Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het groeiende ziekteverzuim en het aantal vacatures in de Vlaamse woonzorgcentra
Vraag om uitleg over het stijgende ziekteverzuim in de woonzorgcentra
Vraag om uitleg over de voorstellen van het Vlaams Onafhankelijk Zorgnetwerk
Verslag
De heer Anaf heeft het woord.
Onze vragen zijn ingegeven door cijfers die ondertussen al drie maanden oud zijn. U kunt mij straks positief verbazen als zou blijken dat dat ondertussen helemaal omgekeerd is, maar ik vrees er een beetje voor.
Het ziekteverzuim in onze Vlaamse woonzorgcentra is heel erg hoog. De eerste drie maanden van 2023 waren gemiddeld zestien op de honderd personeelsleden afwezig wegens ziekte, terwijl dat vijf jaar geleden nog maar elf op de honderd was. Dat is toch een zorgwekkende stijging. De afwezigheid is in alle leeftijdscategorieën toegenomen. De grootste toename is er bij jongere werknemers tussen 21 en 25 jaar, maar als je kijkt naar wie er het vaakst ziek thuis is, dan gaat het toch over de 50-plussers, die gemiddeld een vierde van de tijd – meer dan 25 procent – afwezig zijn wegens ziekte.
We weten dat er sowieso al een groot personeelstekort in de sector is en dat het moeilijk is om nieuwe krachten in de sector aan te werven. Momenteel staan er meer dan vierduizend vacatures voor verpleegkundigen en verzorgenden open bij VDAB. Daarnaast weten we – en het een heeft uiteraard met het ander te maken – dat de uitstroom uit de sector helaas veel groter is dan de instroom.
Daar komt bij dat wij binnenkort wel voor een dubbele vergrijzingsgolf komen te staan. Die vergrijzing speelt op twee manieren een rol. Langs de ene kant komen er meer 80-plussers, die dus ook meer zorg nodig zullen hebben. Langs de andere kant zie je heel veel verplegend en verzorgend personeel dat met pensioen begint te gaan. Er zijn dus minder mensen die op die manier kunnen instromen, wegens de vergrijzende populatie, ook van de personeelsleden. Dat zet dus een enorme druk op ons zorgsysteem, op het zorgpersoneel vooral, maar ook op al diegenen die zorg nodig hebben.
Ik heb een aantal vragen voor u, minister.
Hoe analyseert u het grote ziekteverzuim in de woonzorgcentra? Dat zet natuurlijk een heel grote druk op het overgebleven personeel. Op welke manier zult u ervoor zorgen dat de druk wordt verminderd of gecompenseerd?
Op welke manier wilt u de grote uitstroom uit de sector aanpakken?
Hoe wilt u omgaan met de dubbele vergrijzingsgolf die de zorgsector de komende jaren te wachten staat?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
De cijfers zijn gegeven. Ze zijn inderdaad al wat verouderd, de cijfers zelf, maar ik ben zelf de laatste maanden heel veel in het werkveld geweest, heb heel veel mensen gesproken en heb enquêtes gedaan. Ik ben ook zelf op bezoek geweest in woonzorgcentra en ik zie de mensen die ziek uitvallen ook in mijn raadpleging. Ik twijfel er dus niet aan dat de cijfers vandaag niet veel beter zijn.
De mensen die ik spreek, zeggen ook echt dat de situatie zeer kritisch en zeer problematisch is. Er staan vacatures open. Het is heel moeilijk om collega’s aan te trekken. Er zijn daardoor minder collega’s op de vloer, waardoor de werkdruk voor het personeel dat er werkt, nog stijgt, waardoor mensen meer ziek uitvallen omdat ze die druk niet aankunnen, waardoor er nog minder collega’s op de werkvloer zijn, waardoor er een nog hogere werkdruk is, waardoor de job minder aantrekkelijk is en je de vacatures niet ingevuld krijgt. De situatie is kritiek.
De mensen zeggen echt dat het sinds corona niet verbeterd is en dat het vaak zelfs verslechterd is. Ik heb mensen gesproken die nu verplicht in gesplitste shiften moeten werken. Die gaan ’s morgens werken, gaan weer naar huis en moeten ’s avonds werken. Ik denk dat iedereen zich kan inbeelden dat dat een werkritme is dat zeer onaangenaam is, dat niet te combineren is met het familieleven.
Daarnaast zijn de lonen vandaag nog steeds laag. Er is een indexering geweest in het VIA 6-akkoord (Vlaams intersectoraal akkoord), maar ik denk dat we allemaal moeten zien dat een job in de ouderenzorg, zeker met de toenemende vergrijzing en de toenemende nood, van een enorme maatschappelijke waarde is en echt wel een pak meer waardering nodig heeft, willen we mensen aantrekken.
Mensen leggen mij uit dat ze ’s morgens wastoeren moeten doen van zeventien mensen en dat ze dan nog mensen moeten laten staan en niet iedereen kunnen helpen, mensen niet in bad kunnen helpen, mensen geen bad kunnen geven. Alles moet heel snel gaan, waardoor mensen met beginnende dementie of met dementie overstuur geraken.
Er is een probleem van heel veel interimmers, van invallers, van studenten die komen helpen. Dat is allemaal erg nodig, maar dat zorgt voor heel veel verschillende vaste gezichten. Ik heb u zondag op tv gehoord, mevrouw Crevits. U zei daar dat in de kinderopvang vaste gezichten belangrijk zijn. In de ouderenzorg is dat net zo. Je wilt je niet elke dag laten wassen door iemand nieuw. Dat is heel zwaar. Ook voor de vaste collega’s is het zwaar om elke dag nieuwe mensen te moeten inleiden. De mensen die hier vandaag in de zaal gaan pleiten voor flexi-jobbers: we hebben vast personeel nodig. Dat blijkt ook uit alle onderzoeken die gebeuren. Ik bezocht een woonzorgcentrum waar ze 30 procent boven de norm werken en waar ze er nog niet in slagen vaste, multidisciplinaire teams te hebben per leefgroep. De normen zijn veel te laag.
Mevrouw Crevits, als er vandaag geen grote investeringen gebeuren zoals er moeten gebeuren bij de kinderopvang, dan gaan we de situatie niet rechttrekken, net omdat de noden ook zullen toenemen. Het gaat in woonzorgcentra niet enkel om zorgen, die mensen wonen en leven daar ook. Daar moet ook tijd voor zijn. Daar is vandaag geen tijd voor, waardoor mensen keihard werken, maar dan nog naar huis gaan met het gevoel dat ze niet hebben kunnen bieden wat er nodig is. Dat is echt dodelijk voor een job, net zoals bij de kinderbegeleiders.
Er is een onderzoek gebeurd door het Steunpunt, minister, dat weet u. Daarin wordt gezegd dat het nodig is dat er kleine leefgroepen gemaakt worden met vaste teams, in kleinschalige woonzorgcentra. Er is een studie van Zorgnet-Icuro die zegt dat we bijna naar een verdubbeling van de personeelsnormen moeten gaan. Net zoals bij de kinderopvang zijn de noden enorm hoog en die vragen vandaag om oplossingen.
Mijn vraag aan u, minister: hoe schat u het grote aantal mensen dat ziek uitvalt in de ouderenzorg in? Wat zijn de oorzaken daarvan, denkt u? Hoe gaat u ervoor zorgen dat we de situatie in de zorg rechttrekken, waardoor de jobs er aantrekkelijk worden zodat de mensen er graag gaan werken, waardoor we de vacatures kunnen invullen en de personeelsnormen kunnen verhogen?
Collega’s, ik wil toch aan iedereen vragen om zo beknopt mogelijk te zijn. Het was nog net binnen de tijd, maar het is toch nodig om zo beknopt mogelijk te zijn, want anders gaan we een aantal vragen veertien dagen moeten verschuiven. Volgende week is er geen commissievergadering. (Opmerkingen van Hannes Anaf)
We hebben vandaag een twintigtal vragen op de agenda, en de commissiesecretaris heeft er nog een 25-tal in de wachtrij. Ik zou willen oproepen om er niet te veel meer in te dienen. Er is ook nog het debat rond de Septemberverklaring.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, de cijfers zijn al gegeven, en de voorbeelden van wat er op het terrein gebeurt zijn al gegeven. Ik wil alleen nog heel kort aanvullen met twee zaken.
Eigenlijk zit uw beleid op dit moment dubbel vast. Aan de ene kant zitten we vast wat het personeel betreft, want mensen vallen uit omdat er te weinig mensen op de vloer zijn. Zo krijg je dus eigenlijk een zelfversterkend effect dat leidt tot dramatische situaties op de werkvloer in de woonzorgcentra.
Ten tweede zit ook uw beleid vast, want eigenlijk wilt u kleinschaliger werken, meer op maat van mensen – het is alvast onze overtuiging dat we dat zouden moeten doen – omdat dat ook meer voldoening zou geven aan de mensen. Maar mensen vallen uit, en daardoor slaagt u er niet in om die omwenteling te maken.
Ik heb het nog eens opgezocht, en dat zijn dezelfde thema’s die we ook al aankaartten in 2010 toen we uw voorganger Jo Vandeurzen hierover ondervroegen. Het is voor ons nu wel duidelijk dat we stilaan meer fundamentele antwoorden willen horen.
De cijfers van het Vlaams Onafhankelijk Zorgnetwerk (VLOZO) zijn toch weer kenschetsend.
Dit zijn onze vragen daarbij.
Hoe reageert u zelf op het stijgende ziekteverzuim bij de medewerkers in onze woonzorgcentra? Hoe verklaart u de stijging en de grootte van het verzuim bij de diverse leeftijdsgroepen? Ik verwijs naar de jongeren, waar de stijging het grootst is, maar ook naar de heel hoge cijfers bij 50-plussers.
Erkent u dat een dergelijke mate van onderbezetting zorgt voor de vicieuze cirkel waar ik daarnet naar verwees? Hoe zult u dit eindelijk keren?
Hoe schatten u en uw diensten de personeelsnoden in de sector voor de komende decennia in? Hoeveel instroom is er nodig om die noden op te vangen? Welke nieuwe maatregelen zijn daarvoor nodig? Imagocampagnes en heel wat andere zaken zijn al heel veel getest en hebben tot op heden niet het effect dat de woonzorgcentra nodig hebben.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De collega’s hebben inderdaad al bijna alles gezegd. Er is heel wat uitval bij het personeel, terwijl er op dit moment toch wel 4400 vacatures openstaan voor verpleegkundigen en zorgkundigen. We zien de grootste toename bij de jongste groep.
Een van de elementen die extra mensen naar de zorg zouden kunnen trekken is een betere verloning. VLOZO stelde voor dat de toeslag voor zaterdagwerk, die nu 26 procent bedraagt, opgetrokken zou worden tot 50 procent. De toeslag voor zondagwerk, die nu 56 procent bedraagt, zou opgetrokken moeten worden tot 100 procent.
Tot nu toe smeren we de middelen van de Vlaamse intersectorale akkoorden vooral uit over het hele personeel, maar natuurlijk heeft niet iedereen op zaterdag en zondag dienst.
Daarnaast vragen zij nogmaals om te voorzien in de mogelijkheid van flexi-jobs. Mensen die al een job hebben en op structurele basis willen bijverdienen, kunnen zo extra handen leveren aan het bed.
Minister, hoe staat u tegenover die betere verloning van zaterdag- en zondagwerk?
Zult u bij de federale minister van Werk aandringen op de uitbreiding van flexi-jobs tot zorgprofielen, zoals verpleegkundigen en zorgkundigen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, eerst wil ik mijn helikopter wat omhoog laten gaan, niet als verontschuldiging, maar om de realiteit ook eens naar jullie te brengen. Vorige week was ik met een aantal mensen in Denemarken. In ons regeerakkoord hebben we gezegd dat we ons op het Noorden zouden richten. We hebben daar heel wat ouderenprojecten bezocht. Het was heel interessant om daar op bezoek te gaan. Dé uitdaging daar, het grootste probleem, is het vinden van mensen. Alle hervormingen die ze willen doen, stuiten op het feit dat ze mensen moet vinden om te kunnen uitvoeren wat ze willen realiseren. In Nederland is de situatie identiek. Er zijn grote hervormingen, maar ze vinden de mensen niet.
En dan kom ik bij Vlaanderen, collega’s. Ik zal straks zeker ingaan op de problemen die onder mijn bevoegdheid vallen, maar kijk ook naar de federale bevoegdheden, het personeel in de ziekenhuizen: men kreunt onder het tekort aan mensen.
U wekt soms wel, soms niet de indruk dat dit probleem alleen maar zou bestaan in Vlaanderen, maar dat klopt in ieder geval niet. Het is een Europees probleem: hoe vinden we voldoende mensen om te beantwoorden aan de enorme vragen in de zorg, om alle taken te kunnen uitvoeren?
Er is een tweede element dat ik in het debat wil brengen, vooraleer ik naar mijn bevoegdheden ga, al ligt dit wel binnen mijn bevoegdheden. Vorige week nog ben ik op bezoek gegaan in een woonzorgcentrum ergens in Vlaanderen, waar er een wachtlijst is om er te mógen werken. De mensen die daar aan de top staan, laten heel innovatieve werkvormen toe. Ze laten mensen werken in teams die polyvalent kunnen werken. Ik geef hier nogmaals een van mijn stokpaardjes mee: ik zou enorm graag zien dat we in de hervorming van het verpleegkundig beroep de strikte ladderomschrijving of heel specifieke silo’s verlaten en mensen de kans geven om in multidisciplinaire teams te werken. Ik heb aan den lijve gezien hoe iemand die innovatief nadenkt over hoe de zorg kan worden georganiseerd ook nu, binnen de huidige regelgeving, grote stappen voorwaarts kan zetten. Ik weet niet of het de enige plaats in Vlaanderen is waar er wachtlijsten zijn om te mogen werken, maar het bestaat dus ook in de ouderenzorgvoorzieningen.
En dan komen we tot de kern van het probleem waarvoor ik sta. Collega Vaneeckhout, u hebt dat correct geformuleerd. Het is de kip of het ei. Je wilt hervormen, je hebt mensen nodig, maar de mensen vallen uit. Als je normaal gezien met vijf in een team werkt en plots ben je nog maar met twee, dan is dat een enorme belasting voor de mensen die overblijven. Dat erken ik absoluut. Het is lastig als je ziek bent, maar het is ook lastig als jij diegene bent die al het werk moet doen dat overblijft.
Ik erken absoluut dat werken in de zorg, in nauwe relatie met mensen die hulp nodig hebben, heel veel vraagt van de medewerkers. In de krant stond dat er een link was met ziekteverzuim en depressiviteit. De grote lijnen hiervan lijken mij wel oké, maar mijn administratie heeft hierover zelf geen informatie. Ik moet ook wat voortgaan op de sentimenten en op wat we horen. Maar ik heb de cijfers gezien die werden gepubliceerd.
Onze arbeidsmarkt kreunt, en dat zet een enorme druk. Als we even naar het verleden kijken: om het ziekteverzuim te beperken, en om de arbeidsvoorwaarden en de werkgelegenheid te verbeteren en te bevorderen, bestaat er sinds 2005 eigenlijk al de vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan. Dat zijn de zogenaamde dagen met vrijstelling van arbeidsprestaties (VAP-dagen). Specifiek voor de zorg betekent dat dat zorgmedewerkers vanaf 45 jaar één dag arbeidsvrijstelling per maand kunnen opnemen met een volledig behoud van hun loon. Vanaf 50 jaar zijn dat twee dagen arbeidsvrijstelling per maand. Vanaf 55 jaar zijn dat drie dagen per maand. In concreto gaat het dus om 36 extra dagen per jaar vanaf de leeftijd van 55 jaar.
Om werkgevers ertoe aan te zetten oudere werknemers in dienst te nemen, komt de overheid ook tussen in de loonkosten van de vervangers die aangeworven worden om de personeelsleden met vrijstelling van arbeidsprestaties te compenseren. Dat was in het verleden het standaardantwoord om het aantal dagen ziekte en de werkdruk te verminderen. Men gaf toen die VAP-dagen om de omstandigheden beter te maken. Maar het antwoord ligt niet alleen in de VAP-dagen, dat zien we nu ook. Het antwoord is veel meer divers.
Wat de aantallen betreft, heeft het VIA 6-akkoord de historisch ongelijke personeelsnorm tussen de zogenaamde ROB- (rustoord voor bejaarden) en RVT-bedden (rust- en verzorgingstehuis) gerealiseerd. Ik ben daar trots op. Niemand van jullie heeft dat vermeld, maar ik noem dat toch wel historisch. Door die gelijkschakeling zijn er hogere personeelsnormen van toepassing, en worden er dus veel meer mensen gefinancierd binnen het normpersoneel in de ouderenzorg – dat is het deel A1 – van die basistegemoetkoming van de zorg. Ik ben mij ervan bewust dat enkel het verhogen van die personeelsnorm er niet voor zorgt dat de medewerkers effectief gevonden worden, maar ik geef wel mee dat we ze financieren. Je hebt dus enerzijds de VAP-dagen, anderzijds financieren we ook veel beter en veel meer doordat die ongelijkheid in het VIA 6-akkoord is weggewerkt.
Iemand zei dat campagnes voeren de zoektocht naar personeel niet zal helpen, maar ik ben het daar eigenlijk niet mee eens. Je moet ook campagnes voeren. De campagne ‘Career’ – ik laat in het midden hoe goed die naam is – is er gekomen in een unieke samenwerking tussen vakbonden en werkgevers, en in grote eensgezindheid. Het is voor het eerst dat je ziet dat beiden naar dezelfde website verwijzen waar je alle informatie kunt vinden. Dat zorgt wel voor grotere interesse bij de mensen. Eindelijk is er ook een structureel instroomkanaal. U weet dat mensen die nog niet beschikken over het juiste diploma kunnen instromen. Vroeger kwam het probleem voor dat iemand zonder diploma wel kon leren op de werkvloer, maar dat er nog geen coachingsmiddelen werden voorzien. Ondertussen zijn die ook voorzien, men kan daar dus gebruik van maken. De opleidingen zijn ook versterkt.
Er moet zeker ingezet worden op het herverdelen van taken, ondersteuning bieden aan het zorgpersoneel, en het vormen van multidisciplinaire zorgteams. Dat is echt een zaak waar onze werkgevers aan moeten werken. Als je in het landschap rondloopt – wat jullie allemaal zeker al hebben gedaan – merk je dat er een totaal andere manier van aanpak is bij verschillende zorgcentra. Ik ben er eigenlijk van overtuigd dat je ook in een grote organisatie kleinschalig kunt werken. Dat hangt samen met de manier waarop je je personeelsorganisatie vormgeeft.
Zo kom ik op de hervorming van de wet op de uitvoering van de gezondheidsberoepen (WUG-wet). Ik ben hierover in dialoog met mijn federale collega, minister Vandenbroucke. Ik weet dat hij dat ook wil. We zitten eigenlijk op dezelfde lijn. Maar tussen iets willen en het gerealiseerd krijgen, moet er veel onderhandeld worden. Ik wil niet dat we tabula rasa maken, maar een beetje extra souplesse zou toch wel enorme effecten kunnen hebben.
In de zoektocht naar meer personeel is het enorm belangrijk dat we de aanwezige mensen behouden. Dat is die fameuze achterdeur. Als de achterdeur openstaat, dan mag je nog laten instromen wie je wilt, je blijft ter plaatsen trappelen. Daar kan die betere ondersteuning het takenpakket voor een stuk verlichten. Je kunt taken laten overnemen door mensen zonder zorgkwalificaties – collega Saeys is daar een groot pleitbezorger van. Denk maar aan de inschakeling van de logistiek medewerkers in de zorg. Die worden sinds 1 juli 2021 gefinancierd via de basistegemoetkoming voor zorg. Die medewerkers kunnen ook diverse taken die nu in handen zijn van zorgmedewerkers overnemen, zodat de zorgmedewerkers zich kunnen focussen op de kerntaak. Daarnaast heb ik zelf al maatregelen genomen rond de flexibiliteit in de personeelsinzet in woonzorgcentra. Sinds 1 juli 2021 is de lijst met diplomavoorwaarden uitgebreid voor het reactiveringspersoneel. Zij kunnen versterking bieden zodat we een hoge verscheidenheid van kwalificaties en competenties creëren binnen de zorgteams. Op 7 juli jongstleden heeft de Vlaamse Regering het ontwerpbesluit principieel goedgekeurd dat zal voorzien in de verlenging van die maatregelen inzake personeel en flexibiliteit, en wordt ook de inzet van zijinstroomzorgkundigen – dat is een woord voor Scrabble – geregeld. Ik zal dat zo dadelijk nog wat verder toelichten.
We zijn dus op een heel aantal fronten aan de slag. Bovendien wordt er – een aantal collega’s hebben er al naar verwezen – op dit moment een onderzoek uitgevoerd onder leiding van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG), in nauwe samenwerking met de sociale partners, met als doelstelling het opzetten van een monitoringsysteem voor de uitstroom van personeel in de verschillende deelsectoren en/of beroepsgroepen in de zorg. Het onderzoek wil ook een zicht krijgen op de redenen van de uitstroom.
Het rapport ‘Verpleegkundigen, de workforce in 2043’ van de federale cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen heeft enkele basisscenario’s opgemaakt om de balans tussen het aantal verpleegkundigen en de zorgnoden van de mensen te onderzoeken tot 2043. Het basisscenario heeft een toename van het aantal verpleegkundigen als resultaat. Maar de verhouding van het aantal verpleegkundigen ten opzichte van de zorgnoden zal afnemen bij ongewijzigd beleid.
Ik geef dit graag mee, omdat dit aantoont dat de oplossing niet alleen ligt in het aantrekken van studenten, maar ook in het aantrekken van zijinstromers, het behoud van personeel, het inzetten op een betere arbeidsorganisatie, het inzetten op technologie enzovoort. Op elk van die puzzelstukken wordt dan ook zeer sterk ingezet.
Uit recente cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) blijkt dat België inzake het aantal beschikbare verpleegkundigen meer dan goed scoort. Dat wil ik ook meegeven. Ik ben begonnen met een internationale vergelijking. Er zijn voldoende opgeleide verpleegkundigen, maar er is een belangrijke ‘maar’: ze werken niet allemaal in de zorg- en welzijnssector. We leiden ze dus wel op maar ze blijven niet in de sector. We merken ook dat wie wel aan de slag is als verpleegkundige, heel vaak niet-verpleegkundige taken opneemt.
Ook op dit vlak moet dus onderzocht worden hoe we hen kunnen aanmoedigen om effectief als verpleegkundige aan de slag te blijven en hoe verpleegkundigen gerichter ingezet kunnen worden. Dit geldt niet alleen voor verpleegkundigen maar voor elke functie binnen het zorgmodel. Dit kan onder andere via taakuitzuivering en taakdifferentiatie. Momenteel wordt die oefening ook op federaal niveau uitgevoerd.
Zoals ik al zei, hebben we, samen met de sociale partners, een nieuw instroomtraject voorzien waarin de ouderenzorgvoorzieningen de kans hebben om medewerkers tewerk te stellen voor de functie van zorgkundige en logistiek medewerker in de zorg, mits het volgen van een gekwalificeerd opleidingstraject. Hiervoor trek ik sinds 1 april van dit jaar 23 miljoen euro uit. De medewerkers tellen tijdens deze periode van het opleidingstraject volledig mee voor de reguliere financiering. Dat is natuurlijk een verschil met vroeger en dat zou het ook voor de werkgevers aantrekkelijker moeten maken om mensen in dienst te nemen.
Er is hier dus geen grote magneet, je moet een beleid voeren op diverse sporen. Dat vraagt inspanningen van mezelf als minister, van het parlement, van de regering maar ook van de organisaties zelf – zeker wat innovatie betreft.
Dan kom ik tot de twee vragen van collega Saeys. In het zesde intersectoraal akkoord van 30 maart 2021 werden een aantal koopkrachtmaatregelen afgesproken. Ik verwees eerder al naar het loonmodel IFIC, het Instituut voor Functieclassificatie - Institution de Classification de Fonctions, waarbij het de betrachting was om mensen in gelijke functies gelijk te verlonen.
De koopkrachtmaatregel kadert altijd in een sociaal akkoord. U had het over het zaterdag- en zondagwerk. Ik wil dat zeker samen met de sociale partners bekijken in toekomstige onderhandelingen. Maar je kunt dat niet geïsoleerd bekijken, je moet dat bekijken in het geheel van de dingen.
Dan komen we tot het onderwerp van de flexi-jobs. Zoals u weet, was het de keuze van federaal minister Vandenbroucke om zorgfuncties uit te sluiten in de uitbreiding van het systeem van de flexi-jobs. Dat was een zeer bewuste keuze. In onze gezamenlijke missie naar kwaliteitsvolle zorg is het belangrijk dat we een dienstverlening door gekwalificeerd personeel garanderen. Dat vereist vaak een vast zorgteam, wat in het gedrang kan komen door een uitbreiding naar het systeem van de flexi-jobs. Een alternatief kan erin bestaan om te werken met een systeem van meervoudig werkgeverschap, waarvan ik persoonlijk een grote fan ben. Ik heb de sociale partners in de ouderenzorg dan ook gevraagd om dit systeem onder de loep te nemen. Ik ben me er evenwel bewust van dat het hele debat over de flexi-jobs straks opnieuw op de federale tafel ligt. We hebben met de regering hierover ook een brief geschreven, omdat er verschillende vragen zijn om dat systeem uit te breiden naar andere sectoren, zoals het onderwijs. Ik sluit dus niet uit dat er beweging komt op dat vlak, maar ik kan die beweging zelf niet realiseren: dat is een debat dat op federaal niveau gevoerd wordt.
Ik weet niet of jullie het systeem van meervoudig werkgeverschap kennen. Daarbij kan iemand bijvoorbeeld deels in de kinderopvang en deels in een school werken. Dat kan voor een mooie taakdifferentiatie zorgen. Vooraleer we dat kunnen invoeren, moet daarover onderhandeld worden met de sociale partners. Volgens mij is dat een denkspoor dat in de toekomst zou kunnen zorgen voor meer arbeidsvreugde bij mensen doordat ze gedifferentieerd kunnen werken. We zijn dus permanent op zoek naar oplossingen.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreid antwoord. Ik probeer het kort te houden. Het zijn natuurlijk veel elementen.
Ten eerste is dit uiteraard niet alleen een probleem dat zich in Vlaanderen manifesteert, maar ook op federaal niveau en inderdaad in heel Europa. We zijn met de commissie Welzijn het afgelopen jaar bijvoorbeeld op bezoek geweest in Finland. Ik herinner me dat de stad Helsinki een programma heeft opgezet in de Filippijnen – ik ben niet meer 100 procent zeker welk land het was – waar men echt ter plaatse mensen ging opleiden en Fins liet leren om dan over te komen om zo de krapte op te vullen. Men worstelt er inderdaad in heel Europa mee.
U had het over een woonzorgcentrum in ‘de Vlaanders’ waar men met wachtlijsten werkte. Ik ben recent ook op bezoek geweest in een woonzorgcentrum in Gent. Misschien is dat hetzelfde, het is in Oost-Vlaanderen, waar men inderdaad ook, doordat ze heel veel flexibiliteit en heel veel autonomie geven aan hun medewerkers, effectief wachtlijsten hebben omdat mensen absoluut willen komen werken. Dat zijn natuurlijk goede voorbeelden. Dat neemt niet weg dat die dan vaak vanuit een andere zorginstelling naar daar komen, en dan zit je ergens anders weer met problemen. Zo los je het natuurlijk ook niet op, al kan het er natuurlijk wel voor zorgen dat mensen in de zorg blijven als die goede voorbeelden zich verspreiden.
Ik heb een paar bijkomende vragen. Het ging onder andere over mensen inzetten op hun specifieke kwaliteiten en over taakdifferentiatie. Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik volg het ook dat u dat het best samen de federale Regering afspreekt, dat daar een gezamenlijke aanpak voor is. Ik ben recent op bezoek geweest in een woonzorgcentrum waar men op een schitterende manier zorg verleent, maar waar men wordt afgestraft omdat er bijvoorbeeld op bepaalde momenten te weinig verpleegkundigen aanwezig zijn. Maar men heeft wel andere profielen en men heeft een heel goede kwaliteit van de zorg. Ons systeem van toekijken op de kwaliteit is heel kwantitatief, op een aantal criteria. We moeten ook echt kijken om dat meer kwalitatief te maken.
Minister, hoe kijkt u ernaar om toch meer dan gewoon met een checklist, echt te kijken welke zorg er nu geboden wordt en ook welke kwaliteit van leven er is? Want het is een woonzorgcentrum. Hoe kijkt u naar nieuwe initiatieven die er op die manier zijn?
Wat de flexi-jobs betreft, ben ik blij dat u ook die beslissing mee verdedigt, die inderdaad samen genomen is door de Vlaamse en de Federale Regering om dat uit te sluiten wat de zorg betreft. Ik vind het wel een goede piste dat mensen op verschillende plaatsen taakdifferentie kunnen doen. Dat is nog helemaal iets anders dan flexi-jobs. Maar trekt u die redenering dan door naar de kinderopvang? Want als het aan mij ligt, is daar dezelfde redenering te maken wat betreft flexi-jobs.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
U begint inderdaad met te zeggen dat het een Europees probleem is en dat er daarnaast ook woonzorgcentra in Vlaanderen zijn die het wel goed doen. U hebt dan een woonzorgcentrum bezocht waar er heel graag personeel wil komen werken. Het is inderdaad een Europees probleem, maar ook omdat er een beleid op Europees niveau rond gevoerd wordt. In het algemeen zien we dat de zorgberoepen in Europa, in de verschillende Europese landen, ondergewaardeerd worden. Er wordt ook gezien dat heel veel jobs in Europa in de zorg maar deeltijds ingevuld worden. We zien dat de lonen in het algemeen in de zorg laag liggen. Het is inderdaad een algemeen probleem van een bepaalde politiek die gevoerd wordt in verschillende Europese landen, met als gevolg dat er heel wat mensen niet willen komen werken en dat ze daar niet genoeg mensen voor vinden.
Minister, u somt een heel aantal zaken op. U zegt dat we op verschillende sporen moeten werken, op verschillende fronten aan de slag moeten gaan met zijinstromers, met monitoring, met de maatregelen van VIA 6 die uitgerold moeten worden. Maar ik vraag me dan soms echt af of u zelf denkt dat we er met die maatregelen gaan komen. De uitdagingen zijn torenhoog, en vandaag is er niks te merken op de werkvloer van de zaken waarvan u zegt dat die gerealiseerd zijn. Vandaag merken we dat niet. Er is inderdaad een beperkte loonsverhoging geweest. Er is een beperkte ROB-/RVT-gelijkschakeling geweest waardoor er een iets hogere personeelsnorm is, maar de mensen merken het niet op de vloer. Ik denk dat u onderschat: er zijn decennia van besparingen geweest. Die RVT en ROB betekenen ook dat er decennia bespaard is. Dat is een probleem dat al sinds de jaren 90 aangekaart wordt, dat er een onderfinanciering van die bedden is. Dat trek je inderdaad niet in een-twee-drie op, maar we weten dat we vandaag naar kleinschaligheid, naar vaste teams, naar kleine leefgroepen, bijna naar een verdubbeling van de personeelsnorm moeten gaan. Dat is de uitdaging die er vandaag is. Met de maatregelen die u nu opsomt, zullen we er niet geraken. Als we enkel op die maatregelen inzetten, gaan we hier over vijf jaar, zoals collega Vaneeckhout juist zei, opnieuw zitten met dezelfde vaststellingen: we vinden geen personeel, we kunnen ze niet inschakelen.
Minister, op welke termijn denkt u dat we nu, met de maatregelen die u opgesomd hebt, uit de problemen zullen geraken en dat de vacatures wel ingevuld worden? Op welke termijn denkt u dat deze maatregelen een resultaat zullen hebben?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het ruime antwoord. Er zijn inderdaad zeer veel aspecten. Ik zeg niet dat als er een sensibiliseringscampagne gebeurt, dat zinloos is. Laat Career – los van het woord – dus zeker maar op een goede manier verder lopen. Dat kan alleen maar aantrekken. De cijfers tonen ook dat er wel wat extra instroom is. Alleen moeten we samen de vaststelling durven te maken dat de combinatie van de instroom van net afgestudeerden en de zijinstroom op geen enkele manier voldoende is om te voldoen aan de nood die er de komende decennia zal zijn. Als we dat hier niet onder de mat willen vegen, dan moeten we ook verder kijken naar wat er leeft. Dat is onze job, denk ik.
Ik zie toch een aantal dingen die toch nog wat moeilijker liggen. We hebben al vaak het debat gehad over VIA 6 en dat daar zeker belangrijke stappen in zaten. Intussen zijn we echter twee jaar verder. VIA 6 is twee jaar goedgekeurd. Stilaan zouden we de effecten toch moeten zien. Je kunt bij internationale en nationale vergelijkingen alleen maar vaststellen dat mensen die actief zijn in de zorgsector, nog altijd in de verkeerde balans zitten. Afgezet tegenover gemiddelde lonen, mediaanlonen heeft men in de zorgsector niet de hoogste verloning. Een deel van de maatschappelijke appreciatie en erkenning voor de rol van een job zit ook wel in die verloning. We gaan het taboe dat er op dit moment leeft, ook binnen de regering, merk ik, om verder te gaan dan VIA 6, dus stilaan moeten opheffen en een aantal stappen moeten zetten. Collega’s, voor wie die illusie koestert: er wordt inderdaad op allerlei manieren geëxperimenteerd met andere manieren van tewerkstelling. We hebben projecttewerkstelling gehad, waartegen u duidelijk een aantal stappen hebt ondernomen. Ook waren er de zelfstandig verpleegkundigen die kiezen voor een ander statuut. Die doen dat toch ook alleen maar omdat het huidige statuut, de vaste contractuele dienst, eigenlijk niet aantrekkelijk genoeg is om die job op een goede manier te blijven doen en er dus wegvluchtmogelijkheden worden gezocht. Die mensen willen daarom niet uitstromen uit de sector, maar tegen die voorwaarden willen ze het althans niet meer doen. Er zijn collega’s die denken dat de oplossing daar ligt. Ik denk dat de oplossing misschien schuilt in meer appreciatie en betere arbeidsomstandigheden voor de reguliere zorgsector.
Verder wil ik me aansluiten bij de vraag van collega Anaf. Heel velen van ons zijn deze zomer duidelijk in woonzorgcentra geweest. Ik denk dat de frustratie die wordt overgebracht over de kwaliteit, sterk leeft. Het is niet op echte kwaliteit dat men wordt beoordeeld. De kwaliteitscontrole gebeurt niet op een kwalitatieve manier, maar op een kwantitatieve manier: men moet aanvinken, men moet de kaders halen, allemaal zodat Zorginspectie zich op het einde van de rit kan indekken indien ze iets zou mislopen, maar er is eigenlijk niemand die ten gronde weet wat de kwaliteit op de werkvloer is. Ons zorgpersoneel moet zich bezighouden met allerlei administratieve dingen en ervoor zorgen dat die in orde zijn, maar op het einde van de rit weet eigenlijk niemand of zij naast hun kaders voldoende tijd hebben gehad om voldoende te doen wat de mensen in de woonzorgcentra verdienen. Hoe kijkt u dus naar een andere manier om die kwaliteit op te volgen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, zoals u zelf al aangaf, is het personeelstekort natuurlijk niet alleen een probleem van ons land. Dat gaat inderdaad veel breder. We hebben dat inderdaad ook gezien in Finland. Het ziekteverzuim heeft natuurlijk te maken met die hoge werkdruk. Daar zijn we ons allemaal van bewust, denk ik. Het gaat over een vicieuze cirkel. Het is goed dat u met minister Vandenbroucke de WUG-wet bekijkt, want een goede taakuitzuivering is zeer, zeer dringend nodig. Tijdens de voorstelling van de conceptnota voor meer handen aan het bed kwam ook de suggestie naar voren om echt eens een studie te doen naar de redenen waarom mensen uit het beroep stappen. Ik ben dan ook heel blij dat die studie zal gebeuren. Het zal inderdaad een combinatie zijn van instroom, uitstroom en zijinstromers, maar ook van innovatie. Ik denk dat dat ook een heel belangrijk iets is waarop nog meer kan worden ingezet.
Als ik bepaalde collega’s hoor over de flexi-jobs, moet er mij toch iets van het hart. In het woonzorgcentrum bij ons zet men nu vooral in op uitzendkrachten, mensen die dan eens een uurtje komen werken, en dan nog eens een uurtje, en dan weer iemand anders. Men neemt projectverpleegkundigen aan, dan eens voor drie maanden, dan eens voor zes maanden. Dat kan allemaal wel, maar een flexi-job kan niet. Ik ken een gescheiden verpleegkundige met kinderen die wat extra zou willen kunnen bijverdienen in de week waarin ze de kinderen niet heeft. Ik ken ook iemand die lesgeeft aan de hogeschool en twee straten van ons plaatselijke woonzorgcentrum woont, en die op bepaalde vaste dagen en uren perfect zou kunnen komen inspringen in het woonzorgcentrum. Dat kan allemaal niet. Ik vind dat vrij hypocriet. Ik begrijp dat eigenlijk niet, want er zijn heel wat mensen die echt wel staan te springen om die flexi-jobs te doen, wat ook al veel voordeliger is dan de dure projectverpleegkundigen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is inderdaad een belangrijk thema. We weten dat de noden groot zijn. De arbeidsmarkt staat onder druk en we worden geconfronteerd met dubbele vergrijzing. Inzetten op voldoende mensen die willen werken in de zorgsector en zeker ook in de ouderenzorg, is heel belangrijk. Minister, zoals u hebt gezegd, is het geen probleem van de zorgsector en Vlaanderen alleen.
Een element dat ik graag nog wil aankaarten, is het werkbaar werk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat daarop wordt ingezet, en dat heeft heel veel facetten. We weten dat heel wat mensen ook fysieke klachten hebben, denk maar aan rugproblemen. We hebben het hier al eerder gehad over maatregelen om meer ergonomisch te kunnen werken en de inzet van technologie binnen de zorgsector. Minister, ik zou u graag willen vragen hoe daar verder op wordt ingezet, want ik denk dat die ergonomie en technologie twee elementen zijn die ons kunnen helpen.
Mevrouw Geerinckx heeft het woord.
We gaan niet in herhaling vallen. We weten allemaal dat het enerzijds over mensen gaat en anderzijds over de waardering. Als we het niet hebben over het lerarentekort, dan wel over het personeelstekort in de zorg, dat wel degelijk een van de grootste uitdagingen voor de komende tijd aan het worden is. We weten allemaal dat zorg mensenwerk is en blijft en dat we het niet allemaal kunnen overlaten aan computers en machines, want mensen moeten elkaar ook begrijpen en met elkaar in dialoog gaan.
Onze fractie wil zeker ook inzetten op het temmen van die papieren tijger. Het maximaal reduceren van de registratiedrift in de sector zal ook een belangrijk onderdeel zijn. De Vlaamse Raad heeft daarover een advies opgemaakt dat hier ook al ter sprake is gekomen. Minister, mijn vraag is of u werk aan het maken bent van een actieplan om die lasten maximaal te vereenvoudigen, samen met de zaken die binnen Vlaamse Veerkracht al gebeuren.
Daaropvolgend is het ook zo dat we geen cijfermateriaal hebben over het ziekteverzuim waarover het hier al ging. Op dat vlak is het dus heel moeilijk om de vinger aan de pols te houden, wat u ook hebt toegelicht. Ziet u de mogelijkheden en de noodzakelijkheid om hier bij de koepels te vragen naar periodieke metingen om wel een zicht te krijgen op wat daaraan verholpen kan worden?
Dan is er nog iets anders. Ik zei dat het niet alleen over mensen gaat, maar ook over de waardering ervan. Een punt daarbij is die normering. Er is een onderzoek lopende bij het SWVG, waar u ook al naar hebt verwezen. De oplevering loopt een beetje vertraging op. Die laatste aanknopingspunten moeten nog opgeleverd worden . Hoe staat het dan met die toekomstige normering? Want ik denk dat we daar zeker naar zouden moeten kunnen kijken. We hebben hier ook gehoord dat er heel wat is gebeurd. De mensen vluchten inderdaad naar de zelfstandige sector en de verpleegkundigen lopen weg. Het is iets waar we ons samen zorgen over maken. Ik wil net als de anderen herhalen dat we moeten kijken naar de waardering van de mensen.
De heer Daniëls heeft het woord.
We zouden nu luid kunnen roepen dat er een heel groot pact moet komen en geen aparte maatregelen die gericht werken. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Minister, ik stel vast dat u afgescheiden gerichte maatregelen neemt die niet één groot pact zijn, maar wel gericht op extra mensen in de zorg. Dat is een goede zaak. U kunt dat in een kaftje steken en daar ‘pact’ op zetten, dan hebt u ook een pact.
Net zoals collega’s ben ik deze zomer een aantal woonzorgcentra gaan bezoeken. Ik wil graag drie zaken meegeven. Het eerste gaat over onze sfeerschepping naar onze woonzorgcentra, iets wat de mensen absoluut tegen de borst stoot. Ik heb geprobeerd om media mee te nemen, omdat het een fijne uitstap was. In die voorziening was er ook een hond, maar toen waren er geen media. Toen in die voorziening iemand een uur vermist was, stonden diezelfde media daar wel. En dat stoot de werknemers echt tegen de borst.
Als tweede punt wil ik een oproep doen in dat diplomafetisjisme, dat er toch wel een beetje is, dat ‘bekwaam’ ‘bevoegd’ is. Ik heb dat ook al regelmatig herhaald in het kader van hbo5 Verpleegkunde, maar ik herhaal het hier nog eens. Als mijn oud-leerlingen, die zorgkundigen zijn, vijf à zes jaar meedraaien, hebben ze absoluut de kans om dingen uit te leggen. Ze zijn bekwaam, maar ze mogen niet omdat het papiertje ontbreekt.
Dat brengt me bij mijn derde en laatste vraag: de opleiding voor zijinstromers. We hebben al project 600, maar met het oog op ‘bekwaam is bevoegd’, moeten we kijken op welke manier we die elders verworven competenties effectief kunnen valoriseren, want zo gaan we mensen kunnen houden en zien dat ze meer waard zijn dan het diploma dat ze haalden toen ze 18, 19 of 20 jaar oud waren.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vele aanvullende opmerkingen en vragen. Ik stel vast dat we het eens zijn over het feit dat het probleem Vlaanderen en de zorg overstijgt. De nood aan mensen is enorm groot.
Collega Anaf, er zijn vele woonzorgcentra in Vlaanderen. Het woonzorgcentrum waar ik was, was in Kortrijk. Dat is niet zo ver van Gent. (Opmerkingen)
Ik dacht dat collega Veys aan het glunderen was, maar dat was niet het geval.
Er zijn er zo nog. Het hangt ook af van de locatie. Het was er eentje dat prachtig gelegen is, met een heel prachtige tuin. Maar ook de werkorganisatie is heel inventief. Ze hebben een omschakeling gedaan met heel kleinschalige leefentiteiten, zo vertelde men mij, in een grote voorziening. En dat blijkt mensen aan te trekken. Ik ga geen namen noemen. Ik zal het u straks in de pauze vertellen. Ik heb er meerdere bezocht, maar dit is de laatste, de meest recente. Het komt daarop neer.
Iedereen is uitbundig op bezoek geweest deze zomer. Ik heb van een aantal voorzieningen vernomen dat ze veel bezoek hebben gehad. Zo weet ik dat iedereen op pad is geweest, en dat is op zich eigenlijk een heel goede zaak. Zoals collega Daniëls zegt, ga je om iets fantastisch te bezoeken, en je hebt geen media mee. En als er de volgende dag iets gebeurt, is het een slechte voorziening. Dat stellen we iedere keer opnieuw vast. Dat is een absolute realiteit. Door onze bezoeken helpen we mee de positieve realiteit in de kijker te zetten. Voor mij moeten problemen absoluut worden benoemd, je mag me niet verkeerd verstaan. Maar als er goede dingen gebeuren, verhoogt dat natuurlijk ook de aantrekkelijkheid om te werken in de sector. Ik ben het daar dus volkomen mee eens.
Wat de vragen betreft richt ik me eerst tot collega Vandecasteele. We gaan er alleen maar geraken met een breed gedragen plan. Voor alle vragen van de collega’s die te maken hebben met personeel en loon wil ik toch meegeven dat we in Vlaanderen in de zorg een VIA 6-akkoord hebben. Ik heb het eventjes laten checken terwijl jullie de vragen stelden. Het akkoord is gesloten tot 31 december 2025. Federaal is er geen sociaal akkoord meer, dat is afgelopen. Maar in Vlaanderen hebben we er een dat loopt tot eind 2025. Ik ben een dochter van een vakbondsafgevaardigde die ook schooldirecteur was – dat is trouwens een interessante combinatie – en ik heb geleerd dat als je een sociaal akkoord sluit, dat ook sociale vrede impliceert. Er zijn altijd zaken die daarop kunnen ingrijpen, onverwachte dingen. Ik sta daarvoor open. We zitten met een paar grote zorgen. Maar de basis blijft wel. Je kunt niet alles tegelijk opnieuw in vraag stellen.
Wat de vragen van collega Anaf rond de voorkeur betreft: als u mijn persoonlijke voorkeur rond flexi-jobs vraagt – collega Vaneeckhout had het er ook over – kan ik het volgende zeggen. Ik heb niets tegen flexi-jobs, maar ik ben wel bezorgd dat we dat te heftig gaan inzetten in pure zorgfuncties. Ik zou ook wel eens een zicht willen krijgen hoe dat inbreekt op bijvoorbeeld vaste contracten. Daar moeten we toch oog voor hebben. Dus, au fond vind ik dat ze maximaal kunnen worden ingezet om mensen te ontlasten. Er zijn heel creatieve pistes. Maar om het echt te gaan doen voor zorgfuncties? Ik denk dat we daarvoor beter andere pistes verkennen. Maar nog eens, ik ben bereid om de discussie daarover te voeren. Grote zorgen vragen ook creatieve oplossingen. Ik zeg dus niet bij voorbaat ‘neen’. Maar mijn basisintuïtie zegt om toch op te passen om dat zomaar te gaan invullen voor allerhande zorgfuncties. Maar voor alles wat logistiek is, of voor administratieve taken, is er geen enkel probleem.
We hebben ook een aantal normen die moeten worden gerespecteerd. Dat was ook een vraag van collega Anaf. Op de norm ‘verpleging’ geldt er 30 procent flexibiliteit. Dat is eigenlijk al vrij veel. We doen dat om ademruimte te bieden, maar we moeten ook wel een beetje een ondergrens bewaken. Als jullie zeggen dat jullie het debat willen voeren over die ondergrens, voor mij niet gelaten. Ik wil daar ook over discussiëren, maar er is al flexibiliteit op het geheel.
Dan waren er het toezicht en de papieren tijger, collega Anaf en collega Daniëls. Het toezicht op kwaliteit moet voor mij tweeërlei zijn: kwantitatief en kwalitatief. Je moet sowieso papieren controleren als het gaat over de inzet van personeel. Stel dat er een hele periode niemand aanwezig is die verpleegkundige is, dan heb je een probleem. Je moet dus een aantal zaken op papier aftoetsen. Maar de inhoud van de zorg is minstens even belangrijk: de manier waarop je het werk organiseert, de inzet van de medewerkers volgens de talenten. En daar komt dan, inderdaad, de souplesse in voor, waar ik een heel groot voorstander van ben. U zegt ‘bekwaam is bevoegd’. Ik ben het daar absoluut mee eens. Maar het zou goed zijn mochten we de wet op de uitvoering van de gezondheidszorg nog wat kunnen ‘ontschotten’ zodat er meer mogelijk is. Ik weet dat er ook op het federale niveau een aantal grote voorstanders zijn. Het is geen vraag die alleen vanuit de Vlaamse Regering komt.
Rond taakdifferentiatie lopen nu ook een aantal proeftuinen tussen woonzorgcentra en maatwerkbedrijven. Ik geef dat mee, omdat dat mooie projecten van sociale economie zijn, waar doelgroepmedewerkers, dus mensen die in de sociale economie werken, logistieke en huishoudelijke taken gaan uitvoeren in welzijnsinstellingen. We hebben ondertussen al 44 partnerschappen – wat best wel oké is – met negentien organisaties in de sociale economie. Die zijn nu op 1 september gestart. Als u er een wilt gaan bezoeken, is dit dus het moment. U zult dat deze zomer nog niet gezien hebben. Er wordt dus ook op dat front gewerkt. Dat is interessant om in ogenschouw te nemen.
Zorgzame werkingen over sectoren heen, dat is iets waar ik ook wel naar kijk om de zorgmedewerkers zo goed en zo waardevol mogelijk in te zetten, vandaar ook de piste van meervoudig werknemerschap onderwijs-welzijn. Als het gaat over kinderopvang, kan dat een mooie piste zijn.
Collega Saeys, de studie naar de uitstroom staat in VIA 6, maar die was nog niet uitgevoerd. Ik denk dat onder andere corona daar een stokje voor gestoken heeft. Dat is ondertussen opgestart, in juni. De studie verloopt in twee delen. Het eerste deel, de methodiek en de internationale vergelijking, is nu aan de gang. Het tweede deel, de oplevering, zal voor in de loop van 2024 zijn. Alles is dus opgestart om een goed beeld te krijgen op de vraag die u stelt over de uitstroom van de medewerkers. Dat is ook absoluut voorzien.
U gaf een voorbeeld rond projectverpleegkundigen, collega Saeys, maar wij financieren die niet in de woonzorgcentra – wel de interimverpleegkundigen, maar niet de projectverpleegkundigen.
Collega Schryvers, u stelde een vraag rond de techniek en de technologie. Ik stel wel vast dat er al meer dan vroeger geïnvesteerd wordt in bijvoorbeeld tilliften en hoog-laagbedden. Er zijn heel veel goede gebruiken in de sector. Ik ben op bezoek geweest in een paar nieuwbouwprojecten, waar je ook ziet dat er bijvoorbeeld voor de administratief medewerkers van die tafels zijn die omhoog gaan, voor de rugpatiënten – ik ben er zelf ook een. Zo wordt ervoor gezorgd dat mensen veel ergonomischer kunnen werken en dat er meer rekening wordt gehouden met de rugbelasting. Maar we kunnen daar ook nog stappen voorwaarts zetten. U weet dat ik een paar jaar bevoegd ben geweest voor innovatie. Persoonlijk stel ik vast dat de nieuwe ontwikkelingen nog niet snel genoeg de sector bereiken. We zijn dus ook aan het zoeken hoe we kunnen helpen om die brug over te steken, zodat men voldoende middelen kan reserveren om in die innovaties te gaan investeren. Ik heb er hier ooit eentje vermeld: een slimme lamp die in de kamer hangt, waardoor mensen die vallen, sneller geholpen worden. Dat is één voorbeeldje. Er zijn er zo honderden die toch wel een grote ontlasting van menselijke inzet kunnen betekenen.
Collega Geerinckx verwees naar de studie rond de toekomstige personeelsnorm in de ouderenzorg. Die heeft inderdaad een klein beetje vertraging, maar ze ronden dat af. Midden oktober brengen we de stuurgroep samen. Dat betekent dat we de studie dit jaar nog kunnen vrijgeven. Dat is ook wel nuttig in functie van wat er ons in 2024 te wachten staat.
Collega Daniëls, met betrekking tot de zijinstromers had u het over het valoriseren van de elders verworven competenties (EVC’s). Dat is zeer belangrijk, maar voor ons is het ook van belang dat we dat structurele instroomkanaal voluit inzetten, omdat dat eigenlijk net zo’n kanaal is. Dat klinkt nogal kanaalachtig, maar het betekent dat je mensen laat instromen en dat je de werkgevers extra middelen geeft, waardoor hun elders verworven competenties mee worden gevaloriseerd. En dan kun je zo een certificaat krijgen voor een bepaalde opleiding. Dat is dus net de bedoeling. Ik denk dat we daar 3300 plaatsen hebben die nu opgevuld worden. Dat zou een heel groot verschil kunnen maken. Maar het heeft een tijdje geduurd voordat men het eens was. Stel dat er iemand is die elders werkt, hoe ga je dat dan doen met het loon? Wat zijn de voorwaarden? Hoe ben je verzekerd? Dat neemt maanden in beslag vooraleer je effectief tot een akkoord komt.
Dan was er de opmerking – ik was erop aan het wachten – rond het grote pact in de zorg. Collega Daniëls, u hebt het over wat er in Welzijn gebeurt. Wij hebben in de zorg natuurlijk ons grote pact rond werk en hoe we werk kunnen voorzien. Ik zou dus durven te zeggen dat bij ons alles eigenlijk al in een pact verweven zit. Maar ik begrijp uw opmerking, absoluut.
Tot slot kom ik bij de waardering voor de sector. Daar ben ik ook mee gestart. De waardering voor de medewerkers en het gevoel dat de publieke arena ook waardeert wat zij elke dag doen, is ook zo belangrijk om mensen in de stiel te houden. Dat erken ik absoluut, vandaar ook die imagocampagne. Dat is natuurlijk niet voldoende, voor zij die zouden denken dat ik mij daarop wil enten, maar het hoort er ook bij. Alles start ook met het imago dat de job heeft die je beroert.
Het was opnieuw een lang antwoord, maar het is natuurlijk ook wel een monster met veel koppen, om daar door te raken.
Collega Anaf verwees naar Finland. U weet dat wij in Vlaanderen ook een aantal van zulke projecten bekijken. Zo is er een samenwerking met Indiase verpleegkundigen. In Denemarken heeft men ook zulke projecten met Iraanse verpleegkundigen. Je merkt dat alle landen zoeken naar stabiele kanalen om mensen op te leiden en dan over te brengen om in de zorg te werken. Maar ook het kapitaal dat we hier hebben, moeten we uiteraard aanspreken, want dat zijn nog altijd heel veel meer mensen dan de mensen die we naar hier kunnen halen.
De heer Anaf heeft het woord.
Met dat laatste ben ik het absoluut eens: eerst moeten we daarnaar kijken. We hebben nog heel wat mensen hier die we mogelijk kunnen inschakelen. En we moeten er vooral op letten dat we de mensen die de opleiding hebben gevolgd en afgestudeerd zijn, in de zorg kunnen houden, want daar begint het wel mee.
Ik ga kort in op twee zaken. Ten eerste, VIA 6 dateert al van 2021. We hebben toen – en we waren niet de enigen – gezegd dat het een heel belangrijk akkoord was, dat het stappen vooruit waren. Maar heel snel nadien, eigenlijk al op het moment zelf, bleek dat dat niet voldoende zal zijn. Je ziet dat ook aan de cijfers die we nu aanhalen. Nog steeds verlaten mensen de sector en stromen er veel minder mensen in, terwijl we wel de vergrijzingsgolf op ons zien afkomen. Er zal dus meer nodig zijn om voldoende personeel ook in de toekomst in de zorg aan de slag te houden.
Ten tweede, wat de personeelsnorm betreft, hebt u volkomen gelijk dat we de ondergrens moeten bewaken. Ik heb die discussie gevoerd met het woonzorgcentrum in kwestie, dat al jaren te boek staat als een zeer sterke en innovatieve organisatie. Maar natuurlijk, als je de criteria wijzigt en afwijkt van de kwantitatieve elementen – x-aantal verpleegkundigen – zullen er in de sector altijd cowboys zijn die daar misbruik van maken, om de verkeerde redenen. En dat zijn er helaas veel, we hebben daar al veel voorbeelden van gezien. Ik begrijp absoluut dat probleem, maar ik wil mee nadenken over hoe we die kwaliteit dan voldoende kunnen beoordelen op andere manieren, om te vermijden dat die cowboys de achterpoortjes vinden. Het lijkt mij een belangrijke uitdaging om ook andere manieren van ouderenzorg in de toekomst kansen te geven. Maar ik snap dat het moeilijk is om een decretaal kader te maken dat toepasbaar moet zijn op alle woonzorgcentra, op de hele ouderenzorg. Toch vind ik dat we moeten zoeken naar mogelijkheden om daar op een andere manier naar te kijken. Maar we moeten daar wel voorzichtig mee zijn, dat volg ik helemaal.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, mijn vraag was vooral op welke termijn u denkt dat de maatregelen die u nu neemt, effectief voor een omslag zullen zorgen in de zorg. Op welke termijn zal dat ervoor zorgen dat er voldoende personeel werkt in de woonzorgcentra en dat de woonzorgcentra ook zijn aangepast aan de verwachtingen van de ouderen? Dat is vandaag ook een steeds groter thema: maar een op de tien mensen zegt vandaag dat ze naar een woonzorgcentrum willen gaan. Ook op dat vlak zitten we met een grote uitdaging.
Minister, ik vraag tegen wanneer u de resultaten van deze aanpak zult zien, omdat de situatie al heel lang problematisch. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de werkbaarheidsgraad. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) meet die al sinds een hele tijd, sinds 2004. En we zien, minister, dat die werkbaarheid erop achteruitgaat, tot vandaag. Die blijft er maar op achteruitgaan. En de maatregelen die u opsomt, zijn vandaag gerommel in de marge. U kunt vinden dat dat gigantische investeringen zijn, maar we zien vandaag dat de werkbaarheid erop achteruitgaat. Dat zijn de cijfers.
Ik wil even inpikken op een voorbeeld van de flexi-jobs dat hier wordt aangehaald. Ook ik heb inderdaad in de woonzorgcentra zowel verpleeg- als zorgkundigen gehoord die in het weekend bijspringen in een café als flexi-jobber om te kunnen bijverdienen, om te kunnen rondkomen. Dat is nog niet de maatschappij waar we naartoe willen gaan? Dat je verdorie tijdens de week voltijds moet werken in een loodzware job en dat je in het weekend moet gaan ‘bijjobben’ in het café om genoeg te verdienen om te kunnen rondkomen? Dat is een signaal, minister, dat de lonen deftig naar omhoog moeten. En die lage lonen zijn inderdaad een probleem in heel Europa. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik ben nog maar net begonnen, voorzitter. Ik sluit inderdaad af. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik steek geen speech af, ik reageer op wat de minister heeft gezegd.
Minister, dan zegt u dat we een sociaal akkoord hebben gesloten, dat u een vakbondsdochter bent en dat dat wil zeggen dat er sociale vrede moet zijn. Komaan, u bent uiteindelijk wel de bevoegde minister. Die vakbonden vroegen een hoger loon, ze vroegen meer budget. U hebt dat niet gegeven. Er is inderdaad een akkoord gekomen. Maar als u zich vandaag achter een sociaal akkoord verschuilt en zegt dat het niet werkt, dat de lonen te laag blijven, dan moet u als minister toch ook zélf ingrijpen? U kunt toch ook zelf zien dat de lonen te laag zijn en dat er moet worden bijgepast? (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik hoop dat de minister beseft dat er vandaag helaas meer nodig is om de situatie recht te trekken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik heb toch ook een aantal slotbemerkingen. Ik zal het binnen mijn tijd proberen te doen, voorzitter.
Ik sluit bij een aantal dingen aan die de collega aangeeft. Als je een sociaal akkoord sluit tot eind 2025 en je zegt nu dat men ziet dat het misloopt maar dat er sociale vrede is, dan zeg je eigenlijk: “Beste sector, wacht nog 2,5 jaar en we zullen dan eens bekijken wat er eventueel nog kan.” Het lijkt mij dat u als bevoegd minister nog net iets meer kunt doen.
Als u daarnaast zegt dat men toch eigenlijk ook de positieve verhalen in de sector mag belichten – ik heb het een aantal collega’s hier terecht horen zeggen –, dan moeten we misschien ook een aantal wantoestanden aangrijpen. We hebben het in het voorjaar nog gehad over wat er gebeurt in de stages van verpleegkundigen, vaak in het eerste jaar van hun opleiding, zoals wanneer ze in een woonzorgcentrum hun stage doen en daar toestanden tegenkomen waardoor ze zeggen dat ze na hun opleiding zeker niet in een woonzorgcentrum gaan werken, omdat er een ‘misgroeide’ cultuur is en er te weinig ondersteuning is vanuit de Vlaamse overheid om die stages op een ernstige manier te doen.
Tot slot, collega Saeys, u kunt het zeggen, u geeft een goed voorbeeld, maar, hoewel ik niet van plan was een groot ideologisch debat los te maken in de eerste commissievergadering, vind ik persoonlijk en politiek – dat is mijn ideologie – dat iemand die voltijds verpleegkundige is en alleenstaand is, een loon moet hebben waardoor het geen noodzaak meer is om nog bij te moeten verdienen om op een ernstige manier in het leven te kunnen staan. De les van de projecttewerkstelling en interim-verpleegkundigen is ook dat dat niet de oplossing is. Daarover zijn we het niet eens, en dat mag uiteraard, maar als u zegt dat het nodig is dat wie voltijds werkt op het einde van de maand er flexibel nog wat uren bij moet kunnen doen, denk ik wel dat dat een visie is waar vele verpleegkundigen meewarig naar zouden kijken. Dat is niet waar ik voor sta.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik kom eerst terug op dat laatste. Ik vind het eigenlijk wel grappig dat dat aangehaald wordt: een verpleegkundige die gaat flexi-jobben in een café. Ze kan ook moeilijk anders, want flexi-jobs zijn niet mogelijk in de zorg. (Opmerkingen)
Bon, ik versta het absoluut als men hier zegt dat niemand eigenlijk zou moeten gaan flexi-jobben. Het zou voor niemand nodig moeten zijn, maar, collega’s, jammer genoeg is dat op dit moment wel de realiteit. Ik weet niet hoeveel zakken geld jullie ter beschikking hebben, maar we kennen toch allemaal de realiteit van vandaag: dat we zulke dingen niet oplossen van vandaag op morgen. Ik denk dat dat toch een goeie tool is. Ik hoor echt van mensen die flexi-jobben, dat zij heel tevreden zijn dat zij de mogelijkheid krijgen. Mensen, als wij de mogelijkheid om te flexi-jobben niet geven, dan zit je met een nog veel, veel groter probleem. Dat is ons standpunt daarin.
Minister, u zegt dat de studie nu aanvangt en blijkbaar pas opgeleverd zou worden in de loop van 2024. Ik kijk daar alvast naar uit. Ik denk dat het juist heel belangrijk is om te weten wat mensen exact aangeven waarom ze uitstromen, waarom ze niet meer actief zijn in die zorg, om uw strategie toch beter te kunnen managen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.