Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de geringe werkzaamheidsgraad bij niet-Europese allochtonen
Vraag om uitleg over werkgelegenheid en herkomst
Verslag
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Bedankt, voorzitter.
Voor alle duidelijkheid, ik heb niet zelf kunnen kiezen met wie ik werd gekoppeld, maar ik ben blij met deze koppeling. Ik vind het jammer dat collega Annouri er niet is, want hij stelt regelmatig vragen over dit onderwerp en hij zou een meerwaarde zijn in het debat vandaag.
Ik zal even de cijfers duiden. De werkzaamheidsgraad neemt toe. Statbel analyseerde de periode van 2003 tot en met 2022 en berekende dat de werkzaamheidsgraad is gestegen bij Belgen tussen 20 en 64 jaar, van 67,3 procent naar 75,8 procent. Dat is nog niet voldoende, maar het is wel een mooie stijging. Deze cijfers zijn gelijkaardig voor personen afkomstig uit een ander EU-land. Opvallend is dat ook personen afkomstig uit Polen of Bulgarije goed scoren en zelfs nog meer aan de slag zijn, namelijk 76,4 procent.
Toch stellen we vast dat dit ongelijk is verdeeld. Alhoewel mensen met een niet-EU-afkomst meer aan de slag zijn, blijft de werkzaamheidsgraad van personen buiten de EU over het algemeen opvallend lager dan personen met een EU-achtergrond. De verschillen variëren van een werkgelegenheidsgraad per nationaliteit van 58,2 procent voor landgenoten met een Turkse afkomst, tot 54,3 procent voor inwoners uit Sub-Sahara-Afrika en slechts 51,3 procent voor mensen met herkomst uit Noord-Afrika.
Tevens merken we op dat de werkloosheidsgraad voor mensen uit niet EU-herkomstlanden het hoogst is. Terwijl de werkloosheid bij de Belgen is gedaald van 6,2 procent naar 3,8 procent, bedraagt die voor inwoners met een Turkse achtergrond 10 procent, voor mensen uit Noord-Afrika 16,4 procent en voor mensen met herkomst uit Sub-Saharaans Afrika 18,6 procent. Het is toch opvallend, minister, dat er naar nationaliteit toe zo’n opvallend verschil zit in die cijfers. Opvallend is dat dit ook hoger is bij de personen met een EU-achtergrond, namelijk 5 à 6,4 procent.
Deze cijfers komen overeen met eerdere studies en analyses. Ze leggen opnieuw de zwaktes van het activeringsbeleid bloot. Alhoewel de cijfers op federaal niveau zijn uitgewerkt, zien we in Vlaanderen dezelfde tendensen.
Minister, hebt u zicht op de evolutie in Vlaanderen? Welke specifieke tendensen zijn er in Vlaanderen de afgelopen twintig jaar? Lopen die gelijk met het federaal niveau of zien we verschillen?
Hoe kunnen mensen met een niet-EU-achtergrond beter worden geactiveerd? Welke maatregelen zult u daartoe nemen?
Wat is de verklaring voor de hoge werkloosheidsgraad en de lage werkzaamheidsgraad van personen met een niet-EU-afkomst? Op welke manier worden deze aangepakt? Dat is eigenlijk, denk ik, de kern van de zaak. We moeten eerst de oorzaak van de hoge werkloosheidsgraad weten, vooraleer we heel gericht maatregelen kunnen nemen. Ook daar zijn al verschillende studies naar gebeurd.
VDAB en de partners voorzien tal van inspanningen voor begeleiding, coaching en opleiding van werkzoekenden. In welke mate bereikt men werklozen met een niet-EU-achtergrond en hoe slaagt men erin om deze mensen te activeren? Hoe denkt u die mensen nog beter te bereiken, zodat deze cijfers bij de volgende analyse van Statbel beter zijn en we het verschil tussen EU-onderdanen en niet-EU-onderdanen weggewerkt zien?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, collega De Vreese heeft het probleem al zeer uitvoerig toegelicht. Ze heeft de cijfers ook heel uitvoerig toegelicht, dus ik ga mij beperken tot mijn vragen, minister.
Hoe reageert u op de cijfers?
Welke verklaringen ziet u voor die enorme en blijvende tewerkstellingskloof?
Op welke wijze zult u die dramatische tewerkstellingscijfers onder Afrikanen en Noord-Afrikanen opkrikken?
Welke nieuwe beleidsmaatregelen zult u nemen?
Welke conclusies trekt u uit de cijfers voor wat betreft het beleid inzake economische migratie?
Ik zal ook niet de inleiding helemaal herhalen.
Het punt is vooral dat uit de studie blijkt dat er heel veel verschillen zijn tussen de verschillende achtergronden van de betrokken werkzoekenden of inactieven. Niet alleen naar afkomst, maar ook naar gender is er wel een en ander aan verschillen op te merken in de cijfers op het vlak van tewerkstelling en ook op het vlak van evoluties in dezen. Dat is eigenlijk wel een heel nuttig aanknopingspunt, denk ik, voor het Vlaamse beleid om meer gericht te gaan werken en op die manier de cijfers in de juiste richting te laten evolueren.
Vandaar dat dit mijn vragen zijn, minister.
Hoe reageert u op de studie? Welke herkomstgroepen hebben de meest precaire tewerkstellingscijfers volgens u en hoe wordt hieraan gewerkt?
In welke mate houdt VDAB rekening met de herkomst van de betrokkenen om een begeleidingsaanbod te formuleren?
In welke mate probeert VDAB ‘outreachend’ te werken naar deze groepen en zoekt men contact bijvoorbeeld met bepaalde gemeenschappen of vertegenwoordigers van die gemeenschappen – verenigingen en dergelijke meer – om zo het bereik van VDAB en de partners te vergroten? Wat zijn de goede voorbeelden op dat vlak?
Dan kom ik bij het nieuwe actieplan ‘Vijf voor Taal’, waarover we het daarnet al voor een stuk hadden. Daarbij wordt zowel kwantitatief als kwalitatief het taalopleidingsaanbod van VDAB en partners versterkt. Hoe evalueert u de resultaten van dat actieplan? We hebben daarnet al een aantal zaken gehoord. Ik denk dat zowel zaken rond capaciteit als snelheid van indicering en het opstarten van taalopleidingen heel belangrijk zijn, om daar echt een succes van te maken, maar daar komen we straks op terug.
Welke bijkomende acties zult u nemen om de positie op de arbeidsmarkt van vrouwen uit bepaalde herkomstlanden zoals Noord-Afrika of uit kandidaat-EU-lidstaten te verbeteren?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s.
Personen met een niet-EU-afkomst blijven het moeilijk hebben op de Vlaamse arbeidsmarkt – zoveel is wel duidelijk –, met een werkzaamheidsgraad van slechts 62,7 procent in 2022 tegenover de gemiddelde Vlaamse werkzaamheidsgraad van 76,7 procent. Dat is evenwel een gestage stijging ten opzichte van 2006, als we die vergelijking maken, toen de werkzaamheidsgraad van niet-EU-personen amper 51,7 procent bedroeg. Belangrijk daarbij te vermelden is dat het aantal personen afkomstig uit een niet-EU-land sterk is toegenomen in Vlaanderen de afgelopen decennia. Dus op zich is het positief dat hun werkzaamheidsgraad stijgt.
Veel beterschap zien we bij de Europeanen. Waar de werkzaamheidsgraad van deze groep in 2006 nog 61,1 procent bedroeg, is dat in 2022 gestegen tot 77,7 procent. Wat opvalt bij nagenoeg alle herkomstgroepen is dat de werkzaamheidsgraad bij vrouwen beduidend lager ligt dan bij mannen. De voorbije decennia zijn er echter wel meer vrouwen aan het werk gegaan dan mannen, waardoor de genderkloof is afgenomen. Het meeste werk aan de winkel is er, niet verbazend, voor de groep van niet-EU-herkomst, waar die kloof amper daalde: van 24,4 procentpunten in 2006 naar 24 procentpunten in 2022. Voor de EU-groepen halveerde de genderkloof van ongeveer 20 naar 10 procentpunten.
Deze studie bevestigt wat we eerder al zagen in voorgaande onderzoeken, namelijk dat niet-EU-groepen het doorgaans vrijwel op alle vlakken moeilijker hebben dan personen met een Belgische herkomst. Zoals jullie aangeven in jullie vragen zijn het vooral personen met een Afrikaanse herkomst die het meest kwetsbaar zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt, maar dat neemt niet weg dat er binnen alle herkomstgroepen, inclusief de Belgische, voor bepaalde mensen drempels bestaan om duurzaam toe te treden tot de arbeidsmarkt.
Daar waar Europeanen eerder naar Vlaanderen komen om hier te werken, wat ook blijkt uit de cijfers die ik daarnet gaf, is dat niet het geval bij de niet-Europeanen, of althans veel minder het geval. Zij komen vooral omwille van gezinshereniging en asiel. Asielzoekers arriveren vaak met beperkte vaardigheden, waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt zeer groot is. Toch zien we dat veel asielzoekers – vorig jaar meer dan tienduizend – ook tijdens de asielprocedure al werkervaring opdoen. Personen die arriveren in het kader van gezinshereniging hebben bij aankomst vaker in beperkte mate de ambitie om actief te worden op de arbeidsmarkt. Voor beide groepen speelt bovendien ook die significante taaldrempel.
Het zijn in Vlaanderen vooral vaak kortgeschoolde vrouwen afkomstig uit niet-EU-landen die minder vaak werkzaam zijn, vooral omdat ze vaker niet beroepsactief zijn zonder uitkering. Voor hen geldt, naast de eerder vermelde drempels, ook nog eens dat er sprake is van een culturele drempel waardoor ze in een gezinscontext ervoor kiezen huisvrouw te zijn. Focussen op nationaliteit lijkt me niet nuttig. Wel is het belangrijk om antwoorden te bieden op deze drempels.
De krapte op de arbeidsmarkt biedt daar kansen. Ik ben ervan overtuigd dat we voor de personen afkomstig van buiten de Europese Unie eenzelfde omslag kunnen maken als voor de Europeanen. Deze Vlaamse Regering heeft de verplichting voor inburgeraars ingevoerd om zich in te schrijven bij VDAB. Inburgeraars zijn natuurlijk mensen die hier nu pas aankomen, terwijl we met een grote groep zitten die vaak al enige tijd in Vlaanderen woont, maar nooit de taal heeft geleerd en nooit een opleiding heeft gevolgd. Ook hen willen we meer bereiken. Krijgen ze een leefloon, dan ga ik ook hun vragen om zich in te schrijven bij VDAB. Dat weten we.
Hetzelfde geldt ook voor mensen met een sociale woning.
In mei waren er bij VDAB 192.177 werkzoekenden zonder werk ingeschreven, waarvan 22,7 procent met een niet-EU-nationaliteit. Het belangrijkste werkpunt voor die groep is evident: de kennis van het Nederlands. We hadden het er daarnet nog over tijdens de vraag om uitleg van collega Ronse. Daarnaast kijkt VDAB ook naar eventuele diploma’s die een werkzoekende in het thuisland haalde, en of er daar al enige werkervaring in is opgedaan. Via instrumenten als werkplekleren – los van de strikte diploma-, taal-, en ervaringsvereisten – maar ook via een taal- en diversiteitsbeleid op de werkvloer, ondersteunt VDAB werkgevers om met die groep aan de slag te gaan. Dat vergt natuurlijk een grote inspanning van werkgevers, maar de krapte noopt hen ertoe om met die ondersteuning van VDAB aan de slag te gaan.
Het Europees Sociaal Fonds (ESF) werkt hier ook experimenteel en aanvullend op. Zo zetten we – zoals jullie weten – de lokale partnerschappen op samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en VDAB om die niet-beroepsactieve bevolking heel lokaal te kunnen benaderen, bereiken, en overtuigen om zich beschikbaar te stellen op de arbeidsmarkt. We richten ons daarbij niet enkel op personen met een migratieachtergrond. Ik wil iedereen mee aan boord, ook andere kansengroepen.
Over één drempel hebben we het vandaag nog niet gehad, maar in het verleden wel al heel vaak, en dat is discriminatie. We hebben het hier al vaak over die nulmeting gehad die nu lopende is in het kader van de addenda non-discriminatie en inclusie bij de sectorconvenants. Alle 38 sectoren nemen deel aan die monitoringsoefening. Het ondernemen van zo’n monitoringsoefening is daarbinnen slechts één actie. Sectoren zetten, in het kader van de addenda, ook in op het sensibiliseren, informeren, en ondersteunen van de organisaties over de non-discriminatie op hun werkvloer, en over het verhogen van de inclusie.
Voor de addenda 2021-2022 – dat is een looptijd van twee jaar – kon elke sector rekenen op een bedrag van 85.000 euro. Voor alle 38 sectoren samen, kwam dat neer op een bedrag van 3 miljoen euro. Deze addenda werden, net zoals de convenants, met een half jaar verlengd, die gelden dus tot einde juni van dit jaar. Voor die verlening voorzag ik dus een bedrag van 21.250 euro per sector. Voor alle sectoren tezamen gaat het over een bedrag van 807.500 euro. Hierdoor krijgen ze in hoofdzaak meer tijd om die nulmeting uit te voeren. De hoofdmoot van dat budget werd vooral op die actie ingezet.
Negentien sectoren hebben vooropgesteld om hun nulmeting af te ronden in het afgelopen eerste kwartaal. In het tweede kwartaal waren dat negen sectoren, in het derde kwartaal waren dat zeven sectoren, en in het vierde kwartaal waren dat drie sectoren. Op basis van die resultaten stellen sectoren gerichte acties op. Het vertalen van die nulmeting naar acties, en het uitvoeren van deze acties, zal zich ook afspelen in de addenda 2023-2025.
Ik werk met alle sectoren toe naar een gezamenlijke publicatie in eind december 2023, dat is dus aan het begin van volgend jaar. Ik wil mij ervan kunnen vergewissen dat alle sectoren hun oefening hebben kunnen afronden, en de vertaalslag naar acties hebben kunnen maken. Ik vind het belangrijk dat zij, samen met de nulmeting, inzicht kunnen bieden in hoe zij hier verder mee aan de slag kunnen gaan. Dat is immers het werkelijke deel van de nulmeting. Via deze publicatie wil ik inzicht bieden in de aard en de mate van de gevonden discriminaties – hopelijk zijn dat er zo weinig mogelijk – op een geaggregeerd sectoraal niveau, en in het engagement naar concrete acties.
Het is aan de sectoren om te bepalen of zij daarnaast ook zelf hun sectorresultaten publiekelijk openbaar zullen maken. Ik wil in dit kader nogmaals heel duidelijk stellen dat er geen sprake is van het beschuldigen of bestraffen van sectoren als uit de monitoringsoefening zou blijken dat er zich knipperlichten voordoen bij sectoren, of wanneer er discriminatie wordt gemeten. Ik trek daar geen specifieke conclusies uit voor het beleid inzake economische migratie. Arbeidsmigranten mogen hier enkel aanwezig zijn om te werken. Dat is een andere insteek dan asielzoekers.
Wat betreft het National Academic Recognition Information Centre (NARIC) en de Vlaamse overheid, zijn, zoals u weet, collega’s Weyts en Somers daar bevoegd voor. Voor de diploma’s roep ik werkgevers op om zich daar niet blind op te staren. Collega Weyts heeft bijvoorbeeld ook een versnelde behandeling voorzien voor Oekraïners.
In 2021 maakten mensen van buitenlandse herkomst 12,1 procent uit van het personeelsbestand van de Vlaamse overheid. Dat is boven het streefcijfer van 10 procent dat in 2016 werd voorgenomen.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
De cijfers die we hier zien over het verschil tussen EU-burgers en niet-EU-burgers zijn niet iets nieuws. In het nieuwe regeerakkoord hebben we ingezet op dat inburgeringsbeleid, zeker en vast voor nieuwkomers die via een passief migratiekanaal, zoals asiel of gezinshereniging, naar hier komen. In het kader van gezinshereniging is het belangrijk om in een nog vroeger stadion de mensen te gaan bereiken en om die al de Nederlandse taal en onze maatschappij te leren kennen in het land van herkomst. Ik ben dan ook heel blij dat er daaromtrent proefprojecten gestart zijn, en hopelijk kunnen we dan volgende legislatuur richting een integratie en een volledig beleid daaromtrent gaan.
Onze taal al in een vroegere stap aanleren, kan ervoor zorgen dat we mensen hier veel sneller aan de slag krijgen. Een andere zaak is dat je als voorwaarde kunt stellen dat ze de taal al gedeeltelijk moeten kennen om naar hier te komen voor gezinshereniging. Want het is de bedoeling om hier aan de slag te gaan, of je nu een man bent of een vrouw, daar moet je de kansen toe krijgen.
Over discriminatie op de werkvloer en de sectoren die daarbij betrokken zijn om de nulmeeting te doen: ik ben inderdaad ook benieuwd naar de resultaten daaromtrent. Dat was ook een van de vragen van collega Annouri, maar ik begrijp dat we nog eventjes moeten wachten tot in december om daar wat meer zicht op te krijgen.
Ik denk dat de oudkomers de moeilijkste groep zijn. Ik denk dat we nog eens goed moeten brainstormen of bekijken op welke manier we mensen die hier al langere tijd zijn en moeilijk te bereiken zijn, ook volledig inburgeren, laten integreren en aan de slag krijgen. Onder die oudkomers zijn er ook heel wat vrouwen en daar zien we een enorme kloof. Minister, er is dus werk aan de winkel voor u en minister Somers om daar verdere stappen in te nemen.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Ik heb eigenlijk geen nieuwe zaken gehoord. Het is zoals mevrouw De Vreese zegt: al wat er hier vandaag is gezegd, is al in het verleden meerdere keren gezegd, en daar is door ons ook al op gewezen. Ik had u gevraagd naar nieuwe maatregelen, maar die heb ik helaas vandaag niet gehoord.
Ik denk dat u wel bevestigd hebt wat de studie naar voren heeft gebracht, namelijk dat er andere landen zijn die veel meer succes hebben in de integratie van migranten op de arbeidsmarkt. Dat komt natuurlijk omdat zij een totaal ander migratiebeleid voeren. Zij kiezen ervoor om te selecteren op mensen die ergens naartoe gaan om te werken en niet zozeer in kader van gezinshereniging. Ik denk dat het echt hoog tijd wordt om toe te geven dat ons integratiebeleid en de inburgering falen en dat we moeten stoppen met het OCMW van de wereld te spelen, want zo gaat ons land failliet. Dat kan niet blijven duren.
Wat betreft de uitkeringen of leeflonen – het maakt niet uit hoe je het verwoordt – komt het erop neer dat bepaalde doelgroepen altijd geld krijgen zonder dat daar enige verblijfsduur of taaltesten aan gekoppeld zijn. Ze komen met andere woorden naar hier en krijgen carte blanche. We zijn hier het OCMW van de wereld en ik vind dat dat mag stoppen. Het wordt hoog tijd dat we daar voorwaarden en verbintenissen aan gaan koppelen, en dat we niet zomaar elke euro die we hebben, weggeven.
We worden dagelijks in de schoonmaaksector en de kinderopvang geconfronteerd met enorme personeelstekorten. Ik ben er ook van overtuigd dat vrouwen, van gelijk welke oorsprong, makkelijk aan werk raken als zij enige taalkennis bezitten.
Minister, dan heb ik nog een bijkomende vraag. We hebben allemaal de studie gezien van Stijn Baert en het blijkt ook dat er in een aantal landen een werkzaamheidsgraad is van meer dan 80 procent, zijnde in Polen, Tsjechië, Slovakije en Malta. Waar denkt u dat die hoge werkzaamheidsgraad van meer dan 80 procent aan te danken is?
Dank u wel, ik zou daar zelf ook graag bij aansluiten.
Ik bedank de minister voor zijn antwoorden. Het is een bijzonder belangrijke problematiek. Ik ben het niet eens met de analyse van collega Malfroot dat er niets gebeurt en dat er alleen maar dingen worden gezegd die oud nieuws zijn. Ik denk dat deze legislatuur een enorm verschil maakt door voor het eerst de koppeling te maken tussen inburgering en arbeidsmarktbeleid.
Als je het aantal mensen ziet dat voor het eerst richting cursus Nederlands en richting inburgering is geduwd en op die manier ook bij VDAB wordt aangemeld, dan is dat een heel belangrijke stap. Je ziet ook hoe we met de sectoren samenwerken om sector per sector knelpunten in kaart te brengen en daar acties aan te koppelen. Ik kijk al uit naar december om de voorstellen van de verschillende sectoren te zien. Het is ook goed die sectoren en de acties die zij koppelen aan de meting, hier in de commissie te brengen om meteen het debat te kunnen aangaan. Ik denk dat we daar al de hele legislatuur naar uitkijken.
En dan zijn er ook de verschillende doelgroepen die worden aangesproken, via het decreet op het verplicht inschrijven van leefloners dat eraan komt. We willen Oekraïners, tijdelijk ontheemden bij VDAB ingeschreven zien, en daaraan gekoppeld uiteraard ook taal, inburgering en een integratie op onze arbeidsmarkt realiseren. Er is ook de samenwerking met lokale besturen. Ik hoop, minister, dat we wat ‘Capacity Building’ betreft – en dat is nog een vraag – de opportuniteit kunnen grijpen om bijvoorbeeld met het middenveld samen te werken. Dat organiseert zich soms rond bepaalde nationaliteiten of bepaalde achtergronden. We zouden een samenwerking kunnen aangaan om ervoor te zorgen dat er op lokaal niveau wordt samengewerkt met mensen uit bepaalde gemeenschappen om die toeleiding naar VDAB te verhogen.
Een laatste element is het actieplan Vijf voor Taal, waar collega Ronse net nog een vraag rond stelde. Ook dat is iets van deze legislatuur. We hadden bij VDAB een enorme achterstand als het ging over Nederlands en taalbeleid. Deze legislatuur is er zowel qua indicering als qua kwaliteit van het opleidingsaanbod een grote stap gezet. Belangrijk zal zijn, minister, dat de capaciteit kan volgen en dat de snelheid van de indicering, de snelheid waarmee mensen worden toegeleid naar zo’n opleiding Nederlands, al dan niet op de werkvloer, hoog ligt. We moeten mensen geen maanden laten wachten op een opleiding Nederlands, als die nodig is.
Zijn er nog collega’s die willen aansluiten? Ik denk het niet.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega, wat de gezinsherenigers betreft is het misschien goed om daar eerder mee aan de slag te kunnen gaan. U klopt inderdaad vaak op die nagel om dat in het thuisland te doen.
Als we de ‘outcomer’ bekijken – dat is een mooi woord – , dan hebben we meteen ook het antwoord op uw opmerking dat we niets nieuws doen. Dat klopt natuurlijk niet. We hebben de sociale huurders, leefloners, inburgeraars, en de verplichte inschrijving in VDAB. Er wordt dus wel heel actief op ingezet. Bij eerdere vragen hebben we al gezien dat wanneer het gaat over niet-beroepsactieven, we dit jaar 100.000 mensen bijkomend inschrijven bij VDAB. De outreachende aanpak enerzijds en anderzijds de verplichte inschrijving van een aantal groepen, werkt wel degelijk. Maar we steken niet weg dat vrouwen met een migratieachtergrond een zeer grote uitdaging blijven. Er zijn specifieke projecten en goede praktijken om daar nog meer mee aan de slag te gaan in functie van het activeren van niet-beroepsactieve mensen, specifiek diegene met een niet-EU-achtergrond.
De voorzitter verwees naar het lokale ecosysteem. Daar moeten we echt alle partners die enige rol van betekenis kunnen spelen mee hebben in het toeleiden van mensen naar werk. Hij verwees naar het project Capacity Building, via het ESF. Met dat project evolueren we naar zo’n netwerkmodel en format om op dat lokale en regionale niveau nog veel meer en nog proactiever, nog meer outreachend en aanklampend, ook niet beroepsactieve Vlamingen of mensen met een niet-EU-achtergrond te activeren.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Het deed me ook eventjes denken aan wat er in Denemarken gebeurt. Dat zouden we hier in Vlaanderen ook nog veel meer moeten doen. Als daar nieuwkomers aankomen, asielzoekers, die dan worden erkend als vluchteling, dan worden zij toegeleid naar die regio’s, naar die steden en gemeenten waar er nood is aan hun arbeidsmarktprofiel. Dat wordt dus eigenlijk op voorhand in kaart gebracht. Steden en gemeenten kunnen dat ook laten weten. Dan worden die mensen in feite gemotiveerd om zich in die regio te vestigen, omdat ze dan ook weten dat ze daar gemakkelijk aan werk zullen geraken. Dat is dus iets dat Vlaanderen ook eens goed moet bekijken: hoe gaan andere landen aan de slag om de tewerkstellingsgraad omhoog te krijgen? Dat is bijvoorbeeld een van de zaken die me zijn bijgebleven van onze studiereis met de commissie Binnenlands Bestuur naar Denemarken.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, minister, er gebeuren wel een aantal zaken, onder meer die VDAB-inschrijving. Dat klopt, maar we moeten natuurlijk nog wachten op de resultaten daarvan, want het is niet omdat ze zijn ingeschreven dat ze plots aan het werk zijn. De realiteit is dat er al jaren wordt getalmd en dat onze partij, het Vlaams Belang, al jaren zegt dat we met een ernstig migratieprobleem zitten en dat dat migratieprobleem niet wordt aangepakt. Dat migratieprobleem wordt alleen maar bevestigd door de studie van Stijn Baert. Ik neem ze er nogmaals bij. Het staat op papier. Slechts 50 procent van de personen van niet-Europese herkomst is aan het werk. Dat is het slechtste van Europa. Die cijfers spreken dus voor zich, en wij moeten dringend actie ondernemen wat dat betreft.
Het is natuurlijk ook zo dat slechts 38 procent van de vrouwen van Noord-Afrikaanse herkomst aan het werk is. Anderen die naar hier komen, zoals de Polen, zoals de Roemenen, komen daadwerkelijk naar hier om te werken. Van de Afrikaanse bevolking kan men dat helaas niet zeggen. Het integratiebeleid faalt dus, en ik hoop dat daar snel verandering in komt. Anders stevenen wij af op een faillissement van ons land.
Minister, we zullen hier ongetwijfeld verder daarover spreken. Ik stel voor dat we in december, op het moment dat het rapport van de sectoren klaar is, hier in de commissie dan een aantal mensen uitnodigen om het daarover te hebben, om de acties die op het terrein worden uitgerold, hier te kunnen bespreken. Er lopen nog veel andere acties. Het zal belangrijk zijn om die zo goed mogelijk tot resultaten te brengen. Goede ideeën en concepten zijn één ding, maar de uitvoering ervan is iets anders. Het is dus heel belangrijk om daar de vinger aan de pols te houden, en dat zullen we ook doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.