Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het 'vermoeden van deskundigheid' voor leerkrachten
Verslag
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, leerlingen die een B- of C-attest krijgen in het secundair onderwijs, kunnen in beroep gaan tegen die beslissing. In de meeste gevallen komt de klassenraad dan opnieuw samen om het attest te bevestigen of te herzien. Indien ouders niet akkoord gaan met deze nieuwe beslissing van de klassenraad, kunnen ze via een verzoekschrift beroep aantekenen bij een beroepscommissie op school. Tegen deze beslissing kan ook nog in beroep worden gegaan.
Jaarlijks trekken tussen de tien en twintig ouders van leerlingen tegen deze beslissing naar de Raad van State. U introduceert nu het wettelijke ‘vermoeden van deskundigheid’, waardoor de bewijslast volledig verschuift naar de leerlingen of ouders die het oneens zijn met een beslissing over een B- of C-attest. De klassenraad moet dus niet bewijzen dat de beslissing terecht is, maar leerlingen of ouders moeten bewijzen dat de beslissing onterecht is. Dit vermoeden van deskundigheid bestaat al in andere beroepen zoals politieagenten en treinconducteurs.
Om scholen bij te staan bij de juridische kosten, richt u daarom een juridisch fonds op, dat tot een bedrag van 10.000 euro zal bijspringen als scholen voor de rechter worden gedaagd vanwege van een evaluatiebeslissing of een beslissing rond schorsing of uitsluiting. Scholen kunnen ook een beroep doen op het juridisch fonds als een leerkracht of een ander personeelslid het slachtoffer werd van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag. Met deze maatregel versterkt u het vertrouwen in de leerkracht en de klassenraad en kunnen we de nutteloze papierberg en planlast hopelijk een stukje verlagen.
Minister, welke decreetwijziging of decreetwijzigingen zijn er concreet nodig om het vermoeden van deskundigheid te introduceren?
Welk budget voorziet u voor het juridisch fonds?
Welke andere manieren ziet u om juridisering in te dijken?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, leerlingen en hun ouders die een B- of C-attest willen aanvechten, zullen binnenkort zelf bewijzen moeten aandragen als ze juridische stappen zetten. Het zogenaamde vermoeden van deskundigheid voor leerkrachten en directies wordt verankerd in een decreet. Beslissingen van leerkrachten kunnen wel nog altijd worden betwist, maar leerkrachten moeten zich niet meer bewijzen.
Jaarlijks gaat het over een twintigtal leerlingen die naar de Raad van State stappen om een B- of C-attest juridisch aan te vechten. We spreken dus over zeer kleine aantallen.
In een reactie van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) lezen we begrip voor de maatregel. “We weten dat de administratie voor leerkrachten zwaar doorweegt, maar het is wel belangrijk dat leerlingen feedback blijven krijgen zodat ze weten wat ze fout hebben gedaan,” zegt voorzitter Mauro Michielsen. Het geven van feedback zodat leerlingen hun fouten corrigeren en tot leren komen, is inderdaad een belangrijk pedagogisch principe.
Minister, erkent u de opmerking van de Vlaamse Scholierenkoepel waarbij feedback in het pedagogisch leerproces nog altijd een van de belangrijkste stappen is om te kunnen leren?
Wat moeten leerkrachten wel nog en wat moeten ze niet meer bijhouden of staven naar aanleiding van deze maatregel?
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel voor de vragen. Ik dacht dat we het verleden week al enigszins hadden getackeld.
Het wettelijk vermoeden van deskundigheid van de klassenraad bij evaluatie wordt opgenomen in Onderwijsdecreet (OD) XXXIII en zal zowel gelden voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs.
Dat ontwerp van decreet werd principieel goedgekeurd door de regering en ligt momenteel ter advies voor bij de Raad van State. Het komt terug naar het Vlaams Parlement en dan kunnen we het nog eens bespreken.
In eerste instantie is het de bedoeling om de leerkrachten een signaal van waardering, van respect en dus ook respect voor hun oordeel te geven. In afgeleide orde is het de bedoeling om zo ook voor minder planlast te zorgen die wordt veroorzaakt door de juridisering of alleszins de vrees voor juridisering. Want je kunt wel vaststellen dat er veel interne procedures worden gevoerd, betwistingen van het oordeel van de klassenraad via een interne procedure. Bij de externe procedure via de Raad van State zijn er jaarlijks maar een twintigtal gevallen, maar die werpen dan wel nogal een schaduw op de werking van heel wat scholen. Want niettegenstaande het gaat over een beperkt aantal gevallen, moet je vaststellen dat ze zich willen indekken tegen eventuele juridische procedures, met als gevolg dat ze heel veel gaan noteren, bijhouden en verantwoorden waarom ze een bepaalde of geen evaluatie hebben gegeven, ook doorheen het jaar. Dat is het effect op het vlak van de administratieve last.
Ik wil er dus voor zorgen dat bij een betwisting van een beslissing van de klassenraad, en of het nu gaat om deliberatie of tucht, er vanuit wordt gegaan dat de klassenraad een doordachte beslissing heeft genomen en we de bewijslast om het tegendeel aan te tonen, bij de ouders of de leerlingen leggen die de beslissingen van de klassenraad willen aanvechten. We geven daarbij aan leerkrachten en klassenraden het duidelijke signaal dat we ze steunen bij het nemen van beslissingen in de klassenraad en vertrouwen hebben in hun expertise en oordeel.
Dat betekent niet dat een beslissing van de klassenraad niet gemotiveerd moet zijn, zeker als het gaat over een B-attest of een C-attest. Ik zou ook niet weten wie er vragende partij is om van die motivatieplicht af te stappen. Ik denk dat niemand dat vraagt. Maar door te vertrekken van het principe van vertrouwen in die beslissingen, nemen we de druk weg om die verantwoording in extreme mate te gaan uitwerken, waardoor het aanleiding zou geven tot een onredelijke vorm van planlast. De verantwoording die moet worden opgenomen, is geregeld in een omzendbrief. Dat is SO64 wat betreft het secundair onderwijs. Men kan daar nog aanvullingen op maken in het kader van het schoolreglement. Dat is de vrijheid en autonomie van de school, maar wel met de duidelijke lijn dat je op voorhand afspraken maakt.
Er is inderdaad ook een juridisch fonds, want als je ‘I got your back’ zegt, betekent dat enerzijds de introductie van het vermoeden van deskundigheid, maar ook het geven van nog meer rust en zekerheid. Dus voor scholen die dan toch gevat worden door juridische procedures, voorzien we een juridisch fonds dat kan tussenkomen in de kosten. De budgettaire impact zal beperkt zijn, gezien het aantal dossiers bij de Raad van State. Ook daar denk ik dat het gaat om het consequent doortrekken van een lijn, namelijk dat wij de leerkracht en diens oordeel respecteren en dat, wanneer dat wordt aangevochten, wij er zijn om leerkrachten daarin te ondersteunen. Rechtszaken zijn altijd het allerlaatste middel om een conflict op te lossen, en we blijven altijd motiveren tot een oplossing in der minne en in onderling overleg. Een goede dienstverlening en samenwerking kunnen een beroep op rechten vermijden, en er zijn natuurlijk de interne beroepsprocedures die moeten verhinderen dat de externe procedure uiteindelijk in gang wordt gezet.
Ik zou de meerwaarde van die maatregelen absoluut niet in twijfel trekken. Als ik mijn mailbox bekijk, zie ik toch heel veel reacties van appreciatie, ook al erkent men soms dat men ten volle beseft dat er soms een overreactie is op een beperkt aantal juridische geschillen. Het is maar een vaststelling op het terrein dat er soms zo wordt gereageerd of dat sommige directies hun leerkrachten dan toch wel enige administratieve last opleggen. Met deze maatregelen willen we daaraan tegemoetkomen.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Dat vermoeden van deskundigheid, komt ook voor in het boekje ‘Een schooljaar in rechtsregels’ van Karen Weis, dat ik aan het lezen ben. Zij werkt als diensthoofd van de studentenadministratie van Hogeschool PXL. Het is niet zo goed als de ‘Canon van Vlaanderen’, maar het is ook een zeer goed boek. Ik kan het niet zo enthousiast aanprijzen als mijn collega Kathleen Krekels gisteren in de plenaire vergadering deed, maar dit is echt een aanrader voor alle leerkrachten en schooldirecties, omdat ze het ook in zo’n menselijke taal brengt.
Zij duidt ook dat vermoeden van deskundigheid heel goed. Zij zegt dat, als je als leerkracht de vereiste leerstof volledig en bekwaam onderwijst, de vorderingen van de leerlingen correct evalueert, als je examens representatief zijn naar leerinhoud en moeilijkheidsgraad, en als je je examens vakkundig verbetert, je dan als leerkracht wordt vermoed deskundig te zijn. Het is dan inderdaad aan de leerling om iets anders te bewijzen, en dat moet dan ook op een zeer precieze manier en met heel concrete gegevens.
Ik wil nog even citeren uit de laatste zin in haar conclusie: “Wanneer men de spelregels kent, hoeft men geen angst te hebben voor betwistingen. De enige reflex die handig is om te hebben, is het denken als een jurist. Wanneer men een beslissing neemt, zorg ervoor dat deze gedragen is door het dossier en de stukken. Maak stukken, maar tegelijk, overdrijf niet. het is niet nodig om van elke gebeurtenis een uitgebreid verslag te maken, noch om halve boeken te schrijven over een leerling. Beknopt, maar vooral to the point motiveren en bijhouden.” Ik kijk in ieder geval uit naar OD XXXIII, waar u het ook wettelijk zult verankeren. In de tussentijd kan iedereen dit boek lezen. Het zal zeker meer rust brengen en minder planlast, hoop ik.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Dank u wel, collega, voor de toelichting over het vermoeden van deskundigheid. Ik had ook een stukje voorbereid, maar eigenlijk hoef ik het niet meer te herhalen, want het is zeer duidelijk. Ik wil benadrukken dat er vanuit onze fractie altijd al is gewezen op de autonomie van de klassenraad.
Minister, ik heb heel veel vragen gekregen over wat er nu precies verandert. Ik verwijs graag naar wat er in de memorie van toelichting van OD XXXIII staat, dat nu al twee keer werd goedgekeurd door de regering. Daarin staat letterlijk: “In de rechtspraak van de Raad van State bestaat reeds het vermoeden van de deskundigheid van de klassenraad bij evaluatiebeslissingen. Dit betekent dat de Raad van State ervan uitgaat dat de klassenraad steeds deskundig handelt en dat de maatregel ook geen afbreuk doet aan de motiveringsplicht van de klassenraad bij de evaluatiebeslissingen.”
Wat er in OD XXXIII wordt beslist, is een krachtig signaal, maar de facto verandert er niets. Ik blijf het belangrijk vinden dat leerkrachten nog altijd de evaluatie van de leerlingen maken. We moeten ervoor opletten dat evalueren niet als planlast wordt beschouwd. Leerlingen moeten hiermee op de goede weg worden gezet.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Op zich ben ik heel blij met de aandacht voor de problematiek van de juridisering. Dat is inderdaad een veelgehoorde klacht bij leerkrachten.
Soms vind ik het wel lastig dat we als parlementsleden en beleidsmakers weinig zicht hebben op hoe groot het probleem concreet is. De minister verwees er zelf al naar. Ja, we zien natuurlijk de dossiers die op het niveau van de beroepscommissie komen, maar we hebben niet echt een idee van de hoeveelheid dossiers in de interne beroepsprocedures.
Het fenomeen waarbij leerkrachten druk ervaren en zich willen indekken voor het geval dat er een beroepsprocedure zou worden opgestart, intern of extern, is heel reëel. Minister, in die zin vind ik het signaal dat u wilt geven wel interessant. U gaat uit van de deskundigheid van leerkrachten en de klassenraad en in die zin wilt u de bewijslast omdraaien, waarbij ouders en leerlingen zelf moeten aantonen dat er een probleem is in plaats van omgekeerd. Dat vind ik interessant, al stel ik mij eerlijk gezegd wel vragen bij wat dat in de praktijk dan zal betekenen.
Ik geef een voorbeeld. Stel dat een ouder vindt dat zijn kind ten onrechte een B- of C-attest heeft gekregen vanwege tekorten en dat de leerkracht niet genoeg heeft geremedieerd voor wiskunde. Hoe moet je als ouder bewijzen dat de leerkracht niet genoeg heeft geremedieerd? Dan moet je bewijzen dat iets niet is gebeurd. Als je dat op tafel legt, zul je de leerkracht toch nog altijd vragen om te bewijzen dat die wél genoeg heeft geremedieerd? Dan zal die leerkracht dus toch nog altijd bewijzen op tafel moeten leggen om die vraag van ouders te weerleggen?
Ik snap het signaal, maar ik zie niet zo goed hoe dat ook in de praktijk het werk voor leerkrachten zal verminderen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ga in op de juridische discussie. Wat verandert er in vergelijking met de huidige juridische regeling?
Ten eerste, vandaag bestaat er in de praktijk – en dan word ik wat technisch – een gerechtelijk vermoeden van deskundigheid, en wij maken daar nu een wettelijk vermoeden van. Wat is het verschil? De Raad van State hanteert dat momenteel, maar kan daar morgen ook anders over beslissen en zeggen dat hij dat niet meer doet. Nu zorgen we ervoor dat de Raad van State voor het heden en de toekomst dat beginsel móét respecteren en daarvan móét vertrekken.
Ten tweede is er ook een uitbreiding van het principe. Terwijl het nu in de praktijk enkel van toepassing was voor de Raad van State, zal dat nu gelden voor de volledige procedure, ook in het kader van interne procedures. En dat is ook een serieus verschil.
Ten derde, als je dan een concrete discussie hebt, zul je de bewijslast bij remediëring moeten omdraaien. Als ouder zul je inderdaad moeten aantonen dat je in de loop van het schooljaar regelmatig hebt gevraagd naar remediëring en nul op het rekest hebt gekregen. Dat is heel concreet een omkering van de bewijslast.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, ik verwijs nog even naar een onderzoeker die meerdere werken heeft geschreven over planlast, Jolien Muylaert van de Universiteit Gent. Zij zegt dat leerkrachten verschillende oorzaken zien van planlast, maar dat de juridisering, met die verantwoordingsdrang, erg hoog scoort.
Alleen al doordat dit nu zo onder de aandacht wordt gebracht, zal hier hopelijk meer naar worden gehandeld: beknopt en to the point rapporteren. Dat zal hopelijk de planlast doen dalen, waardoor we leerkrachten gemakkelijker binnen ons onderwijs kunnen houden en het lerarentekort kunnen tegengaan. Ik dank u.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik wil u nog persoonlijk aanspreken. U hebt op uw rapport altijd goede punten voor communicatie en bent steeds bereid om over zelfs heel kleine dingen te communiceren, en dat is uw goed recht. Maar weet dat, als u communiceert, heel wat mensen hun oren spitsen en dat er op die manier soms onrust wordt gecreëerd waar die er niet hoeft te zijn. Ik verwijs naar de A-, B- en C-attesten, maar ook naar dit verhaal, waarbij ongelooflijk veel mensen zich plots vragen gingen stellen over wat ze moesten veranderen en of ze hun manier van werken moeten aanpassen. Zij kwamen tot de constatatie dat de onrust voor niets was, omdat er in se niets verandert.
Vanuit onze fractie blijven we vertrouwen in de klassenraad en in de gedegen deskundigheid van alle leerkrachten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.