Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen over de arbeidskrapte
Vraag om uitleg over het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen over het aanpassen van de middengeschoolde knelpuntberoepenlijst
Vraag om uitleg over de nood aan economische migratie om knelpuntberoepen in te vullen
Verslag
Om de arbeidskrapte aan te pakken, moet Vlaanderen ook over de grenzen kijken. Interregionale mobiliteit en economische migratie zijn belangrijke kanalen om ervoor te zorgen dat we de vacatures ingevuld krijgen. Sociale partners bij de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), en meer bepaald de Adviescommissie Economische Migratie, hebben zich gebogen over de thematiek, onder andere over de lijst met middengeschoolde functies waarvoor economische migratie mogelijk is. Men vraagt om die accurater te maken en nog meer te doen aansluiten bij de echte tekorten op onze arbeidsmarkt.
Het moet ook duidelijker zijn voor ondernemingen voor welke functies economische migratie automatisch mogelijk is en via welke procedure dat verloopt. Zo kunnen ondernemingen sneller en vlotter werknemers van buiten de EU voor bepaalde duur aannemen om knelpuntjobs in te vullen.
De krapte op de arbeidsmarkt is ongekend. De lijst met knelpuntberoepen van VDAB telt al 234 beroepen. Door de vergrijzing en het krimpende bevolkingsaantal op arbeidsleeftijd in Vlaanderen zal deze krapte de komende jaren nog aanhouden.
In Vlaanderen komen middengeschoolde functies niet automatisch in aanmerking voor economische migratie. Daarvoor moeten ze eerst op die knelpuntberoepenlijst staan, die om de twee jaar bijgewerkt wordt. Staat een functie op de lijst, dan betekent dat dat er een vermoeden is van structureel tekort voor deze beroepen. Werkgevers kunnen dan zonder een individueel arbeidsmarktonderzoek werknemers van buiten de EU aanwerven.
De SERV vindt echter dat deze lijst met middengeschoolde functies accurater en meer dekkend moet worden. Om ervoor te zorgen dat de knelpuntberoepenlijst de vacaturenood goed dekt, is het nodig om een zo breed mogelijke dataset van vacatures te bekijken om de knelpuntberoepenlijst op te maken. Vandaag worden nog heel wat vacatures niet gemeld bij VDAB, en ondernemingen zoeken voor sommige functies permanent kandidaten, maar melden dat slechts één keer. De SERV is dus van oordeel dat de vacaturecijfers van VDAB een onderschatting zijn van de werkelijkheid.
Verder willen de Vlaamse sociale partners dat middengeschoolde functies niet automatisch uit de lijst voor economische migratie verdwijnen omdat ze geen knelpuntberoep zijn in Brussel, Wallonië of een ander Europees land zoals nu het geval is. Het is niet omdat het beroep elders geen knelpuntberoep is dat er automatisch een overschot is dat het grote tekort in Vlaanderen kan opvullen.
Verder moet het voor ondernemingen helder zijn voor welke functies economische migratie automatisch tot de mogelijkheden behoort. De Vlaamse sociale partners vragen om deze lijst te integreren in de bestaande algemene knelpuntberoepenlijst van VDAB. Dat kan eenvoudig door per functie toe te voegen of die in aanmerking komt voor economische migratie en via welke procedure.
Om de lijst met middengeschoolde functies voor economische migratie op te maken, baseert de overheid zich nu op de voorbije twee jaar. Aangezien de lijst telkens voor de volgende twee jaar geldt, vragen de SERV-partners om de toekomstige aanwervingsbehoeften en de vergrijzing in de sectoren te betrekken bij deze methodiek. Ook de in- en uitstoom in het onderwijs voor die sectoren en beroepen is relevant volgens de SERV.
Tot slot is het belangrijk om met ambities voor vergroening en de klimaatdoelstellingen rekening te houden, want die zullen een grote druk leggen op bijvoorbeeld de bouwsector, waar we gisteren in de plenaire vergadering nog over hebben gesproken en die nu al onder hoge spanning staat.
De Adviescommissie Arbeidsmigratie van de SERV vraagt nu al om de lijst met middengeschoolde functies voor economische migratie onmiddellijk uit te breiden met 51 functies. Het gaat onder andere over chauffagist, stukadoor, wegenwerker, chef-kok en slachter. Het zijn hoofdzakelijk functies met grote tekorten in Vlaanderen die niet op de knelpuntlijst in Brussel, Wallonië of de EU staan, maar waarvoor er ook geen surplussen op de arbeidsmarkt zijn.
Hoe reageert u op dit advies? Zult u de knelpuntberoepenlijst aanpassen, zoals de SERV vraagt? Zult u de methodiek aanpassen zodat die meer rekening houdt met toekomstige evoluties op de arbeidsmarkt, demografie en marktevoluties in bijvoorbeeld de bouwsector? Hoe zult u ervoor zorgen dat deze aanpassing eventuele fraudegevoeligheid van de gecombineerde vergunning niet vergroot? Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de resterende geblokkeerde gecombineerde vergunningen, waarover we hier al vaker hebben gesproken? Wat is de huidige doorlooptijd van aanvragen voor economische migratie? Hoe zal die verder ingekort worden tot het beoogde doel van zes weken? Wanneer voorziet u welke hervormingen inzake economische migratie?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Voorzitter, na die omstandige inleiding lijkt het mij niet nodig om alles te herhalen. Ik zal mij tot de essentie trachten te beperken. We hebben het in deze commissie al vaker gehad over economische migratie en de krapte op de arbeidsmarkt. De meeste collega’s hangen daarover een genuanceerd standpunt aan. We zijn ons bewust van de uitdagingen die de krapte op de arbeidsmarkt met zich meebrengt. Maar we zijn ons ook te allen tijde bewust van de risico’s die ook in economische migratie vervat zitten. Dat evenwicht moet te allen tijde goed worden bewaakt. Daarbij moeten we enerzijds rekening houden met de economische noden maar anderzijds moeten we ons ook bewust zijn van de risico’s die een slecht georganiseerde economische migratie mogelijk met zich meebrengt. Minister, u hebt zelf al verwezen naar de Borealiscase. We hebben hier ook al vaak de discussie gevoerd over de gecombineerde vergunningen.
Minister, het rapport is al toegelicht door collega Bothuyne. Hoe kijkt u zelf naar dat rapport?
Wat is uw visie op het al dan niet uitbreiden van de mogelijkheden tot economische migratie, terwijl er nog steeds vragen zijn rond de fraudegevoeligheid van de aanpak? Op welke manier kunnen we er eerst voor zorgen dat de procedures sluitend zijn en dat we goede modellen van economische migratie hebben die tegemoetkomen aan de noden, waarbij we er zeker van zijn dat de rechten van de werknemers op een structurele manier worden gegarandeerd, vooraleer we verdergaan met het uitbreiden van de mogelijkheden?
Ervaart u ook een toenemende druk om daar flexibel mee om te gaan? Of houdt u vast aan het eerst grondig evalueren van de bestaande procedures, alvorens we die verbreden?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister en collega’s, we hebben het hier al een aantal keren gehad over arbeidsmigratie. Vlaanderen heeft de hoge ambitie om de werkzaamheidsgraad op te krikken naar 80 procent. Bovendien krijgen we van werkgevers heel wat vragen omdat zij hun vacatures niet ingevuld krijgen, niet met mensen van hier maar ook niet met mensen uit Brussel of Wallonië.
Vlaanderen heeft heel duidelijk in het regeerakkoord opgenomen dat we zullen werken met concentrische cirkels. Daarbij kijken we eerst hier in Vlaanderen wie we nog kunnen toeleiden naar de arbeidsmarkt. Daartoe zetten we al onze macht en middelen in. Daarna kijken we richting Brussel en Wallonië, en dan binnen de EU. Pas daarna zullen we kijken naar de derde landen.
De Adviescommissie Economische Migratie van de SERV stelt voor om de arbeidsmigratie vlotter te laten verlopen door de lijst met middengeschoolde functies accurater te maken en meer te laten aansluiten bij de noden op de arbeidsmarkt. Deze lijst wordt om de twee jaar bijgewerkt. De werkgevers en de werknemers stellen voor om een zo breed mogelijke dataset van vacatures te bekijken om de lijst op te stellen. Daarbij hebben ze het zelfs bijvoorbeeld over het inzetten van mensen uit derde landen in onze kinderopvang. Daar kunnen toch wel heel wat vraagtekens bij worden geplaatst. Bij het voeren van debatten over het onderwijs wil ik graag nog een derde factor toevoegen aan het evenwicht dat collega Verbeurgt hier terecht aanhaalt tussen economische migratie en het afwegen van de daaraan verbonden risico’s rond uitbuiting: de impact van de arbeidsmigratie op onze samenleving. Dat moet Vlaanderen mee in overweging nemen, ook al zijn we niet altijd bevoegd voor bepaalde thema’s zoals gezinshereniging en de impact van al die arbeidsmigranten die naar hier komen en die dan bijvoorbeeld hun gezin laten nakomen, met die kinderen en dergelijke meer, waardoor we weer een druk krijgen op onze scholen.
Dat zijn allemaal factoren waarbij ik, minister, al zoveel keren heb gevraagd om vanuit Vlaanderen een deftige visie te ontwikkelen: hoe gaan we nu om met die arbeidsmigratie? Het mag niet beperkt blijven tot die concentrische cirkels. Ik ben ervan overtuigd dat de manier van kijken naar arbeidsmigratie, zoals het in het regeerakkoord staat, terecht is, maar door de grote druk en door de grote vraag van onze werkgevers moeten we nog een stap verder gaan. We moeten met een bredere visie daaromtrent komen. Hoe bekijken we bijvoorbeeld de vraag om mensen uit derde landen in de kinderopvang in te schakelen?
Er is inderdaad de vraag van de Adviescommissie Economische Migratie om 51 bijkomende knelpuntberoepen toe te voegen aan de lijst met middengeschoolde functies voor arbeidsmigratie. Minister, wat is uw visie op het standpunt van de Adviescommissie Economische Migratie?
Wat is de timing en het plan van aanpak voor het aanpassen van de middengeschoolde knelpuntberoepenlijst die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde arbeidsmigratie, als die er zou komen?
Hoe kan deze lijst accurater worden gemaakt en hoe kan hij meer aansluiten bij de krapte en de toekomstige noden op de arbeidsmarkt? Hoe zult u uw visie daaromtrent ontwikkelen?
Hoe kan de lijst van de middengeschoolde beroepen in functie van de arbeidsmigratie eventueel worden geïntegreerd in de knelpuntberoepenlijst van VDAB, als we dat nodig achten?
Minister, ik wil ook even verwijzen naar een schriftelijke vraag die ik heb gesteld, aangezien collega Bothuyne een stand van zaken heeft gevraagd van de Turkse en Marokkaanse dossiers die geblokkeerd waren. Ik denk dat ik meer tijd in die schriftelijke vraag heb gestoken dan het kabinet in zijn antwoord aan mij. Dat antwoord is zeer beperkt. Ik had mijn vraag nochtans mooi onderverdeeld in verschillende subvragen, zodat ik mooi op ieder onderdeeltje een antwoord kon krijgen. Ik blijf daar wat op mijn honger. Minister, ik geef u de kans om daar straks wat verduidelijking over te geven. Als ik die cijfers bij elkaar optel en van elkaar aftrek, kom ik er nog altijd niet uit. Misschien ligt dat aan mijn rekenvaardigheden, of misschien aan het feit dat het niet duidelijk genoeg is opgenomen in de schriftelijke vraag. Ik denk dat het tweede het geval is. Minister, ik ben benieuwd naar uw antwoord op de vraag van collega Bothuyne.
De spanning stijgt. Collega De Vreese, u hebt de Philippe Muyters in uzelf ontdekt. Dat is op zich ook wel mooi.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik kom terug tot het punt van het SERV-advies. We weten dat heel veel bedrijven het water aan de lippen staat, dat ze voor heel veel functies maar geen volk vinden. Dat is natuurlijk heel bedreigend voor onze welvaart. Vandaar dit advies. Ik zal er ook niet langer bij stilstaan, want de collega’s hebben al heel veel toelichting gegeven, maar het advies van de SERV kwam niet echt als een verrassing. Er moet rekening worden gehouden met het concentrische model. Dat zegt de SERV ook heel duidelijk. We moeten natuurlijk in de eerste plaats kijken naar hen die hier vandaag zijn, in de tweede plaats kijken naar mensen uit Wallonië en Brussel, in de derde plaats kijken binnen de Europese Unie, maar we moeten ook buiten de Europese Unie beginnen te kijken willen we die vacatures hier ingevuld krijgen om zo onze welvaart voor een groot stuk veilig te stellen. De SERV vraagt dus om de lijst van de middengeschoolde functies uit te breiden met 51 functies. Het gaat onder andere over chauffagist, stukadoor, wegenwerker, chef-kok en slachter, maar inderdaad ook over begeleiders in de kinderopvang. Het is duidelijk dat het aantal beroepen waarvoor men maar geen mensen vindt, steeds groter wordt. Het advies is dus om naar een ander, wat soepeler, wat toekomstbestendiger systeem te gaan.
Minister, hoe zult u omgaan met dat advies, met de vraag van de SERV-partners? Hoe staat u daartegenover? Wanneer denkt u hierover een beslissing te nemen? Er moet natuurlijk ook worden gekeken naar de impact. Mocht er een uitbreiding komen, wat is dan de impact volgens u, bijvoorbeeld qua nood aan tolken en opleidingen Nederlands? Dat zal immers cruciaal worden, natuurlijk. Het lijkt me logisch dat zeker mensen die hier als kinderbegeleider komen werken, ook Nederlands spreken.
U benadrukte in uw reactie terecht de zorg voor een goede controle. Op welke manier wilt u dat aanpakken? Welke voorwaarden moeten volgens u voorafgaandelijk op dat vlak vervuld zijn alvorens u dit zou uitbreiden?
Ik kom terug op het concentrische model. Het is cruciaal – en de collega benadrukte het ook al – dat we hier niet zomaar op ingaan, maar alle potentieel dat we op de eigen arbeidsmarkt en die van de andere gewesten hebben, volop benutten. Hoe zult u dat ten volle inpassen in het versoepelen van het beleid inzake economische migratie?
Een laatste vraag is nog niet aan bod gekomen. Binnen de SERV kijkt men toch ook wel naar Wallonië, vraagt men een onderlinge afstemming. Zult u initiatieven nemen om de middengeschoolde functies voor economische migratie en de Waalse lijst beter op elkaar af te stemmen en waar mogelijk gebruik te maken van informatie over de surplussen in Wallonië? Dat is toch ook iets dat in het SERV-advies stond.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Op 17 mei is het advies van de SERV inzake de dynamische knelpuntberoepenlijst inderdaad bij ons aangekomen. De lijst wordt tweejaarlijks opgesteld in overleg met de sociale partners. Op de lijst komen de middengeschoolde functies waaraan er een groot tekort is op onze arbeidsmarkt. Arbeidsmigratie kan daarvoor worden toegestaan. Op de huidige lijst, die sinds twee jaar van kracht is, staan inderdaad 22 knelpuntberoepen. We hoeven er elkaar niet van te overtuigen, denk ik, dat de krapte de jongste twee jaar zeker niet is afgenomen, wel integendeel. Ik onderzoek dan ook de mogelijkheid om de lijst jaarlijks te actualiseren wanneer de arbeidssituatie dat vereist. Zo kunnen we nog accurater inspelen op de concrete aanwervingsbehoeften.
Voor mij is het wel belangrijk dat het bij het vastleggen van de lijst om vacatures gaat waar er een groot tekort is. Dat spreekt voor zich. Collega Ongena, het concentrische model, waarbij we inderdaad eerst op zoek gaan naar werkkrachten in Wallonië en Brussel, blijft het leidmotief. Dat garandeer ik u, en dat zijn we ook aan onszelf verplicht, vind ik, daar we ons ervan bewust moeten zijn dat migratie wel degelijk een grote impact heeft op onze samenleving. De arbeidsmigrant komt hier dan uiteraard die job uitoefenen, maar we moeten ook aandacht hebben voor fraude. Daar ga ik zo dadelijk nog even op in. Dat is genoegzaam bekend en al vaak aan bod gekomen. Ook het afreizen van het hele gezin heeft natuurlijk zijn impact. Het samenwerkingsakkoord dat we met Brussel hebben afgesloten, voorziet in een betere vacature-uitwisseling. Hetzelfde zal gelden voor het akkoord met Wallonië.
Ik durf zelfs stellig te poneren dat we inzake de kortgeschoolden zo veel mogelijk migratie moeten vermijden. Dat principe is ook afgesproken in het werkgelegenheidsakkoord ‘Iedereen nodig, iedereen mee’.
Bij het opmaken van de lijst wordt vertrokken van de knelpuntberoepenlijst van VDAB. Daar staan ook kortgeschoolde functies op. Die komen niet in aanmerking om op de dynamische knelpuntberoepenlijst voor migratie te komen. Ik wens dat ook niet te veranderen, net vanwege het feit dat we daar vaker fraude op zien en dat er voor die vacatures in mijn ogen een voldoende grote reserve is, onder andere de genoegzaam bekende grote groep niet-beroepsactieve Vlamingen. Wallonië heeft daar een andere keuze in gemaakt, collega Ongena, en laat wel migratie toe op die kortgeschoolde vacatures via zijn knelpuntberoepenlijst. Ik hoop dat ik u voldoende overtuigd heb waarom ik dat niet wens te doen.
In de loop van juni wens ik opnieuw in dialoog te gaan met de SERV over de aangepaste lijst naar aanleiding van hun advies. Daarna moeten we uiteraard ook het advies van de Raad van State inwinnen. Hopelijk kunnen we dat traject nog voor deze zomer afronden.
Aangezien een arbeidsmigrant vandaag niet verplicht is om lessen Nederlands te volgen, zie ik geen impact op het aantal taalcursussen dat zou moeten worden aangeboden. Traditioneel kiezen economische migranten er af en toe wel voor om een cursus Nederlands te volgen, maar ik zie geen grote impact van een nieuwe knelpuntberoepenlijst. In de toekomst willen we wel werk maken van een vorm van welkomsttraject voor arbeidsmigranten, zeker voor de midden- en kortgeschoolden. Via dat traject zullen we hen wegwijs maken in Vlaanderen. Dat zal hen ook weerbaarder maken tegen eventuele misbruiken.
De actuele doorlooptijden voor de afgifte van een toelating tot arbeid worden vermeld op de website. Momenteel ligt dat op zes tot tien weken, afhankelijk van de categorie van de werknemer waarvoor een toelating gevraagd wordt. Aanvragen voor seizoenarbeiders worden sneller behandeld. Daar is de doorlooptijd twee weken. Op dit moment kent de dienst ook nog de naweeën van de visacrisis, waarbij honderden dossiers meerdere keren opnieuw gecheckt werden.
Zoals ik hier al vaak gezegd heb, plannen we enkele structurele aanpassingen naar aanleiding van de misbruiken bij Borealis en Antwerp Container Transport International (ACT) en de Turkse visacrisis. De ontwerpteksten van het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering zullen ook nog voor de zomer geagendeerd worden op de ministerraad van de Vlaamse Regering. Het ontwerpbesluit voorziet een aantal wijzigingen met het oog op het bijsturen van de aanvraagprocedures, het aanscherpen van het concentrische model en het voorkomen van misbruik door weigerings- en intrekkingsgronden aan te scherpen. Voor vacatures die geen invulling krijgen op de eigen arbeidsmarkt, moet economische migratie een oplossing kunnen zijn.
Ik stel vast dat er vaker fraude voorkomt op aanvragen voor de knelpuntberoepen dan bij de hooggeschoolden. Daarnet hadden we het al over het feit dat ik arbeidsmigranten bij aankomst zou willen informeren over hun rechten en plichten. We hebben het daar ook al heel vaak over gehad. Ik denk dat dat echt belangrijk is om hen weerbaarder te maken tegen mogelijke uitbuiting. We kennen de voorbeelden. Daarnaast zal ik in de nieuwe knelpuntberoepenlijst ook voor elke functie een duidelijke functieomschrijving voorzien. Dat maakt dat toelatingen enkel uitgereikt kunnen worden wanneer de vacature van de werkgever en de kwalificaties van de werknemer in overeenstemming zijn met de functievereisten van het knelpuntberoep.
We hebben het hier al vaak gehad over de controles die door de Vlaamse Sociale Inspectie gebeuren, en dat zowel voorafgaand aan het toekennen van de arbeidskaart als op het moment dat de arbeidsmigrant aan de slag is. De controlekamer en het gatekeeperproject van Graydon ondersteunen de inspectie en de dienst Economische Migratie. Zo werken we elke dag verder aan een robuust Vlaams arbeidsmigratiebeleid.
Wat de stand van zaken aangaande de visadossiers betreft, is er inderdaad een schriftelijke vraag. Ik kan u ook meegeven dat de dossiers die hier nog on hold staan, nog steeds voorwerp uitmaken van verder onderzoek. Het is correct dat dat verwarrend is. Ik geef dat toe. Ik heb die informatie ook gekregen. We willen daar altijd alle transparantie in geven die kan, maar het is net doordat er vrij recent nieuwe elementen zijn opgedoken, dat het nu door u terecht als verwarrend wordt ervaren. We zitten dus ook met een gerechtelijk onderzoek, waar ik niet over kan communiceren. Maar alles wat kan en mag, zal ik onmiddellijk doen op het moment dat het kan. En ik denk dat mijn kabinet u op dat vlak ook wel bijkomend wil informeren.
Dank u wel, minister. Ik denk dat de visie heel duidelijk is. Ik denk dat we hier bijna elke week over die visie debatteren. Die houdt namelijk in dat we er maximaal voor moeten zorgen dat we mensen in Vlaanderen aan de slag helpen, en dat we inactieven terugleiden naar onze arbeidsmarkt. De debatten over het betrekken van Walen en Brusselaars in onze arbeidsmarkt en bij het invullen van onze vacatures zijn niet te tellen. Ik ga ervan uit dat collega Ronse zich op dit moment in Wallonië bevindt om met zijn enthousiasme te helpen die vacatures in te vullen, zoals hij gisteren heeft aangekondigd.
Ik denk dat die visie over het concentrische model, zoals de minister ook aanhaalt, wel degelijk in het beleid verweven zit. Op dit moment zijn er op het terrein duizenden vacatures die niet of nauwelijks ingevuld geraken, en zelfs gewoon vernietigd worden. Ik denk dat het collega Ongena was die vorige week cijfers communiceerde over het aantal geannuleerde vacatures bij VDAB wegens een gebrek aan kandidaten. Dat is pure welvaartsvernietiging. Elke job die hier niet ingevuld geraakt, zal uiteindelijk wel elders ingevuld worden. Elk bedrijf dat hier zijn mensen niet vindt, zal elders zijn mensen gaan zoeken en de economische activiteiten die hier gepland stonden, elders gaan uitvoeren. Ik denk dus dat de SERV op dat vlak op een noodzakelijke nagel klopt om snel en accuraat in te spelen op de hiaten die onze eigen arbeidsmarkt toont.
Het zou een goede zaak zijn om minstens naar een jaarlijkse actualisatie gaan van die knelpuntberoepenlijst, minister. Is het ook de bedoeling om, bij het bepalen van de knelpuntberoepenlijst, de criteria te gebruiken die de SERV aangeeft? De SERV zegt dat we verder moeten kijken dan de huidige criteria. We moeten kijken naar de te verwachten uitstroom uit het onderwijs, en de verwachte impact van vergrijzing op sectoren en beroepen. Op die manier moeten we een accurater beeld kunnen geven van het knelpuntkarakter van bepaalde middengeschoolde beroepen.
U hebt niet geantwoord op mijn vragen over de snelheid van het traject. Dat het afleveren van de gecombineerde vergunningen op een voldoende snelle en effectieve manier gebeurt, is natuurlijk een heel belangrijk element voor bedrijven. Ik weet niet wat de huidige stand van zaken is van de gemiddelde doorlooptijd van de aanvragen, maar het moet de bedoeling zijn om die natuurlijk weer terug te brengen tot de initiële doelstelling van zes tot acht weken. Daar had ik graag nog wat informatie over.
Over arbeidsmigratie en de link tussen inburgering en taal denk ik dat een welkomstpakket, zoals u zelf zegt, heel nuttig kan zijn. Een soort lightversie van de inburgering kan heel belangrijk zijn om deze mensen voldoende weerbaar te maken, en om eventuele fraude of misbruik tegen te gaan. Als de mensen zelf weten waar ze naartoe kunnen bij problemen, dan vermijden we alvast eventuele misbruiken. Ik denk dat de toegang tot het taalonderwijs of tot taalcursussen voor deze mensen belangrijk kan zijn om hun positie op onze arbeidsmarkt te versterken, en hen duurzaam te integreren op onze arbeidsmarkt. Ik zou daar toch een aanbod rond willen zien evolueren. Zoals u zelf zegt, zou een welkomstpakket nuttig zijn. Wanneer mogen we daar iets concreets van verwachten?
Wat fraude en misbruik betreft, is het een goede zaak dat er nog voor de zomer een besluit komt met aangescherpte regels. Dat is heel belangrijk. Wat het onderzoek van de geblokkeerde vergunning betreft, was mijn vraag wie dat onderzoek voert, maar ik begrijp dat het eigenlijk een gerechtelijk onderzoek is geworden. Daardoor moeten we voor een stuk wachten op wat er uit het gerecht komt, tenzij er nog andere onderzoeksdaden worden gesteld door onze eigen diensten.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Collega’s, we moeten eens fundamenteel kijken naar de modellen die we gebruiken voor arbeidsmigratie. Een van de grote problemen vandaag is dat de verantwoordelijkheid en het initiatief bij de werkgever liggen en dat we daar als samenleving, als overheid, veel meer verantwoordelijkheid in moeten nemen. Ik verwijs naar het welkomsttraject, minister, dat ik een zeer goed initiatief vind. Voor elke arbeidsmigrant die naar hier komt, moeten we een uniform traject uitstippelen waarbij die over rechten en plichten wordt geïnformeerd.
Ook moeten we de werkgeversverantwoordelijkheid versterken, bijvoorbeeld inzake huisvesting. Zij moeten die verantwoordelijkheid opnemen.
We moeten ook kijken naar het model. Het model dat we in de zorg ontwikkelen, rond een specifiek partnerland en waarbij specifieke programma’s worden ontwikkeld, lijkt mij echt ‘the way to go’, waarbij we voor specifieke beroepen en met specifieke landen een traject ontwikkelen en we de opleiding ter plaatse versterken. Zo weten we immers dat die mensen over de juiste competenties beschikken eerder dan wanneer we ad hoc rekruteren, want dat model werkt volgens mij fraude in de hand. Ook daarnaar moeten we kijken, naast het aanscherpen van de regels. Ik ben blij dat er nog voor de zomer een initiatief komt om dat te versterken.
Tot slot denk ik dat we zeer selectief moeten blijven. Collega’s, er moet mij iets van het hart. Ik hoor dat er een pleidooi wordt gehouden om bijvoorbeeld in de kinderopvang economische migratie in te schakelen. Ik spreek nu met een ander petje op, vanuit het luik Onderwijs. Als we weten dat kinderopvang essentieel is voor de taalontwikkeling van kinderen, dat de eerste duizend dagen in een leven cruciaal zijn en dat er in Vlaanderen een grote uitdaging is om het taalniveau van onze allerjongsten voldoende te versterken, dan ben ik toch zeer terughoudend om economische migratie daarin als een oplossing te zien. Als we niet de garantie hebben dat het mensen zijn die een taalrijk curriculum kunnen aanbieden, dan dreigen we te dweilen met de kraan open. Tenzij we zeker zijn dat die mensen een sterke kennis van het Nederlands hebben, dat ze voldoende zijn voorbereid, niet alleen qua technische kennis van de kinderopvang, maar ook qua taalontwikkeling, zullen we volgens mij vervolgens tot de vaststelling komen dat we daar extra problemen mee krijgen.
Vanuit onze fractie roepen we op om zeer selectief te zijn in de beroepen waarvoor we die rekrutering doen en niet te veel toe te geven aan de druk van sommigen die arbeidsmigratie als een makkelijke oplossing zien voor een complex probleem.
Ik ben het eens met heel wat collega’s: alvorens we inzetten op arbeidsmigraties moeten we eerst absoluut proberen om onze eigen activering maximaal te laten werken.
Minister, hoe kijkt u bijvoorbeeld naar het voorstel rond de kinderopvang? Vindt u dat een goed idee? Hoe staat u ten aanzien van het verder ontwikkelen van partnerschappen met specifieke landen en het daar ter plaatse ontwikkelen van programma’s voor opleiding?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, ik hoor het collega Verbeurgt graag zeggen. Ik heb u hier al een paar keer gevraagd om naar het traject in de zorg en het proefproject te gaan kijken. Het voordeel van dat project is dat zij ter plaatse al een zicht krijgen op waar ze zullen worden gehuisvest, dat zij ter plaatse de Nederlandse taal leren, dat zij ter plaatse een opleiding krijgen.
Collega Verbeurgt, het gaat dan voornamelijk over knelpuntberoepen. Als het over die knelpuntberoepen gaat, lijkt het mij wel een systeem waarbij we meer garanties krijgen.
Moet dat volledig vanuit de overheid? In eerste instantie moeten de sectoren daarbij worden betrokken. Ik denk dat we vanuit de overheid niet per se iedere taak op ons moeten nemen. Er staan ook veel partners klaar om daar hulp bij te bieden, partners waarmee u, minister, in overleg kunt gaan. U kunt uw kabinet dat even laten bekijken. Het zijn zaken die lopen. Op welke manier kunnen we dat verder evalueren? En op welke manier kunnen we dat verder bekijken als het over knelpuntberoepen gaat?
Er is inderdaad een groot verschil met mensen die naar hier komen om hier een korte periode te blijven en dan weer naar hun thuisland terug te keren. Ik denk niet dat we die mensen volledig moeten inburgeren. Maar indien mensen hier voor een langdurig traject komen, de taal leren en het plan hebben om hier langdurig te verblijven, lijkt het mij goed om de inburgering al in het land van herkomst zelf op te starten door Nederlandse taallessen en maatschappelijke oriëntatie aan te bieden. Ik heb u gevraagd om dat toe te voegen en te bespreken met uw collega Somers. Ik heb minister Somers gevraagd om maatschappelijke oriëntatie toe te voegen aan de trajecten. Zo komen we tot een eerste proefmodel, waarbij we richting de volgende legislatuur kunnen bekijken hoe we dat verder kunnen uitbreiden.
Het tweede punt betreft de doorlooptijden. Die waren door u inderdaad genoemd, minister, en ze staan ook op de website, collega Bothuyne. Ze duren zes tot tien weken. Maar we leven in een complex land, en voor ons is het belangrijk om ook de volledige doorlooptijd van u te horen, minister, en ook de doorlooptijd van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ik krijg van werkgevers ook te horen dat de doorlooptijd wordt gerekend vanaf het moment van de ontvankelijkheid van het dossier, maar dat het dossier vaak eerst nog weken of maanden ligt te wachten op de ontvankelijkheidsfase. Het loopt dus nog veel meer op dan die zes à tien weken, plus nog eens de Dienst Vreemdelingenzaken. Er is namelijk nog een periode daarvoor die niet meegerekend wordt. Dat is natuurlijk ook iets dat we in het oog moeten houden.
Naast het feit dat behalve de knelpuntberoepen ook eens het model van de zorg bekeken moet worden, heb ik ook al verschillende keren gevraagd om een onderscheid te maken in de procedure voor de hooggeschoolden. U doet het al voor seizoensarbeiders, daar kan het in twee weken. Werkgevers missen kansen, ze ontlopen heel goede ingenieurs en heel hoge profielen doordat de procedure zo lang op zich laat wachten. Kunt u het niet bekijken om een onderscheid te maken, met een soort ‘fast track’ voor hooggeschoolden, hoogopgeleiden, die we hier anders missen?
Collega’s, wij hebben een doorlichting gevraagd aan het Rekenhof. Het Rekenhof moest toestemming vragen aan de Kamer. De Kamer heeft nu blijkbaar beslist – dat hoor ik via via – dat ze dit eerst moet gaan bestuderen vooraleer ze akkoord kan gaan met ook een doorlichting van de federale diensten. Ondertussen zijn we weeral maanden verder, denk ik – ik weet het al niet meer. Ik kijk naar mijn collega’s die dit allemaal mee hebben ondersteund, en die ook mee in de Vivaldiregering zitten, om hier spoed achter te zetten, zodat het Rekenhof van start kan gaan met een doorlichting van de hele procedure, zodat ook de minister en wij, vanuit het parlement, een mooi rapport krijgen. Dan kunnen we op die basis verder gaan werken. Ik denk niet, minister, dat u moet wachten op het rapport van het Rekenhof om voor de zomer nog verdere stappen te zetten om aan te scherpen. Ik denk dat u daar inderdaad uw verantwoordelijkheid opneemt, en ik juich dat ook toe. Ik denk dat dat noodzakelijk is, gezien de situatie die we gekend hebben.
Ik heb nog een laatste puntje, in verband met mijn schriftelijke vraag. Ik vraag u om even met uw kabinet contact op te nemen om wat extra uitleg te krijgen over de cijfers, als dat voor u oké is.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, ik sluit me natuurlijk aan bij wat de collega’s gezegd hebben. Het concentrische model is duidelijk. Er moet eerst en vooral gekeken worden wie er vandaag al in het land is en wie nog niet aan het werk is maar zou kunnen werken. Vervolgens moeten we er alles aan doen om die aan het werk te krijgen. We kennen de cijfers: er zijn 800.000 inactieven in Vlaanderen, dat is een enorm potentieel. Maar er zijn ook nog altijd 180.000 werkzoekenden. Daarvan is een op de zes ondertussen al meer dan vijf jaar op zoek naar werk. Ik heb die cijfers recent nog bekendgemaakt. Je vraagt je toch af hoe het kan dat mensen langer dan vijf jaar werkzoekend zijn, als je weet dat er zo veel vacatures openstaan. Ik denk dus dat daar nog heel wat potentieel ligt en dat er ook nog wat werk aan de winkel is om naar een andere aanpak te gaan, om op dat vlak meer en betere resultaten te boeken. Hopelijk kunnen we op die manier al heel wat knelpuntberoepen ingevuld krijgen met mensen die hier zijn, die onze taal spreken, die niet ingeburgerd moeten worden en waarschijnlijk ook al een woning hebben. Daarvoor moeten we dan al veel minder inspanningen doen, denk ik.
Daarnaast kijken we naar Wallonië en Brussel. Ook daarover zijn er onlangs cijfers bekendgemaakt waaruit blijkt dat er ongetwijfeld heel veel goede wil is, maar dat bij ‘the proof of the pudding’ blijkt dat er amper pudding is, als je weet dat er maar iets meer dan vijftig Waalse werkzoekenden effectief een sollicitatieopdracht hebben gekregen. Ook daar is er dus nog enorm veel winstmarge, of groeimarge, om het vriendelijk uit te drukken.
Ik denk dus dat dat eerst en vooral de hoofdtaken blijven: zorgen dat we onze mensen hier beter kunnen activeren en dat Waalse en Brusselse werkzoekenden Vlaamse vacatures kunnen gaan invullen. Maar we moeten er natuurlijk niet blind voor zijn dat we er daarmee waarschijnlijk niet gaan geraken. Wij staan dus zeker ook open voor vormen van economische migratie. We moeten er niet blind voor zijn dat elke vacature die hier niet ingevuld geraakt, welvaartsverlies is. Het zou dus dom zijn als we niet ook economische migratie in overweging zouden nemen. Maar daarbij mogen we natuurlijk niet de fouten maken van het verleden. In de jaren 60 en 70 werd de fout gemaakt dat er massaal mensen naar hier werden gehaald, maar dat ze dan eigenlijk aan hun lot overgelaten werden.
Het welkomstraject is dus een heel goede zaak, maar er is ook meer en meer vraag om naar inburgering te gaan. Ik heb begrepen dat staatssecretaris de Moor op de interministeriële conferentie (IMC) rond migratie vooral dat punt op tafel wil leggen, namelijk dat men ook bij economische migratie naar een soort inburgeringsplicht wil gaan. Daarom lijkt het mij belangrijk dat u goed afstemt met uw collega Somers. In uw antwoord hebt u gezegd dat de impact op taallessen niet zo groot zal zijn. Maar als de vraag gaat komen om welkomstrajecten en zelfs inburgeringstrajecten te voorzien, dan zou die impact echt wel kunnen gaan groeien. Het lijkt mij dus toch wel belangrijk dat u afstemt met uw collega Somers en met het Agentschap Integratie en Inburgering, zodat zij er klaar voor zijn als u de lijst uitbreidt en er veel meer mensen gaan komen, en dan niet vaststellen dat ze er niet geraken. Een goede afstemming is daar dus wel op zijn plaats.
Ik kijk ook wel uit naar uw standpunt over het voorstel van staatssecretaris de Moor voor inburgeringsplicht bij economische migratie. Wat denkt u daarvan?
Ten slotte, mijn laatste vraag – collega Bothuyne heeft ze ook al gesteld – gaat over de jaarlijkse aanpassing. Ik denk dat dat ook meer en meer naar boven komt. Onze arbeidsmarkt evolueert razendsnel. Tweejaarlijks is dan soms wat lang, en daarom stel ik de vraag om misschien toch naar een jaarlijkse aanpassing van de knelpuntberoepen te gaan, zodat we nog korter op de bal kunnen spelen.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik heb zeer aandachtig geluisterd naar alle tussenkomsten van de collega’s. Er is al heel veel gezegd, en er zijn heel veel zaken waar ik het mee eens ben. Ik denk dat we zoveel mogelijk mensen moeten activeren die nu al op onze arbeidsmarkt zijn, op maat begeleiden, zorgen dat iedereen op zijn potentieel en talenten wordt uitgespeeld, opleiding aanbieden. Maar het is niet ‘waarschijnlijk’ dat we dan nog arbeidsmigratie nodig zullen hebben, het is gewoon ‘zeker’. Je zult arbeidsmigratie altijd nodig hebben. Daar zal op ingezet worden. Laten we de discussie voeren over hoe we dat zo goed mogelijk kunnen doen. Er zijn al verschillende pistes over aangehaald.
Ik zit met één specifieke vraag die ik wil stellen, zonder in herhaling te vallen. Minister, u had het over dat welkomsttraject. U wilt ervoor zorgen dat mensen die naar hier komen, voldoende op de hoogte zijn van hun rechten rond het aspect van fraude. Maar je zit daar met een discrepantie. Je kunt wel op de hoogte zijn, maar tegelijkertijd ben je voor een groot stuk wel overgeleverd aan de werkgever die jou nodig heeft.
Enkel vorige week hebben me drie, vier verhalen bereikt over mensen die naar hier komen en waarvan een stuk van het loon wordt ingehouden door de werkgever als een soort van garantie. Dat gaat dan echt over duizenden euro aan loon waar ze recht op hebben, waar mensen niet op kunnen rekenen. Die worden ingehouden als een soort garantie dat ze zeker zouden blijven komen. Dat zijn dingen die compleet niet mogen, die echt onaanvaardbaar zijn, maar die wel vaker gebeuren dan heel wat mensen beseffen.
De discrepantie die ik zie: je kunt perfect iemand op de hoogte brengen van wat zijn of haar rechten zijn, maar dan is die voor een stuk overgeleverd aan de werkgever waar die op rekent om een job te hebben en een loon te krijgen. Mijn vraag is: in welk aspect, naast dat welkomsttraject, naast het informeren, zult u ook meer inzetten op de controle van hoe het er effectief in de praktijk aan toegaat? Volgens mij zijn die twee dingen heel erg nodig, allebei naast elkaar, om ervoor te zorgen dat je niet enkel mensen informeert over hun rechten, maar ze ook in een positie zet waarin ze er effectief iets mee kunnen doen. Als je enkel en alleen overgeleverd bent aan je werkgever en je rekent daarop voor je loon, dan zul je die stap niet zetten, ook al weet je wat je rechten zijn. Dan ben je voor een stuk bang om je loon te verliezen. Op welke manier zal de overheid dat extra spoor van controle inzetten, en ervoor zorgen dat die kwetsbaarheid voor een stuk wordt tegengegaan, en dat mensen geen misbruik maken van een machtspositie waarin ze zitten om mensen eventueel uit te buiten?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vele bijkomende vragen. Ik begin met de eerste vraag die een paar keer terugkwam, collega Bothuyne en collega Ongena, naar het ritme. Ik denk dat de actualiteit ons inderdaad wat inhaalt, en dat de tweejaarlijkse hernieuwing ingekort kan worden naar jaarlijks. Wat mij betreft behoort dat zeker tot de mogelijkheden, en de methodiek daarrond ook.
Rond de doorlooptijd hadden we geantwoord dat dat zes tot tien weken is. We zitten daar toch dicht op die doelstelling.
Het welkomstpakket moet uiteraard een regelgevende basis krijgen, zodat het goed geregeld is. Ik vind het belangrijk dat we dat doen. Ik voel daar ook de ondersteuning voor.
De onderzoeken waarnaar gevraagd werd, zijn zowel door het Departement Werk en Sociale Economie (WSE) als door de Dienst Vreemdelingenzaken gevoerd, als helaas soms ook door het gerecht, dat daar zijn rol in speelt.
Wat de huisvesting betreft: dat is een belangrijk aandachtspunt. We hebben daar samen met collega Diependaele de nodige kaders voor voorzien. Het is daar dat vaak het schoentje knelt, als ik naar de dossiers kijk. Er is absoluut nood aan een voldoende duidelijk kader om mensen op een menswaardige manier te huisvesten.
Ik denk dat het ook belangrijk is om de grote stromen te beheersen. De controlekamer heeft daar een extra functie in, als het gaat over bedrijven die grote groepen van vijftig of meer ineens willen aantrekken.
Ik ben terughoudend om ook in de zorg, en dus ook in de kinderopvang en dergelijke, migratie als de oplossing te voorzien.
Er was ook een vraag naar partnerschappen met specifieke landen. Ik denk niet dat het de taak is van VDAB. Dat is de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling. Maar ik denk wel – u hebt er al verschillende keren een punt van gemaakt, collega De Vreese – dat het nodig is dat we initiatieven nemen in het thuisland, en dat we daar een aantal zaken al opstarten. Ik wil dat ook zeker meenemen in het besluit van de Vlaamse Regering daarrond. Ik denk dat er aandacht mag zijn in het thuisland rond het leren van het Nederlands, onze waarden, normen, cultuur, wonen en werken in Vlaanderen.
Er is op dit ogenblik een project rond die fast track voor hooggeschoolden lopende, om specifiek rond wetenschappelijk onderzoekers uit te testen om naar een nog meer versneld traject te kunnen gaan. Dat pilootproject voor onderzoekers is op zich wel goed.
Er was een collectieve vraag vanuit het parlement om die doorlichting te kunnen doen. We stellen nu vast dat daar op het federale niveau wat vragen rond gesteld zijn. Dat mag voor mij liever vandaag dan morgen starten. Ik denk dat iedereen ook wil dat we eens kritisch kijken naar die ‘single permit’, in het belang van de Vlaamse arbeidsmarkt. Wij zijn met ons huiswerk aan de slag, wat het besluit van de Vlaamse Regering betreft. Ik begrijp dat daar op federaal niveau wat vertraging op zit, dus ik denk dat het goed is dat we dat daar ook kritisch opvolgen.
In antwoord op de specifieke vraag van collega Ongena: ik ben voorstander van een inburgeringsplicht voor iemand die een arbeidskaart voor onbepaalde duur krijgt, dat is na die vijf jaar. Ik denk dat dat ook wel belangrijk is. Het heeft geen zin om een seizoensarbeider die hier maar honderd dagen blijft in te burgeren. Ik denk dat dat niet de bedoeling is. Maar inderdaad, als die redelijke termijn er is, is dat wel belangrijk.
Dat inburgeringstraject duurt twee jaar. Dat zou ik echt wel zo houden. Als je kijkt naar het voorstel van collega de Moor voor de mensen die hier blijven, denk ik dat daar wel een onderscheid gemaakt moet worden. Voor mensen die hier voor korte opdrachten zijn, heb je het welkomstpakket, voor degenen die hier langer blijven, denk ik dat een langer traject meer gepast is.
Het is, denk ik, ook wel belangrijk, collega’s, dat we dat ook met elkaar kunnen delen over alle partijgrenzen heen. Op het ogenblik dat jullie gecontacteerd worden over misbruiken, ga ik ervan uit dat we dat met elkaar kunnen delen, want alle vormen van mensenhandel kunnen absoluut niet. Dat heb ik ook al uitgesproken. Dus, collega Annouri, als u daarmee wordt geconfronteerd, dan mag u die informatie altijd bezorgen, dat spreekt voor zich.
Controle blijft dus een zeer belangrijke pijler. We hebben ook verwezen naar die extra capaciteit van 15 voltijdsequivalenten (vte’s) om op te treden als gatekeeper, dus om data van bedrijven te koppelen met data van de inspectiediensten, om veel gerichter te kunnen controleren. Maar als er namen zijn, kunt u ons die dus altijd bezorgen om dat verder te onderzoeken.
Dank u wel, minister. Ik denk dat we hier ongetwijfeld nog heel vaak op gaan terugkomen. Het kan inderdaad heel goed zijn dat het besluit voor het aanscherpen van de regels er nog voor de zomer kan komen. Misschien kan daar ook een regelgevende basis in gecreëerd worden om zo’n welkomstpakket of een inburgeringspakket light te voorzien voor wie hier als arbeidsmigrant aan de slag gaat, zodat we op die manier ook daar snelheid kunnen maken.
Ik ga het voorlopig hierbij houden, maar het komt zeker nog terug op onze agenda.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank u, minister, voor die bijkomende antwoorden. Ik deel uw mening dat we inderdaad bijvoorbeeld rond de kinderopvang toch zeer terughoudend moeten zijn. Ik kijk ook uit naar het besluit van de Vlaamse Regering dat er, als ik het goed heb begrepen, nog voor de zomer komt.
Het is niet de gewoonte dat besluiten van de Vlaamse Regering hier worden besproken, maar ik vermoed dat dat dan toch een aanleiding zal zijn voor vragen om uitleg en discussie in deze commissie. Ik denk dat het inderdaad goed is dat we dat dan ook weer in detail oppikken, om de concrete modaliteiten van de aanscherpingen verder te bediscussiëren. Ik kijk dus uit naar de volgende discussie.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik kijk zeker uit naar de volgende discussie.
U spreekt terecht over een soort welkomstpakket waarbij mensen als ze hier toekomen in feite geïnformeerd worden over rechten, plichten, de mogelijkheden die er zijn als je hier langdurig wilt blijven, over een vrijwillig inburgeringstraject dat de mensen al kunnen volgen.
Ik denk dat er een logica zit in ons inburgeringsbeleid, in die zin dat we zeggen dat je verplicht bent om inburgering te volgen van het moment dat je hier een onbeperkt en langdurig verblijf hebt. Ik denk dat dat een correcte benadering is, in die zin dat je mensen die hier maar een jaar blijven, niet volledig hoeft in te burgeren en niet volledig hoeft te verplichten om de Nederlandse taal volledig onder de knie te krijgen. Hoe meer Nederlands, hoe beter, natuurlijk, maar als die mensen na een jaar bijvoorbeeld naar een ander land gaan om zich daar in te werken in een ander bedrijf of een internationaal bedrijf in verschillende landen moeten leren kennen, dan heeft het, denk ik, geen zin om die mensen hier een verplicht inburgeringstraject te laten volgen.
Wat het welkomsttraject en het geven van informatie betreft, in die zin dat zij eventueel weten waar zij terechtkunnen als zij slachtoffer zijn van uitbuiting en mensenhandel: ik weet bijvoorbeeld dat als je naar de Verenigde Staten reist om werkgerelateerde redenen, je daar eigenlijk al op voorhand met je visum een papier krijgt waar alle informatie op staat over waar je je kunt melden als er sprake zou zijn van mensenhandel. Ik weet niet of dat bij ons gebeurt, bij onze ambassade. Ik zou het eigenlijk niet weten. Het zou kunnen dat het al gebeurt. Maar als het niet zo zou zijn, denk ik dat dat ook iets is waardoor de mensen eigenlijk al vanaf het moment dat ze daar een arbeidsvisum krijgen, al onmiddellijk weten dat ze daar terechtkunnen als er iets verkeerd moest lopen. Want u weet ook dat als die mensen naar hier komen en aankomen met het vliegtuig, we meestal niet perfect op de hoogte zijn. Tegen wanneer zij zich aangemeld hebben, gaat er al een periode over heen. Ik denk dus dat het ook goed uitgedokterd moet worden op welke manier je die mensen zo snel mogelijk kunt bereiken.
De heer Ongena heeft het woord.
Natuurlijk moet je iemand die hier twee maanden komt werken, in de fruitpluk bijvoorbeeld, geen full option inburgeringscursus laten volgen. Het zou wat gek zijn.
Maar natuurlijk weten we dat er met arbeidsmigratie ook mensen naar hier komen die op termijn wel langer blijven, en misschien ook definitief blijven. We weten dat we mensen het best ook onze taal leren, ook als ze hier misschien niet definitief, maar toch voor enkele jaren komen werken, dat ze het best Nederlands leren. Dat is toch wel belangrijk, zodat ze een beetje kunnen functioneren in onze samenleving.
We weten dat we ze dan zo’n welkomstpakket geven, waar ze waarschijnlijk toch wat basisinzichten krijgen over onze samenlevingen. Kortom, dat zal dus een korte cursus maatschappelijke oriëntatie- ight zijn. Dan zit je al redelijk dicht bij een inburgeringscursus natuurlijk.
Ik denk dus dat dat toch wel belangrijk is, want naar VDAB moeten we ze niet sturen, want ze hebben werk. Dat is dan het verschil. Een buddytraject moet misschien ook niet, want ze zijn aan het werk en hebben eigenlijk een netwerk. Maar de andere twee facetten die in de inburgeringscursus komen, ga je hen toch op een of andere manier geven. Je komt dus toch wel heel dicht in de buurt.
Het lijkt me dus echt wel cruciaal dat er een goede afstemming komt bij de uitbouw van het welkomstpakket of inburgeringstraject light met Agentschap Integratie en Inburgering, met uw collega Somers, en dat we daar nu zeker ook werk van gaan maken, zeker met de discussie rond uitbreiding van de lijst, waardoor ook de instroom van mensen buiten de Europese Unie waarschijnlijk wel gaat stijgen. Hij is stijgende, hij gaat verder stijgen. Nu is het moment om daar effectief werk van te maken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.