Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Minister, eind april verscheen in Apache een artikel waar dieper ingegaan werd op beleidsondersteunend onderzoek welke voor het Departement Cultuur, Jeugd en Media uitbesteed wordt aan externe consultantbureaus. We hebben in het kader van een ander dossier niet zo’n goede ervaring met consultantbureaus, maar dat betrof de operationele werking, hier gaat het over onderzoek. Het artikel baseert zich onder meer op een schriftelijke vraag van collega Van de Wauwer, en kaart enkele opvallende zaken aan. Zo blijkt dat heel wat studies worden uitbesteed aan externe partners, waaronder het bekende consultancybedrijf IDEA. Deze legislatuur is het onderzoeksbudget al opgelopen tot 1,7 miljoen euro. U hebt de verdeling gezien, een grote brok hiervan gaat naar specifieke consultancybedrijven. Tijdens de vorige legislatuur ging, ter vergelijking, nog 1,2 miljoen euro naar academische instellingen.
De vraag is – en ik hoor deze vraag ook waaien in de sector en ik wil daar vandaag met u op ingaan in de gedachtewisseling – of commerciële spelers wel voldoende autonoom kunnen handelen als ze van hun financiering dermate afhankelijk zijn van dergelijke bulk van overheidsopdrachten? Er blijkt ook een gebrek aan transparantie te zijn omdat een deel van de bestelde onderzoeken niet raadpleegbaar is, ook niet voor de sector zelf. Dat is toch wel opmerkelijk. Ook is er bezorgdheid over de dalende onderzoeksexpertise en de onderfinanciering en overbevraging binnen het departement. Ook bij de versnippering van het beleidsonderzoek en het ontbreken van een gecoördineerd beleid is er bezorgdheid.
Vanuit de sector zelf voelen en horen we ongenoegen, omdat deze externe consultants voor hun studies vaak een beroep doen op experten binnen de sector, en vooral daar heeft men het moeilijk mee. Wat gebeurt er: men haalt een onderzoeksopdracht binnen en dan begint men binnen de sector te bellen om input te krijgen om het onderzoek te kunnen doen. Op den duur vragen de mensen in de sector zich af waar ze mee bezig zijn. Men wordt betaald voor het binnenbrengen van expertise en onderzoek, maar eigenlijk komt men expertise lenen binnen de sector. Men doet dit uiteraard wel, maar dat frustreert natuurlijk. Mensen willen dat er goede dingen doorgegeven worden, dat er degelijk onderzoek gebeurt, maar tegelijkertijd geeft dit het gevoel dat het beter zou zijn om rechtstreeks te werken, omdat op die manier om gratis advies gevraagd wordt, daar waar iemand anders veel meer voor wordt betaald.
Gelet op deze context en bezorgdheden, heb ik volgende vragen, minister.
Enkele jaren terug werd het departement geherstructureerd en werd de cel kennis en beleid opgericht. Er werd echter ook bespaard waardoor deze cel niet kan instaan voor al het nodige beleidsvoorbereidend onderzoek. Ik wil benadrukken dat het belangrijk onderzoek is. Het is een genuanceerd debat maar de vraag is pertinent: hoeveel is er de laatste jaren op het departement bespaard en hoe is het aantal voltijdsequivalenten (vte’s) dat met onderzoek bezig is geëvolueerd? Desgewenst kan dat ook schriftelijk beantwoord worden.
Welke kerntaken met betrekking tot onderzoek worden door het departement uitgevoerd? Wanneer beslist men dat het naar de steunpunten gaat, naar consultancybureaus of naar academische instellingen? Volgens welke criteria gebeurt dit? Wie houdt de regie in handen? Wat is uw visie hierop?
Het laatste punt ligt me na aan het hart. Als er een onderzoek gebeurt door een extern bureau, dan is de transparantie van dat onderzoek toch wel heel belangrijk. Deze studies kosten heel wat en zijn uitgevoerd met belastinggeld. Ze zouden in het kader van openbaarheid van bestuur dan toch raadpleegbaar moeten zijn, en al zeker voor de mensen en organisaties in de sector zelf. Het is heel vreemd dat de mensen in de sector daar geen toegang toe hebben, het gaat nochtans over deze mensen.
Natuurlijk is onderzoek noodzakelijk en belangrijk voor beleidsondersteuning, je kunt niet koken zonder dat je expertise hebt. Wat is uw evaluatie bij het huidige model van bevraging? Als je ziet dat men systematisch gratis bevraagt op een expertise in de sector, door een consultancybureau dat zwaar wordt betaald … Het zal altijd wel voor een stuk zo zijn, maar de manier waarop het nu gebeurt, op vrijwillige basis en zonder vergoeding, met veel inspanningen vanuit de sector, dat roept vanuit de sector toch wat vragen en wrevel op. Hoe kijkt u naar de situatie en zult u actie ondernemen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Het magazine Apache besteedde in een artikel op haar nieuwsplatform aandacht aan het onderzoeksbeleid van het Departement Cultuur, Jeugd en Media. Zoals wel meer gebeurt, krijgt het artikel een opvallende kop. Ik citeer: “Het departement zoekt zijn heil bij consultancybedrijven.” Bij het beantwoorden van uw vragen breng ik graag toch enige nuance aan bij dit artikel.
Wat betreft uw eerste vraag over hoe het aantal vte’s dat met onderzoek bezig is over de jaren evolueerde, moet ik antwoorden dat dit moeilijk te berekenen is. De meeste beleidsmedewerkers van mijn administratie krijgen te maken met onderzoekstaken, maar niet als hoofdtaak. Bij de reorganisatie in 2018 is ervoor gekozen om de coördinatie van onderzoek samen te brengen in het team Kennisontwikkeling, binnen de afdeling Kennis en Beleid. Voorheen zat onderzoeksbegeleiding meer verspreid over alle afdelingen en teams. Er werken op dit moment twee onderzoekscoördinatoren – voor 1,8 vte – en sinds kort ook één coördinator beleidsevaluatie voor de drie beleidsvelden Cultuur, Jeugd en Media. Deze coördinatoren zetten het onderzoeksbeleid uit, steeds in nauwe samenwerking met de collega’s uit sectorale teams.
Met betrekking tot de kerntaken die uitgevoerd en uitbesteed worden, kan ik antwoorden dat de onderzoekscoördinatie voor alle beleidsvelden en beleidsthema’s van het departement werkt. Ze doet in de regel niet zelf aan onderzoek maar staat onder meer in voor de opmaak van een jaarlijkse onderzoekskalender en voor het coördineren van de voorbereiding en de uitvoering van externe kortlopende onderzoeksopdrachten.
Ik sta hier even bij stil omdat dit de context duidt waarbinnen universiteiten en consultancybureaus kortlopende onderzoeksopdrachten uitvoeren: deze opdrachten voor onderzoek zijn gebonden aan een aanbestedingsprocedure, conform de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Bij veruit de meeste onderzoeksopdrachten worden zowel onderzoeks- en consultancybureaus als universiteiten en hogescholen aangeschreven, waarbij steeds minstens drie, maar bijna altijd veel meer dan drie partijen aangeschreven worden. Mijn administratie maakt bij elke onderzoeksopdracht een afweging van welke partijen mogelijk de nodige expertise in huis hebben om de opdracht uit te voeren. Afhankelijk van het resultaat van de aanbestedingsprocedure neemt dus meestal een hogeschool, een universiteit of een consultancybureau de onderzoeksopdracht op.
De context waarbinnen kortlopende onderzoeksopdrachten worden aanbesteed maakt het voor universiteiten en hogescholen soms moeilijker om mee te dingen dan voor consultancybureaus. Universiteiten en hogescholen hebben minder flexibiliteit qua personeelsinzet en kunnen soms moeilijker de capaciteit vrijmaken om op korte tijd een degelijke offerte te schrijven.
Of hierdoor de autonomie of onafhankelijkheid van kortlopende onderzoeken in het gedrang komt, betwijfel ik. Consultancybedrijven zijn zelden afhankelijk van één partij en de autonomie of objectiviteit is juist één van de toetsstenen voor de kwaliteit van hun onderzoek, samen met de relevantie van de resultaten van het onderzoek voor het beleid. Er is niet noodzakelijk een reden om te vermoeden dat deze bureaus minder neutraal of minder autonoom hun onderzoek uitvoeren dan universiteiten of hogescholen. De vaststelling is evenwel inderdaad dat het aandeel van hogescholen en universiteiten in het budget voor externe onderzoeksopdrachten van mijn administratie jaar na jaar fluctueert, eerder dan dat het duidelijk in dalende lijn zou gaan.
Naast het luik van de kortlopende onderzoeken, zijn er ook de wetenschappelijke steunpunten waarmee wordt samengewerkt via langlopende beheersovereenkomsten. De wetenschappelijke steunpunten staan vooral in voor longitudinaal onderzoek of onderzoekslijnen op langere termijn, in tegenstelling tot de vaak kortere onderzoeksopdrachten, waar het aandeel van consultancybedrijven inderdaad groter is.
Wat betreft de wetenschappelijke steunpunten of steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek: die bestaan uitsluitend uit onderzoeksgroepen binnen de Vlaamse universiteiten. Als ik kijk naar de cijfers die voor 2022 werden opgenomen in het jaarverslag van het departement, ging er afgerond zo’n 870.000 euro naar kortlopende onderzoeksopdrachten en 680.000 euro naar de wetenschappelijke steunpunten. Deze cijfers duiden op een substantieel verschil als het gaat over het aandeel van universiteiten en hogescholen in het onderzoeksbudget van het departement. Als Apache de figuur over het aandeel van het onderzoeksbudget opnieuw zou maken met vermelding van het budget voor de wetenschappelijke steunpunten, zou deze er significant anders uitzien.
Ook het afstemmen met de bovenbouw op vlak van onderzoek behoort tot de rol die de onderzoekscoördinatie opneemt. Dit deel van de onderzoekscoördinatie verloopt via de Netwerkgroep Jeugdonderzoek voor Jeugd en het Onderzoeksplatform Cultuur voor Cultuur. Voor Cultuur speelt de uitvoering van het afsprakenkader onderzoek hierin een belangrijke rol. Ik vermeld ook graag nog dat het nieuwe Kenniscentrum Cultuuronderzoek, samen met de onderzoekscoördinatie, een actieve rol zal opnemen in de werking van het Onderzoeksplatform Cultuur. Op die manier wil ik de samenwerking tussen beleid, sector en wetenschap over cultuuronderzoek versterken.
Ik vermeld ten slotte nog dat de onderzoekscoördinatie de steunpunten uit de sectorale bovenbouw vaak betrekt bij concrete onderzoeksprojecten indien relevant voor hun sector. Dat is in klankbordgroepen, reflectiegroepen, en zo verder.
Anderhalf jaar geleden heeft het departement ook de functie van coördinator Beleidsevaluatie gecreëerd. Binnen de Vlaamse overheid groeit de aandacht voor systematische maar ook systemische beleidsevaluatie. De nieuwe bepalingen binnen de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën vragen zo bijvoorbeeld naar periodieke evaluaties van de subsidiekaders en de invoering van indicatoren. Ook zal er in de toekomst verder gewerkt worden met de methodiek van de Vlaamse Brede Heroverwegingen (VBH’s).
Mijn administratie, maar ook ikzelf, hechten dus veel belang aan onderbouwd beleid en de rol van beleidsonderzoek en -evaluatie om mee nieuw beleid te voeden. Het vervangt de politieke besluitvorming niet, maar zorgt voor een beter geïnformeerd en gestructureerd debat en voor beter onderbouwd beleid. Ik vind het enerzijds bijzonder belangrijk dat onderzoek kwaliteitsvol is en de wetenschappelijke toets kan doorstaan. Anderzijds en minstens even belangrijk is dat dit onderzoek beleidsrelevant moet zijn: het moet de noodzakelijke verandering en/of stabiliteit kunnen helpen brengen in het beleid dat de Vlaamse overheid voert.
Wat betreft uw derde vraag over de transparantie, wil ik graag beginnen met te herhalen wat ik vorig jaar in maart als antwoord gaf aan de heer Van de Wauwer naar aanleiding van zijn vraag om uitleg. Dat was de vraag om uitleg 2100 over consultancyopdrachten en beleidsvoorbereidend en wetenschappelijk onderzoek voor het departement. Het algemene vertrekpunt en de regel is – en blijft – dat onderzoeksopdrachten die door externe organisaties worden uitgevoerd en met publieke middelen worden gefinancierd, ook worden gepubliceerd. Uitzonderlijk worden bepaalde rapporten niet actief gepubliceerd, deze krijgen de kwalificatie ‘intern rapport’. Evaluatierapporten die de werking van één bepaalde organisatie onder de loep nemen, worden bijvoorbeeld niet actief gepubliceerd. Denk bijvoorbeeld aan de evaluatie van Cultuurloket. Ook bij rapporten die louter ter voorbereiding van interne processen dienen, is dat niet altijd het geval. De opmerking dat er een gebrek aan transparantie is, wil ik dus graag nuanceren. Het uitgangspunt en algemeen vertrekpunt is dat die rapporten moeten worden gepubliceerd.
Met betrekking tot uw vierde vraag over de inbreng van de sector op vrijwillige basis naar de consultancybedrijven, begrijp ik uw bezorgdheid. Enerzijds behoort het natuurlijk tot de taak van sectororganisaties zoals steunpunten en belangenbehartigers om een bepaalde rol op te nemen in het vertegenwoordigen van hun deelsectoren. In die zin is het ook logisch dat er vaak op hen een beroep wordt gedaan om bepaalde standpunten vanuit de sector te formuleren of om visies of kennis toe te lichten.
Anderzijds is er zeker een groeiend bewustzijn bij mijn administratie over de inspanningen die we vragen aan de sector bij onderzoek. Voor het herhaalonderzoek naar de socio-economische situatie van creatieve professionals – dat is de tweede editie van Loont Passie – werd tijdens de uitvoering bijvoorbeeld een vergoeding voorzien voor deelnemers aan de focusgroepen. Ook voor het nog lopende onderzoek over circusloopbanen was dit voorzien. Het departement bekijkt de praktijk om, waar mogelijk, dus een vergoeding te voorzien, zeker wanneer het over individuele kunstenaars of creatieve professionals gaat en niet over bijvoorbeeld medewerkers van de steunpunten. Dit wordt dan mee opgenomen in de offertevraag zodat indieners een voorstel uitwerken voor aanpak en vergoeding. Waar en wanneer mogelijk wordt er dus al voor gezorgd dat inspraak en bevraging van de sector op een correcte manier verloopt.
Maar ik deel dus uw bezorgdheid en we zullen dat verder opvolgen.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Het is interessant, minister, dat u zegt dat het fluctueert en dat het niet jaarlijks naar beneden gaat. Bij mij was de vraag, u zegt het ook, of het voor de academische wereld wegens een gebrek aan flexibiliteit, moeilijker is om kortlopende opdrachten binnen te halen in vergelijking met consultancybureaus. Vorig jaar ging het om 1,7 miljoen euro, waarvan bijna 600.000 euro naar één consultancybedrijf ging. Een kleine 300.000 euro is naar een gezamenlijk intekening van de academische instellingen gegaan. Vorige legislatuur ging nog 1,2 miljoen euro naar de academische instellingen. Het is misschien wel interessant de cijfers van de afgelopen vijf jaar te zien en de vraag te stellen of zij zich minder kunnen engageren voor die kortlopende opdrachten? Het is misschien eens interessant om te kijken of er een langetermijntrend is, of het eerder een toevallige recente daling is? Zeker ook omdat in het artikel stond, en u hebt dat ook aangehaald, dat het voor academische instellingen moeilijker is. Die vaststelling moet dan toch ergens een langetermijnonderbouw hebben. We moeten ons ook de vraag stellen of dit iets is wat we willen remediëren. Het is geen waardeoordeel, maar gewoon een vraag.
Wat betreft de vte hebt u aangegeven dat u eigenlijk een coördinerend kader hebt. Zo lees ik dat: 1,8 vte plus een coördinerend kader dat zelf geen onderzoek doet maar gaat kijken waar onderzoek nodig is. Dat is denk ik een goede manier van werken, tenzij je zelf die mensen binnenhaalt, dat is een alternatieve manier van werken maar dat maakt je minder flexibel. Alles heeft zijn voor- en nadelen.
Wat betreft het gebrek aan transparantie wil ik genuanceerd antwoorden. Uiteraard, als het gaat over één bepaalde organisatie – en dat geldt ook voor personen – dan doe je dat in een besloten setting, om de organisatie te beschermen of om andere redenen. Ik heb het moeilijker wanneer het gaat om voorbereidend werk, ik zie geen meerwaarde om dat besloten te houden. Ik denk dat het net kan helpen om een groter debat op gang te brengen. ik stel alleen vast dat veel van die studies, meer dan ik te verantwoorden vind onder het mom van de ‘eigen organisatie’, moeilijk of niet raadpleegbaar zijn. Het gaat dan om mensen in de sector zelf die het niet kunnen raadplegen, het gaat niet om mij als parlementslid. Voor deze mensen is het onbegrijpelijk. Als het niet gaat om een collega-organisatie waar je geen zaken hebt met de interne keuken, begrijp ik dat niet. Mijn pleidooi, minister, is om dit te herbekijken en op te heffen, ook als het voorbereidend werk betreft.
Wat betreft het laatste punt met betrekking tot de expertise en hoe die wordt gebruikt door consultancybureaus, gaat het inderdaad om mensen uit het veld en dus is het goed om na te denken over een vergoeding. Het vernoemen van die mensen en welke expertise ze hebben binnengebracht naar aanleiding van een bepaalde opdracht, is denk ik, ook belangrijk. Je moet ze niet alleen de centen geven voor wat ze hebben gedaan, maar je moet ze ook de credits geven voor de expertise die ze hebben ingebracht. Ik denk dat dit absoluut belangrijk is. Zo’n vrijwilligersvergoeding is altijd relatief beperkt, veel mensen doen het vandaag onbezoldigd omdat ze het belangrijk vinden. Ik durf bijna zeggen dat heel veel mensen liever vernoemd worden, dan dat ze vergoed worden, maar dat is mijn interpretatie. Dit is vooral geen pleidooi om het andere niet doen, integendeel, het is een pleidooi voor allebei. Ik wil hier de vraag stellen om die stap verder te zetten.
Mijn aanvullende vragen betreffen dus het opheffen van het gebrek aan transparantie voor mensen in de sector zelf, zeker als het niet gaat over specifieke organisaties. Staat u ook open voor het openstellen van het voorbereidende werk? Over de cijfers, kunt u de cijfers aan de commissie doorgeven, eventueel schriftelijk? Wat betreft de vergoedingen, daar is het voor mij belangrijk de mensen te vernoemen en welke expertise ze hebben binnengebracht in het kader van een specifieke opdracht.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Dank uw wel collega Almaci voor de boeiende vraag. Ik heb in het verleden inderdaad al schriftelijke vragen en vragen om uitleg over deze thematieken gesteld.
Vooreerst wil ik benadrukken dat onderzoek belangrijk is voor dat beleidsvoorbereidend werk. We zien dat er een trend is van een verschuiving van de academische instellingen naar die consultantbedrijven, en dat dit mogelijk negatieve gevolgen kan hebben. Ik wil ingaan op drie punten.
De fluctuatie in de verhouding tussen academische bedrijven en consultantbedrijven hebben we aangezien in de cijfers. In 2019 ging het om slechts 19 procent, maar in 2020 was het nog 38 procent. Als we kijken naar de hele legislatuur, de voorbije vierenhalf jaar, dan is slechts 17 procent van die opdrachten bij de academische instellingen gekomen. We kunnen dan toch stellen dat er een afname is, een trend weg van die academische instellingen.
Mijn vrees die daarbij aansluit, is dat er kennis wegebt bij het departement, ook al hebben we nu die cel Kennis en Beleid. Die consultancybedrijven, collega Almaci heeft er terecht op gewezen, doen vaak een beroep op de steunpunten, de bovenbouw of de organisatie zelf, en dat leidt eigenlijk tot rolvervaging en dubbel werk. Minister-president, u hebt natuurlijk wel een punt dat sommige taken even goed of zelfs beter door consultantbedrijven kunnen worden uitgevoerd. U hebt daar bijna letterlijk hetzelfde op geantwoord als op mijn vraag om uitleg onlangs. Die kortlopende opdrachten hebt u bijvoorbeeld toegelicht. Mijn vaststelling is wel dat er blijkbaar weinig concurrentie is, ook bij die kleine bedrijven, en dat er heel vaak naar IDEA Consult wordt gekeken. Voor alle duidelijkheid, we kunnen hen dat niet verwijten.
Ik wil nog een voorbeeld geven. Ik verwijs naar de onderzoeksopdracht ‘Veldtekening Internationaal Cultuurbeleid’. De Universiteit Antwerpen heeft daar het vooronderzoek gedaan, maar nadien heeft via een aanbesteding IDEA Consult het vervolgonderzoek binnengehaald. Dit zal allemaal wel correct verlopen zijn, maar het wringt toch wel. Daar kan men zich een aantal vragen bij stellen.
Als derde en laatste punt wil ik een suggestie doen. Minister-president, we hebben een subsidiedatabank opgericht en goedgekeurd. Ik zou willen weten hoe u eventueel kijkt naar een databank met consultancyopdrachten, waarbij we ook kunnen nakijken welke opdrachten zijn uitbesteed, dat kan zelfs breder zijn dan alle overheidsopdrachten. We kunnen dan zien welke consultantbedrijven de opdrachten hebben gekregen, want nu moeten we via schriftelijke vragen die informatie opvragen. Als er een consultancydatabank bestaat is dat duidelijk en open te raadplegen voor iedereen. Eventueel kunnen daar ook die rapporten geraadpleegd worden, dan hebben we een actievere openbaarheid van bestuur in plaats van de actieve openbaarheid van bestuur vandaag, waarbij alles moet worden opgevraagd. Hoe kijkt u naar die suggestie, minister-president?
Er wordt in de commissie over van alles en nog wat vragen gesteld, suggesties gedaan, voorstellen gedaan. Men vraagt dan aan de minister: kunt u dat eens bekijken of kunt u dat eens onderzoeken? Als we dat allemaal willen, dan moet er ook onderzoek gedaan worden. Dat is bij het lokale bestuur net hetzelfde. Beleidsvoorbereidend onderzoek is essentieel als je een goed cultuurbeleid wilt uitvoeren. Maar dan moet je de juiste experten zoeken, los van waar ze zitten. We mogen niet in de val trappen en kijken welk type organisatie welke subsidie heeft gekregen. Het belangrijkste is dat ze kwaliteit afleveren tegen een redelijke prijs. De factuur moet voor de overheid onder controle blijven.
Na de begrotingsopmaak 2023 kreeg het Kenniscentrum Cultuur- en Mediaparticipatie drie onderzoeksthema’s mee om uit te werken: de analyse van de participatiesurvey 2022; inzicht verkrijgen in cultuuractiviteiten en doelgroepen; en de waarde van cultuur in kaart brengen. Misschien kan dit kenniscentrum ook bijdragen aan de bundeling van al die krachten? Dit was mijn bijkomende vraag.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen. Mevrouw Almaci, mag ik vragen om uw concrete vraag over die zaken in een schriftelijke vraag te gieten, dan heeft dat een tracé?
Wat betreft uw andere vragen denk ik dat u een interpretatiefout maakt. Ik heb niet gezegd dat elk onderzoek naar voorbereidend werk niet transparant mag worden. Het ging specifiek over interne processen binnen het departement. Als men bijvoorbeeld aan een consultant vraagt hoe men met minder planlasten een beoordeling van een bepaalde rapportage vanuit het veld kan doen, dan zijn dat interne processen die tot een interne aanpassing kunnen leiden. Het gaat enkel om die beperking. Ik zeg het nogmaals, mijn uitgangspunt is transparantie over alles.
Wat het vernoemen van de mensen betreft, daar heb ik geen probleem mee, met die nuance dat we natuurlijk aan de mensen moeten vragen of ze wensen vernoemd te worden.
Wat betreft uw suggestie, mijnheer Van de Wauwer, moet u mij toestaan dat ik daar eens over nadenk. Ik kan niet meteen inschatten wat dat qua werklast met zich meebrengt.
Hetzelfde wat uw suggestie betreft, mijnheer Meremans, want hier uit de losse pols reageren, is een beetje moeilijk. We zullen dat meenemen en in overweging nemen.
Dat is misschien een goede consultancyopdracht. (Gelach)
Als we er nu samen allemaal een oprichten? (Gelach)
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Dank u wel, minister, ik zal een schriftelijke vraag indienen. Ik dank u om mee te gaan in de gedachtegang. Ik moet heel eerlijk zeggen dat, net zoals er een subsidieregister bestaat, het voorstel om naar een vergelijkbaar register van aanbestedingen te gaan, een zeer goed voorstel is. Ik zou dit willen omarmen en ondersteunen, we kunnen het daar eens over zijn. Het zou ook toelaten om de trends te kunnen zien, niet alleen in één specifiek beleidsdomein, we hebben het over één specifieke trend. Mijn vraag om die cijfers is net om die trend te kunnen analyseren. In het kader van transparantie zou dit een zeer goede zaak kunnen zijn, ik wil u oproepen om hierover na te denken. Hierdoor hoeven we geen debatten meer te hebben over het geslacht der engelen, maar krijgen we goede cijfers en kunnen we de trends zien. Het zou ook een prachtige aanvulling kunnen zijn bij het coördinerend beleid, voor de mensen in de cel Kennis en Beleid. Het kan ook op een hoger niveau. Daar wil ik absoluut een lans voor breken.
Wat betreft de criteria voor transparantie, heb ik u goed begrepen, maar alleen is de praktijk vandaag anders. Dat wil ik toch echt benadrukken. Vandaag zijn heel veel beleidsvoorbereidende opdrachten en onderzoeken die niet vallen onder de twee uitzonderingen die u vandaag hebt omschreven – en extra hebt omschreven in het aanvullend antwoord – niet ontsloten. Ik ga ervan uit dat deze na deze vraag ontsloten zullen worden, op zijn minst voor de sector, maar ook breder. We delen hetzelfde principe, maar in de praktijk gebeurt het niet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.