkamers.
Momenteel overleggen het kabinet, het agentschap Zorg en Gezondheid en de koepelorganisaties. Ze gaan na of de regelgeving met betrekking tot de specifieke erkenningscriteria voor de CADO’s op basis van ervaringen moeten worden bijgestuurd. Er zijn essentiële en minder essentiële voorwaarden. De rolstoeltoegankelijkheid, de aanwezigheid van handgrepen en de beschikbaarheid van een rustkamer zijn voorwaarden die we niet zomaar kunnen supprimeren of achterwege laten. We kunnen dit niet allemaal uitgommen. Het gesprek over de inventarisering van de knelpunten is aan de gang. We gaan na of op dat vlak een correctie, aanpassing of flexibilisering mogelijk moet zijn.
Er is me tevens gevraagd hoe het zit met de ambitie overal dagverzorgingscentra tot stand te brengen. We zijn het er allicht allemaal over eens dat de dagverzorgingscentra de mantelzorgers de kans bieden op adem te komen wanneer dat nodig is. De beleidsnota bevat een hoofdstuk over de ondersteuning van de mantelzorgers. In dit hoofdstuk wordt ingezet op dergelijke initiatieven.
In mijn ogen gaat het om meer dan enkel de ouderenzorg. Als we naar de noden van de mantelzorgers kijken, is het duidelijk dat ze tijd en ruimte moeten krijgen om andere zaken te doen, om op adem te komen en ook om voor zichzelf zorg te dragen. Dit behoort tot de randvoorwaarden om de mantelzorgers ten volle te waarderen.
In functie van de vermaatschappelijking van de zorg is het absoluut nodig dat we de mantelzorgers ondersteunen. We zullen inzetten en blijven inzetten op alle vormen van respijtzorg, zoals wij dat noemen. De dagverzorgingscentra maken hier deel van uit. We blijven er dan ook naar streven in elke gemeente over minstens een dagverzorgingscentrum te beschikken.
Momenteel is er in 161 van de 308 Vlaamse gemeenten minstens een dagverzorgingscentrum. We kunnen hiervoor verschillende erkenningsvoorwaarden gebruiken. We zullen proberen de komende jaren een budgettair groeipad in stand te houden en het aantal centra op te drijven. Tussen 2009 en 2014 heeft het aantal dagverzorgingscentra in Vlaanderen een stijging met 197 procent gekend. Het is iets te gemakkelijk te stellen dat we dit lineair zullen doortrekken. Ondanks de budgettaire moeilijkheden is het toch de bedoeling deze inspanningen vol te houden en dit aanbod overal een plek te bieden.
Verder is me een vraag gesteld over het Dementieplan Vlaanderen. Dit punt is in het Vlaams regeerakkoord opgenomen. We zullen het plan verder uitvoeren. Het gaat hier om een vrij omvangrijk project.
We zullen het transitieplan dementiekundige basiszorg uitvoeren. Dit plan houdt in dat we op basis van de opgezette experimenten hebben afgesproken op welke wijze we de competenties om goed met mensen met dementie om te gaan, in de basiszorg kunnen vergroten. Dit plan is op de website beschikbaar gesteld. Het toont aan hoe we in alle mogelijke diensten voor voldoende vorming willen zorgen. Het gaat vooral om de diensten die onder de Vlaamse bevoegdheden vallen, maar bij uitbreiding ook om andere diensten. Er moet vorming zijn voor alle medewerkers. Ze moeten basiskennis verwerven over de wijze waarop met mensen met dementie moet worden omgegaan. Er is tevens ook expertise met betrekking met complexere situaties. Zelfs op het niveau van de expertisecentra dementie zijn er voldoende externe mogelijkheden om te ondersteunen, op te treden en vorming aan te bieden.
De redenering achter dit vrij ambitieus plan is eigenlijk vrij eenvoudig. Dementie zal in het Vlaams ouderenbeleid zodanig aanwezig zijn dat we ervan moeten uitgaan dat iedereen die ouderen zorg, hulp of bijstand verleent, over de skills moet beschikken om met dementie om te gaan. Het is niet langer mogelijk dit als een aparte categorie te beschouwen. Er moet tijdens de eerste fase voldoende competentie aanwezig zijn. Daarnaast zijn er natuurlijk specialisaties en hoort hier alle mogelijke ondersteuning bij. Op basis van dit plan zullen we overleg organiseren met de federale overheid. We zullen de rol van de huisarts, de apotheker, de kinesist en andere paramedici verder expliciteren.
Het plan omvat vier pijlers, namelijk de versterking van de mantelzorg door psycho-educatie, de versterking van de dementiekundige basiszorg, de inzet van referentiepersonen en dementie-experts en het zorgplanningsoverleg bij beginnende dementie. Dit is het transitieplan in zijn volle omvang. Wat de ondersteuning van mantelzorgers door middel van psycho-educatie betreft, is een werkmap voor mantelzorgers ontwikkeld. Ik heb die map een tijdje geleden, tijdens de Werelddag Dementie 2014, mogen overhandigen. We hebben al een aantal projecten uitgevoerd, maar het plan blijft zeer omvattend.
De redenering is dat we de draagkracht van de mantelzorgers willen versterken, de kennis van de basiszorgverleners en de inzet van de expertise willen verhogen en de toegang tot de maatschappelijke werker bij vastgestelde dementie en de geïntegreerde samenwerking tussen de betrokken actoren willen faciliteren. Iedereen mag ervan uitgaan dat we het transitieplan in de loop van deze legislatuur verder zullen uitrollen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Eigenlijk brengt u ons goed nieuws. In Antwerpen en in Limburg wordt wel eens over cadeaus gesproken. (Opmerkingen)
Voor ons gaat het effectief om een cadeau voor de ouderen. In het landelijk gebied in West-Vlaanderen kunnen ze in hun eigen omgeving worden opgevangen. We spreken effectief over een cadeau. Dit gebeurt met veel senioren. Ze vinden dit een goede manier om de dag door te brengen met leeftijdsgenoten en met mensen uit hun eigen dorp. Dit is het sterke aan heel dit verhaal.
U hebt ook verwezen naar kleinere knelpunten met betrekking tot de infrastructuur. U hebt gelijk als u zegt dat CADO’s bijzondere aandacht moeten opbrengen voor de toegankelijkheid en aangepaste leuningen en dergelijke. Onze fractie wil alleszins de infrastructurele problemen oplossen zonder dat dat daarbij al te zware regelgeving komt kijken. Het moet immers haalbaar blijven om dergelijke initiatieven op te starten. We horen hier dus uitsluitend goed nieuws, ook als we vernemen dat van de negentien geïnspecteerde dagcentra achttien een erkenning voor onbepaalde duur hebben verworven. Ik hoop dat met het nieuwe dementieplan de vele ambities van Vlaanderen op het vlak van bredere ouderenzorg en de ondersteuning van mantelzorgers bewaarheid worden, zodat senioren goed worden ondersteund wanneer de nood bestaat.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, u hebt erg terecht het belang van de dagverzorgingscentra en de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in dat verband benadrukt. Nog niet langer geleden dan vanmiddag spraken we met de mensen van Zorgnet onder meer daarover. We hadden het over de nood aan voldoende kortverblijven, dagverzorgingscentra en thuiszorg, om zo mantelzorgers en vrijwilligers ademruimte te geven voor de zware taken die ze op zich nemen. Dat moet toestaan om de mensen zo lang mogelijk in de eigen woning – of ruimer, in de eigen omgeving – te kunnen laten verblijven. Ik verwijs in dat verband naar onze resolutie.
Ik was erg blij u te horen zeggen dat u op die dagverzorgingscentra blijft inzetten, en ook dat u zegt dat die niet alleen voor ouderen moeten openstaan. Een intersectorale aanpak is erg belangrijk. Ik heb daarover een bijkomende vraag: betekent dit dat u van plan bent om de regelgeving te versoepelen?
Die versoepeling is al gebeurd. De regels zijn zo gemaakt dat iedereen die in aanmerking komt voor gezinszorg ook toegang kan krijgen tot de CADO’s. (Opmerkingen van mevrouw Katrien Schryvers)
De versoepeling is vooral ingegeven door de ambitie om in elke provincie ten minste één of twee plaatsen te creëren waar vroegdementerenden kunnen worden opgevangen. We hebben dus de leeftijden aangepast, zodat de doelgroep is verbreed. In sommige publicaties van voorzieningen ten behoeve van mensen met een handicap staat dat het aanbod ook voor mensen met een handicap toegankelijk is. Ik vind dat die verbreding een van de betere wijzigingen van de regelgeving op basis van vastgestelde ervaringen is. Want er is het voordeel van de kleinschaligheid – zoals ook mevrouw Coppé het zegt –, en tezelfdertijd wordt de bestaande capaciteit inzake gezinszorg benut. Op die manier wordt het ‘rendement’ verhoogt, als u me toestaat om dat woord te gebruiken. Het is een aanpak die we de komende jaren trouw zullen blijven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.