Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik dacht: laat ons het schooljaar nog eens afsluiten met een vraag rond het hoogbegaafdenbeleid. Minister, u kondigde op donderdag 1 juni aan dat er een structureel budget van 1 miljoen euro per jaar zal worden uitgetrokken voor het project Voorbeeldscholen, ter ondersteuning van cognitief sterk functionerende leerlingen. Dat is dubbel zoveel als wat er tot hiertoe werd voorzien. Het project zal deze keer lopen gedurende vijf jaar, dus elk jaar is er een structurele input van 1 miljoen euro. De projectoproep liep nog tot 23 juni, dat is ondertussen ook gepasseerd.
Het project Talent ging van start in het schooljaar 2020-2021. Dertien voorbeeldscholen werkten met ondersteuning van een expertisecentrum gedurende twee jaar goede praktijken uit voor cognitief sterk functionerende leerlingen. Het bleek al snel een groot succes, en een extra werkjaar werd toegevoegd.
Daarnaast nam u ook decretale maatregelen die onder meer de mogelijkheid bieden voor de leerling om te versnellen wanneer het aanbieden van extra uitdaging binnen het schooljaar niet meer volstaat. U zorgde ook voor een duidelijke mentaliteitsshift door ook in het decreet Leersteun te voorzien dat hoogbegaafde leerlingen, cognitief sterk functionerende leerlingen, en hun leerkrachten een beroep kunnen doen op bijkomende ondersteuning.
Ik volgde de voorbije drie projectjaren van nabij op en bezocht vorig jaar de ankerscholen en het expertisecentrum. Zij waren – en zij zijn nog steeds, want ik heb hen ondertussen ook nog eens opnieuw bevraagd – zeer enthousiast over het project, en willen stuk voor stuk graag ankerschool blijven. Er zijn echter enkele bezorgdheden over het budget. Die bezorgdheden komen bij de scholen iedere keer terug. Daarom wil ik u daar ook een beetje over inlichten.
Er zouden wat meer uren ter beschikking van de ankerscholen mogen zijn. Zij geven aan dat hun medewerkers ook buiten deze uren moeten doorwerken. Bovendien evolueren de middelen niet mee met het niveau van de projectmedewerker die wordt aangesteld en geniet deze medewerker, indien extern aangenomen, geen werkzekerheid. Dat verlaagt de aantrekkelijkheid van de functie.
De scholen die deelnemen aan de lerende netwerken, mogen slechts één medewerker afvaardigen, dit om natuurlijk zoveel mogelijk scholen te laten participeren. Dat bemoeilijkt soms de duurzame implementatie van de opgedane expertise in de eigen school. Bovendien ontvangen deze scholen daar geen middelen voor, ze dienen dus met hun eigen uren iemand af te vaardigen.
Nog een school maakt gewag van een aanzuigeffect, want het label van ankerschool voor hoogbegaafden zorgt natuurlijk voor een grote toestroom aan cognitief sterk functionerende leerlingen. Om hen maximaal te ondersteunen, zijn er eigenlijk ook extra middelen nodig. Een school vraagt dan ook om middelen rechtstreeks aan de scholen toe te kennen, zodat zij die vrijer kunnen inzetten in hun hoogbegaafdenwerking.
Dit zijn dus mijn vragen, minister. U verdubbelde het projectbedrag en legt dat vast gedurende vijf jaar. Wat zijn de parameters van deze verhoging? Komen zij tegemoet aan de budgettaire vragen die de ankerscholen hebben?
De twintig ankerscholen hebben de opdracht om lerende netwerken op te richten, hen te begeleiden en op te volgen. Rekening houdend met het spreidingstempo vandaag dat gerealiseerd werd door twaalf ankerscholen, hoeveel scholen hoopt u te kunnen bereiken en professionaliseren? Wat is dus het doel dat u hebt vooropgesteld met de toegekende middelen en de verhoging van die middelen?
Hoe wordt de verdere opvolging van de scholen uit de lerende netwerken georganiseerd? Zijn er terugkommomenten via de ankerscholen? Want het worden er elke keer meer. Hoe gaan we dat organiseren? Zo ja, hoe houden we dit haalbaar voor hen? Of zal het expertisecentrum een rol spelen in de verdere professionaliseringstrajecten?
Bij mijn bezoek aan de huidige ankerscholen ervaarde ik dat sommige secundaire ankerscholen nog wat zoekende waren naar een eigen goed uitgewerkt hoogbegaafdenbeleid. Toch werden ook voor hen reeds decretale initiatieven genomen, zoals de versnelling per vak, waar ik daarstraks naar verwees. Soms zorgt de combinatie met andere reglementering voor verwarring. Ik stelde u daar ook een schriftelijke vraag over in verband met de minimumleeftijd voor stages. Mijn vraag is of u merkt dat er nog gelijkaardige vragen zijn vanuit het onderwijsveld, over dat de ene regelgeving wat dwars zit op de andere regelgeving en of het dan nodig is om bepaalde zaken nog verder te verduidelijken? Zo ja, welke zijn dat dan?
Recent verspreidde project Talent een versnellingsleidraad voor cognitief sterk functionerende leerlingen. Dat is een resultaat van dit werkjaar. Ondersteunt u het project ook bij de verdere verspreiding daarvan? Hoe wordt dit verspreid naar de scholen? Beperkt zich dat tot de netwerkscholen of zorgt u ook voor een bredere verspreiding daarvan?
Minister, u zette hoogbegaafdheid mee op de kaart en versterkt dit nu met de voortzetting van het project. Hebt u nog initiatieven in de pijplijn op weg naar een ingebed structureel hoogbegaafdenbeleid? Zo ja, welke zijn dit dan? Hartelijk dank voor uw antwoorden.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat alles wat we in deze regeerperiode op poten hebben gezet met betrekking tot hoogbegaafden, een succes geworden is, ook al was het aanvankelijk ook wel wat zoeken en tasten, aangezien er daarvoor eigenlijk niks was. Het expertisecentrum slaagde erin om die kennis ook effectief tot op de klasvloer te brengen door de geëngageerde leraren in de ankerscholen de wetenschappelijke inzichten te verschaffen én samen te zoeken naar de beste manieren om een en ander concreet te maken. Het boek ‘Mijn inspiratieboek/boost – aan de slag met cognitief talent in het onderwijs’ brengt laagdrempelig de wetenschappelijke evidentie en de praktijk samen. De lerende netwerken bereikten de voorbije twee jaar 370 scholen – dat is 10 procent, dat is toch wel wat – en er staan nog steeds scholen op de wachtlijst. We hebben daar dus wel iets losgemaakt, denk ik. Het is vanuit een combinatie van de positieve ervaringen, de blijvende vraag én onze eigen beleidsvisie dat we gekomen zijn tot het besluit om de lat hoog te leggen en te gaan voor een verhoging van het budget van een half miljoen euro naar iets meer dan een miljoen euro.
Dat betekent concreet dat we van twaalf ankerscholen gaan naar twintig. Elk van die ankerscholen krijgt de mogelijkheid om een halftijds leraar aan te stellen voor de eigen ontwikkeling in de school, maar ook voor de ondersteuning van de scholen in het lerend netwerk. Er wordt daarvoor gerekend met de gemiddelde loonkost, waardoor ankerscholen in het basisonderwijs een ondersteuning krijgen van 35.000 euro en ankerscholen secundair onderwijs een financiële ondersteuning van maximaal 45.000 euro. Daarnaast breiden we ook de opdracht van het expertisecentrum uit. Daar moet men immers, naast de reeds bestaande opdrachten, de effecten binnen de deelnemende scholen monitoren, en dat aantal loopt dus ook op. Ook moet het materialen beschikbaar stellen voor leraren en scholen die niet rechtstreeks deelnemen aan het project. Dat maakt dus dat we ook daar een budgetverhoging hebben voorzien tot maximaal 300.000 euro, voor het interuniversitair centrum.
De materialen en tools die in het kader van het project ontwikkeld worden, moeten vrij beschikbaar zijn en worden op de website van het project ter beschikking gesteld. Scholen en het expertisecentrum kunnen daarvoor, binnen de financiële ondersteuning die zij toegekend hebben gekregen, werkingsmiddelen aanwenden.
Het is de bedoeling dat we de komende jaren proberen om de olievlek groter te laten worden, om ertoe te komen dat uiteindelijk alle scholen aan de slag gaan met de onderwijsinzichten aangaande hoogbegaafden. Uit de voorbije werking weten we dat scholen met al meer ervaring sneller op eigen kracht verder werken en nog wel wat opgevolgd worden, terwijl nieuwe scholen natuurlijk een intensiever traject doorlopen – dat is evident. De samenstelling van het lerend netwerk zal naar verwachting ook wel evolueren. Ik kan moeilijk nu bij voorbaat zeggen hoeveel scholen we gaan bereiken. Maar zoals reeds gesteld, zijn we er de voorbije twee schooljaren met twaalf ankerscholen in geslaagd om ongeveer 370 scholen te bereiken. Men kan daar de multiplicator op gaan toepassen.
Het inzetten van de verschillende mogelijke maatregelen voor cognitief sterk functionerende leerlingen behoort natuurlijk tot de autonomie van de scholen zelf. Binnen het project gaat er ook aandacht naar de toepassing van de maatregelen. Scholen die daarover vragen of zelfs twijfels hebben, kunnen daarvoor ook altijd terecht bij ofwel de ankerscholen, ofwel het expertisecentrum.
Wat betreft de vraag naar stage en de leeftijdsvoorwaarde, is het zo dat de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) bevestigde dat ook een stage als ‘werkzaamheden in het kader van de opvoeding of vorming’ beschouwd kan worden. Ook leerlingen jonger dan 15 jaar kunnen dus tot de stage toegelaten worden, wanneer die natuurlijk deel uitmaakt van het leerprogramma, maar dat kan.
Er zitten momenteel geen andere initiatieven nog bovenop in de pijplijn, maar ik blijf openstaan voor aanbevelingen vanuit het project of de praktijk. Eind oktober loopt het huidige project af, en daarin zat nog de vraag voor beleidsadvies over het onderwijs aan uitzonderlijk hoogbegaafde leerlingen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoorden. Ik begrijp dat u jaarlijks 500.000 euro zult voorzien. Er is een totaal van 1 miljoen euro. Die 300.000 gaat naar het kenniscentrum om meer transuniversitaire werking te kunnen opstarten. Ik veronderstel dat de overige 200.000 euro naar die extra ankerscholen zal gaan. Aangezien er een achttal zijn, komt dat ongeveer uit.
Die ankerscholen krijgen die middelen voor de projectmedewerker, maar sommige scholen geven aan dat de projectmedewerker voor 90 procent voor de deelnemende scholen werkt, want zij begeleiden de scholen die in het netwerk zitten. De eerste scholen die in dat allereerste netwerk zaten, hadden graag enkele terugkomdagen gehad om zich versterkt te voelen om dan in de eigen school een beleid uit te werken. Misschien is het interessant om cijfermatig verder op te volgen om te zien hoeveel scholen er aan die ankerscholen blijven hangen om wat terugkomdagen te hebben, zodat ze zich verder kunnen versterken in hun eigen beleid, en hoeveel scholen het netwerk loslaten en zelfstandig worden. Als we nog vijf jaar verder doen en elke school aan die ankerschool wil blijven hangen, dan denk ik dat het voor de ankerscholen onoverzichtelijk of te veel gaat worden.
Het feit dat de projectmedewerker van de ankerscholen 90 procent besteedt aan dat netwerk, wil natuurlijk zeggen dat de eigen school daar maar 10 procent voordeel uit haalt. Een aantal scholen geven ook aan dat ze heel sterk stonden in hun eigen hoogbegaafdenbeleid, maar dat ze nu merken dat ze hun projectmedewerker een beetje kwijtspelen aan de netwerkscholen, waardoor ze wat tijd en energie verliezen om het beleid in hun eigen school sterker uit te werken. Ook daar moeten we in de toekomst verder opvolgen hoe we dat evenwicht kunnen bewaren.
De deelnemende scholen zeggen dat het heel fijn is dat ze een medewerker hebben die daarop inzet en dat ze zo een bepaalde deskundigheid krijgen, maar ze vinden dat ze ook meer de kans moeten krijgen om in te zetten op hun eigen beleid en dat verder uit te dragen. Dat vraagt natuurlijk om een investering. Sommige van die scholen kijken naar Nederland. Ik weet dat u met uw Nederlandse collega regelmatig van gedachten wisselt over andere onderwerpen, maar ook hierover. Ziet u nog extra opportuniteiten die we van hen kunnen overnemen om die deskundigheid, die we nu aan het verwerven zijn, verder te dragen en hoe we de zaken die zij investeren, misschien kunnen overnemen of vertalen naar de Vlaamse context?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Onze fractie vindt het belangrijk dat er binnen onderwijs voor iedereen kansen worden gecreëerd, ook voor kinderen die snel leren.
Ik heb twee vragen. In hoeverre is het nieuwe kenniscentrum gelinkt aan het Leerpunt? Het is belangrijk om geen parallelle circuits te gaan organiseren. Hoe worden de ervaringen, opgedaan via de projecten en de scholen die mee ingestapt zijn, gelinkt aan de leersteuncentra? Want in het Leersteundecreet hebben we ook ingeschreven dat kinderen die snel leren, ook extra ondersteund kunnen worden.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Namens onze fractie zijn wij grote pleitbezorger van waar mogelijk op maat te werken op basis van specifieke doelgroepen in ons onderwijs. Wanneer bepaalde mensen in ons onderwijs extra ondersteuning of een apart traject vragen, dan moeten zij daar alle steun voor krijgen. Ik zou dit nooit als een voorkeursbehandeling willen omschrijven. Het is gewoon inzetten op de noden die er zijn. Soms is dat nodig in gevangenissen en soms in de scholen. Dat lijkt ons normaal beleid.
Ik vind het zeer hartverwarmend dat daar vanuit de regering extra middelen voor worden voorzien, want dat is belangrijk voor die aparte, specifieke aanpak. Ik stel alleen vast dat dat in schril contrast staat met de vorige vraag, maar dat is ter rekening van de minister. Dus onze volle steun aan het versterken van het beleid rond de hoogbegaafdheid in onze scholen en het verder ontwikkelen van de ankerscholen zodat ze hun kennis mee kunnen verspreiden.
Ik wil op het puntje van werkzekerheid van collega Krekels doorgaan, omdat ik daar nog geen antwoord van de minister heb gehoord. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we mensen met expertise kunnen laten groeien en dat ze hun werkzekerheid kunnen behouden? Hoe kijkt u daarnaar, minister?
Minister Weyts heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid: het is net de bedoeling om die goede praktijken, die goede aanpak, zo veel mogelijk te gaan verspreiden. Het is niet de bedoeling om te eindigen met een aparte leerkracht, altijd in elke school, voor onderwijs aan hoogbegaafden. Vandaar dat er de ratio in zit van die 90 procent, waarbij men 10 procent heeft gericht op de eigen school. Maar ik denk dat het altijd nog een voorrecht is voor een school om zo iemand aan het werk te kunnen zetten en die opdracht te kunnen geven. Daarbij moet men ervoor zorgen dat die expertise en goede praktijken zo veel mogelijk worden bekendgemaakt en aangeleerd aan zo veel mogelijk andere scholen. Zoals een olievlek die uitdijt, zoals ik al zei, met als finaliteit om alle scholen uiteindelijk te kunnen bereiken.
Wat betreft de relatie tussen het interuniversitair steunpunt en Leerpunt en de leersteuncentra: eigenlijk heeft dat centrum ook de opdracht om het brede onderwijsveld te betrekken bij dit thema. Men heeft in de praktijk al met heel veel leerondersteuners gewerkt, wat ook evident is. We zorgen er ook voor dat er een link is naar Leerpunt, natuurlijk, want dat is inderdaad wel relevant. Ik denk dat er sowieso heel veel interesse is vanuit Leerpunt om te kijken naar wat men uiteindelijk heeft opgebouwd in het kader van het interuniversitair centrum.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoorden, minister. Ik denk dat het inderdaad heel belangrijk is om toch nog eens aan te stippen dat deze legislatuur heel bewust wat aandacht gegeven is aan die groep van hoogbegaafden. Wij hebben een incentive gemaakt met het project Talent. Wij hebben daar inderdaad heel wat in gang gezet. Die link via Leerpunt zal inderdaad ook wel spontaan zijn weg vinden, denk ik. En de leersteuncentra, wat u aangeeft, is inderdaad juist. Er zijn ondersteuners die in het verleden ook al hebben opgevolgd. Ook van het CLB zijn er mensen die mee in die netwerken zijn gegaan, maar dikwijls was dat dan wel een vrijblijvend gegeven. Dikwijls nam een school in plaats van één medewerker dan toch nog een ondersteuner of een CLB’er mee om ook het beleid binnen de eigen school mee te kunnen versterken. Ik denk dat we die groep misschien ook nog meer aandacht moeten geven of mee moeten stimuleren om ook deel te nemen aan die netwerkuitbreiding, eventueel via de deelnemende scholen, zoals dat in het verleden ook wel informeel gebeurde. Misschien moet dat wat meer geformaliseerd worden. Ik denk dat het belangrijk is dat we die aandacht blijven focussen, dat we de aandacht op de cognitief sterke leerlingen blijven versterken en dat we dat ook meenemen in het beleid van morgen, maar zeker ook in het verdere beleid van de toekomst voor ons onderwijs.
De vraag om uitleg is afgehandeld.