Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, 6 procent van de mensen die in België een hartaanval krijgen, overleeft het. In Nederland ligt dat cijfer op 60 procent. Dat alles is het gevolg van de beperkte aandacht die geschonken wordt aan reanimatie binnen de schoolcontext. Hoewel het is ingeschreven in de vakoverschrijdende eindtermen, biedt slechts de helft van de scholen in ons land ook effectief een EHBO-cursus aan.
Dat getal moet drastisch omhoog, collega’s. Iedereen die de schoolbanken verlaat, zou in staat moeten zijn om een persoon met een hartaanval te helpen. Want enkel indien men weet hoe men iemand moet helpen, zal men ook durven in te grijpen. Dat probleem werd ook reeds aangekaart door de Belgische Cardiologische Liga. Cardioloog Johan Van Lierde bevestigde in april van dit jaar al dat ons onderwijs de beste plaats is om dat te organiseren.
Ik geef enkele cijfers mee. Er zijn 400.000 hartstilstanden per jaar, waarvan er 350.000 buiten een ziekenhuis in Europa gebeuren. Dat betekent 1000 doden per dag, zonder ingrijpen. Dat zijn cijfers waar je even stil van wordt. De Belgische Reanimatieraad gelooft dat er 50 procent reductie van overlijdens mogelijk is indien op het niveau van Nederland gewerkt kan worden, maar daar zitten we bijlange nog niet aan.
Minister, bent u het met mij eens dat er werk moet worden gemaakt van een betere cursus EHBO, die gegarandeerd aangeboden wordt aan alle studenten in ons basis- en secundair onderwijs? Zo ja, welke stappen zult u daartoe zetten?
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Uiteraard is EHBO heel belangrijk, maar vanuit onze fractie stellen wij ons de vraag of wij per definitie vanuit de overheid lesinhoud van bovenaf moeten opleggen. We moeten de scholen meer vertrouwen en ruimte geven, zoals ook in de beleidsnota wordt gesteld. Bovendien is het al opgenomen in de vakoverschrijdende eindtermen: “De leerlingen roepen hulp in en dienen eerste hulp en cpr toe”, waarbij cpr staat voor cardiopulmonaire resuscitatie.
We zijn van mening dat we het werkveld de verantwoordelijkheid moeten geven. De school is en blijft immers de eerste verantwoordelijke voor haar onderwijskwaliteit, maar moet daar ook verantwoording voor afleggen. Uit ervaring blijkt bovendien dat als zo’n cpr-opleiding niet wordt onderhouden, men het op latere leeftijd ook niet meer kan. Dat moet dus sowieso ook op latere leeftijd onderhouden worden, en dus moeten mensen zelf initiatieven nemen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik sluit me aan bij de vraag van collega De Gucht. Het gaat hier inderdaad over een zaak van leven of dood. Mijn aanvoelen is dat dit wel in de eindtermen kan worden opgenomen, en dat dat zelfs aan te bevelen is. Ikzelf heb er geen benul van hoe ik iemand zou moeten helpen die in acuut levensgevaar is, en ik vind dat wel een gemiste kans.
Ik denk overigens dat als dat van jongs af aan aangeleerd en gestimuleerd wordt, je ook geneigd zult zijn om dat te onderhouden op latere leeftijd. De kans is kleiner dat iemand dat op latere leeftijd zelf en buiten de schoolse context gaat aanleren.
Ik ben van mening dat wij in onze eindtermen kunnen wieden, minister, maar ook dat we vanuit de overheid, dus in onze eindtermen, niet alleen aandacht moeten hebben voor het wat, maar ook voor het hoe en het precieze proces. We zien immers ook dat in het onderwijs vaak maatschappelijke problemen binnendringen en daar heel nobel en goed worden aangepakt. Volgens mij is het een en-enverhaal. Ik ben blij dat er ook binnen de meerderheid stemmen zijn om de eindtermen op die manier te versterken.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Gucht, u hebt hier een zeer gevoelige vraag gesteld. Ik heb twee kinderen die redder zijn aan zee, en die kennen heel veel van EHBO. De discussie of dat nu op school moet worden aangeleerd of niet, is bij ons thuis al zeer uitgebreid gevoerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat mijn kennis van EHBO veel minder groot is dan die van mijn kinderen. Als ik zie hoe soepel zij daarmee omgaan, denk ik dat dat wel iets zeer belangrijks is. Ik heb dus zeer veel empathie en sympathie voor uw vraag.
Wat staat er op dit moment in de eindtermen? Het is geen vakgebonden eindterm, maar wel een vakoverschrijdende eindterm. In de eindtermen van het lager onderwijs staat dat de leerlingen in een noodsituatie hulp moeten kunnen inroepen van een volwassene. Er staan gelijksoortige bepalingen in de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs. Ik vind dat ook voldoende.
In het secundair onderwijs wordt gesteld dat leerlingen in de derde graad zich in het kader van de ontwikkeling van een gezonde en veilige levensstijl moeten verdiepen in de kennis in verband met reanimatie en dat ze eerste hulp bij ongevallen moeten aanleren. Er staat expliciet: “De leerlingen roepen hulp in en dienen eerste hulp en cpr toe.”
Het is dus geen vakgebonden eindterm, mevrouw Gennez. Je mag dus kiezen in welk vak je het geeft, maar het zit vandaag wel al in de eindtermen, niet alleen hulp inroepen, maar ook eerste hulp en cpr toedienen. Je kunt er dus niet omheen, het moet gekend zijn. Het ‘wat’ is dus duidelijk.
Je zou er een vakgebonden eindterm van kunnen maken. Dan zit het bijvoorbeeld bij lichamelijke opvoeding, maar ik weet niet of het probleem daarmee opgelost zal zijn, want het is al zeer duidelijk wat ze moeten kunnen.
Maar ik merk ook, zoals mensen hier hebben opgemerkt, dat herhaling belangrijk is en dat je het grondig moet leren. Ik weet niet van hoeveel vijfde- of zesdejaars ik graag cpr en eerste hulp zou krijgen toegediend, als het nodig zou zijn. We moeten de vraag stellen hoe accuraat en adequaat het is. Ik weet uit de lessen die mijn kinderen hebben gekregen, dat het een zeer specifieke handeling is, die vaardigheid vraagt.
De eindterm situeert zich bovendien binnen een van de zeven contexten van de vakoverschrijdende eindtermen. Hoe gaan we ermee om? De huidige set aan einddoelen is het resultaat van een reactie op maatschappelijke ontwikkelingen. We moeten inderdaad, zoals u zegt, mevrouw Gennez, de huidige eindtermen en ontwikkelingsdoelen evalueren, bijsturen en duidelijker formuleren. Maar deze is wel duidelijk geformuleerd. Dat kan niet duidelijker.
De tijd is aangebroken om te kijken of we het aanbod niet actiever in de verf moeten zetten. De scholen zijn uiteraard vrij. Het Rode Kruis en het Vlaamse Kruis hebben heel veel expertise. Het Rode Kruis Vlaanderen stelt lespakketten samen en richt cursussen in. Het heeft ook een aanbod voor toekomstige leerkrachten, die dan op hun beurt zelf opleidingen kunnen geven. Bovendien nam het Rode Kruis het initiatief om samen met vertegenwoordigers uit het onderwijs aan nieuwe leerlijnen te werken, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en inspelend op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ook het Vlaamse Kruis heeft een aanbod voor scholen, onder meer om te leren omgaan met hartdefibrilatoren. Voor een volledig overzicht van alle initiatieven verwijs ik naar de websites www.gezondopschool.be en www.gezondeschool.be.
Scholen hebben dus vandaag alle autonomie om er zelf invulling aan te geven. Dat geldt ook voor de andere einddoelen.
Ik zal sowieso de onderwijsverstrekkers nog eens samenroepen. We moeten elkaar toch zien in verband met de engagementsverklaring. De vraag is of we geen groter pact kunnen sluiten met het Rode Kruis en het Vlaamse Kruis, om het aanbod gemakkelijker in de scholen te krijgen. Je kunt van leerkrachten almaar meer taken vragen. Er zijn wellicht scholen waar het zeer goed gebeurt en scholen waar het minder is. Maar de expertise is in Vlaanderen in elk geval aanwezig. Meer dan die eindtermen herfomuleren, moeten we inzetten op het dichter bij de school brengen van het aanbod dat vandaag bestaat. Ik stel dus voor dat ik de partners samenroep. Voor mij zijn nu de eerste partners het Rode Kruis en het Vlaamse Kruis. Er zijn nog veel organisaties die dat kunnen. Maar ik denk eerst aan die twee om de goede praktijk tot bij de leerlingen brengen.
De heer De Gucht heeft het woord.
U verwijst naar het Rode Kruis en het Vlaamse Kruis. Dat zijn inderdaad twee mogelijke partners, die daarvoor ook zijn uitgerust. Daarnaast is er de Belgische Reanimatieraad. Daarin zitten de verschillende geneesheren en vertegenwoordigers van de eerstelijnshulp. Het lijkt me niet oninteressant om ook met hen samen te zitten om een plan uit te werken.
Ik ben heel tevreden dat u dat wilt doen, minister. Als je vandaag kijkt, doet slechts een op de twee scholen het. Het staat inderdaad in de eindtermen, maar als maar een op de twee het doet, zitten we met een probleem.
Ik ga ermee akkoord dat het een repetitief karakter moet hebben. Het mag niet iets zijn dat je één keer leert en dat daarna niet meer terugkomt. Er zijn heel veel zaken die ik heb geleerd in het onderwijs die daarna niet meer zijn herhaald, en waarover ik vandaag ook niet wil worden ondervraagd. Maar die zijn waarschijnlijk minder levensbedreigend dan het niet meer kennen van EHBO. Er zijn ook stappen voor. Het Rode Kruis heeft bijvoorbeeld een stappenplan per leeftijd. In het basisonderwijs gaat het om het inroepen van hulp. Dan gaat het over verband leggen en dergelijke tot de reanimatie van personen.
Het zou heel goed zijn om met de verschillende onderwijsnetten aan tafel te zitten, om ervoor te zorgen dat we in de toekomst een bevolking hebben die wel degelijk in staat is om hulp te bieden, in tegenstelling tot vandaag.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Ik ben het ermee eens dat sensibilisering van belang is. Het zit in de eindtermen, dus kun je het aanleren. In de lessen biologie kan dat aan bod komen in het hoofdstuk over de bloedsomloop bijvoorbeeld, maar niet elke leerkracht biologie is zelf in staat om het aan de leerlingen te leren. Binnen scholen is het belangrijk dat er wordt nagegaan of er leerkrachten zijn die cpr kunnen toepassen en die het kunnen aanleren. Want het verkeerd aanleren, is ook niet goed. Ik ben verpleegkundige en daarom vind ik het zo belangrijk. Sensibilisering en regelmatig herhalen zijn belangrijk. Als je het tien jaar niet meer hebt gedaan, dan weet je het niet meer als er iets gebeurt en schiet je in paniek.
Tijdens het schrijven van het voorstel van resolutie dat tijdens de vorige legislatuur is ingediend, heb ik gekeken wat de mogelijkheden zijn om het bijvoorbeeld op te nemen in de opleiding van leerkrachten biologie of lichamelijke opvoeding. Om de lessen te geven, moet je eigenlijk telkens opnieuw een cursus volgen. Op den duur werkt dit zo verzwarend dat je er ook mee moet opletten.
Dit is voor mij een reden om er geen vakgebonden eindterm van te maken, maar net een vakoverschrijdende. De kans is groot dat er op school iemand is die er sterk in geïnteresseerd is en het brevet ook heeft en het niet erg vindt om dat te herhalen. Als het vakgebonden wordt, is het een bepaalde leerkracht die het moet doen. Als dat niet zo is, kan zelfs een leerkracht geschiedenis het op zich nemen. Dat maakt het soepeler. U hebt wel een punt. Ik zal nagaan wie er in de Reanimatieraad zit en of het kan. U hebt mijn engagement dat we zullen nagaan hoe het aanbod kan worden versterkt.
Ik ben heel tevreden met het antwoord en ik hoop dat we er in de toekomst werk van kunnen maken. Of het vakoverschrijdend of vakgebonden is, maakt niet zoveel uit. Het belangrijkste is dat mensen het kunnen. Er zal wel iemand zijn die het kan, maar we moeten proberen te stimuleren dat leerkrachten hun weg daarin vinden. Dat is nu vandaag te weinig het geval. Scholen weten soms niet dat leerkrachten verbonden zijn aan het Rode Kruis of die cpr kennen. Het zou al goed zijn als daarover open communicatie wordt gevoerd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.