Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de kwaliteit van de opleiding hbo5 Verpleegkunde
Vraag om uitleg over het inspectierapport met betrekking tot de opleiding hbo5 Verpleegkunde
Vraag om uitleg over het 'Macrorapport beoordelingen hbo5-opleiding verpleegkunde' en de kwaliteitsproblemen die erin aangehaald worden
Vraag om uitleg over de bevindingen uit het 'Macrorapport beoordelingen hbo5-opleiding verpleegkunde'
Vraag om uitleg over het federale wetsontwerp dat de beroepstitel basisverpleegkundige creëert en de gevolgen daarvan voor de inhoud en toekomst van de hbo5-opleidingen verpleegkunde
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik geef ter inleiding mee dat ik deze vraag zowel aan u als aan minister Crevits had gericht, aangezien het om thema’s gaat die jullie beiden tot jullie bevoegdheden mogen rekenen; er zit een stukje overlap op.
Er zijn nieuwe elementen die mij extra zorgen baren, waardoor ik deze vraag relatief scherp zal stellen. We spreken hier niet alleen over het rapport van de onderwijsinspectie, maar ook over recente getuigenissen die we allemaal hebben kunnen lezen de laatste weken over ronduit gevaarlijke toestanden op de werkvloer tijdens verpleegkundestages, zowel bij hbo5-stages als stages in het kader van de hogeschoolopleiding. We zijn er heel bezorgd over, want het gaat vandaag niet alleen over de onderwijskwaliteit, maar ook over de veiligheid en gezondheid van patiënten en bewoners in allerlei gezondheidszorg- en welzijnsvoorzieningen.
Het gaat onder andere om studenten die op hun eerste, tweede of derde stagedag pillen moeten toedienen of de pillen moeten verdelen, of studenten die zonder enige aansturing of begeleiding een hele afdeling moeten besturen, met eventueel een verantwoordelijke enkele verdiepingen hoger die telefonisch bereikt kan worden. Dat is toch wel echt problematisch, en ik hoop, collega’s, dat we het daar allemaal uitdrukkelijk over eens zijn. Stagiairs zijn onze toekomstige helden van de zorg, mensen die ook bijzonder gemotiveerd de keuze hebben gemaakt om de opleiding te starten, geen extra gratis werkkrachten die tijdens hun opleiding het falende beleid – het tekort aan zorgpersoneel – moeten oplossen. Dat soort praktijken is trouwens niet alleen gevaarlijk, maar ook onwettig: bepaalde taken mogen nu eenmaal niet worden opgenomen door stagiairs zonder begeleiding.
Dat is wat vandaag heel duidelijk blijkt door getuigenissen in Het Laatste Nieuws. Ik vermoed dat ik niet de enige ben die die verhalen regelmatig ontvangt. We kunnen toch niet zeggen dat we dit gaan laten ondersneeuwen?
Mijn bredere politieke of beleidsmatige analyse hiervan is dat dit is waar personeelstekort toe leidt. Dat is slecht voor patiënten en het leidt tot een vicieuze cirkel als het gaat over het personeelstekort in de zorgsector. Wie zal namelijk gemotiveerd blijven als hij of zij in de eerste week van de eerste stage in het eerste jaar met dit soort zaken geconfronteerd wordt?
Dat brengt me dan bij de initiële aanleiding van de vraag, namelijk het rapport van de onderwijsinspectie, die ook bijzonder kritisch was voor de hbo5-opleidingen en de kwaliteit ervan. Ik wil voor alle duidelijkheid meegeven dat die opleiding belangrijk is en dat we alle mensen die zich daarvoor engageren en er de drive voor vinden, nodig hebben, maar dan moeten we hun wel de kwaliteit geven die ze verdienen.
Er zijn in Vlaanderen twintig secundaire scholen die deze driejarige opleiding aanbieden en slechts drie van hen kregen een volledig gunstig advies. Dertien scholen voldoen gedeeltelijk, vier scholen kregen een ongunstig advies. Opvallend is dat die laatste groep ruim 40 procent van alle hbo5-leerlingen vertegenwoordigt, en dus een grote groep van onze toekomstige zorghelden.
Minister, de onderwijsinspectie lijst tal van inbreuken op. Ik wil het vandaag vooral hebben over de stagekwaliteit en de begeleiding bij stages. Stages zijn bij een dergelijke opleiding bijzonder essentieel. Tijdens de stageperiodes leer je niet enkel de koppeling te maken tussen de theoretische bagage en de praktijk, je leert er ook hoe het werken in de zorg en verpleging er concreet uitziet, hoe je voor mensen het verschil kunt maken, dag na dag, en hoe je er zelf arbeids- en levensvreugde uit haalt. Minister, de intentie van een stage zou moeten zijn dat onze studenten op het eind van de rit meer kennis en expertise van en meer feeling met de job hebben en dat ze ongelooflijk veel goesting hebben om de opleiding af te maken, zodat ze hun diploma kunnen halen en bij kunnen dragen aan ons gezondheidssysteem, dat onder druk staat en de komende jaren nog meer onder druk zal komen te staan.
Een goede stagebegeleiding is daarom essentieel. Dit geldt trouwens niet enkel voor de hbo5-opleiding, maar evengoed voor de bacheloropleiding en bij uitbreiding alle andere opleidingen richting een zorgberoep. Dat is enerzijds omwille van de puur vaktechnische kennis. Verpleegkunde is mensenwerk, dus kunnen er steeds fouten gemaakt worden, maar een goede begeleiding voorkomt dat die fouten leiden tot drama's, remedieert die fouten en voorkomt dat studenten op hun eentje verantwoordelijkheid moeten dragen waarvoor ze eigenlijk nog niet opgeleid zijn. Verpleegkunde is in dat opzicht teamwork. Tijdens de stage leert de verpleegkundige-in-opleiding samenwerken met collega's, met andere zorgverstrekkers en met de zorgontvangers en hun familie. Dat lukt niet als je alleen op een afdeling staat. Een gebrekkige stagebegeleiding staat haaks op wat we van die stage verwachten.
Minister, we moeten maximaal inzetten op het vastklampen van alle mogelijke instroom in de zorgsector. Ik zei het daarnet al: wie stapt nog gemotiveerd naar zijn stage, als dit de manier is waarop we hen begeleiden, als dit de manier is waarop we de noodzakelijke toekomstige extra handen en hoofden in de zorg bekijken? Op deze manier worden studenten opgezadeld met een degout, met een gevoel dat ze in het water worden gegooid zonder dat ze hebben leren zwemmen.
Ik heb drie eenvoudige vragen, minister. Ik ga ervan uit dat vooral de laatste het meeste invulling verdient en ik hoop dat er ook antwoorden op komen.
Erkent u dat de stage bij verpleegkunde- en zorgopleidingen essentieel is, niet enkel voor de overdracht van vakkennis, maar ook om goesting en een hart te kweken voor de sector?
Bent u het met mij eens dat een goede stagebegeleiding, zowel vanuit de school als vanuit de zorginstelling, cruciaal is om de stage succesvol te maken?
Welke stappen zullen jullie – en dan kijk ik naar u, naar minister Crevits, maar ook naar de hele Vlaamse Regering – zetten om die stages en die stagebegeleiding te optimaliseren? Welke rol zien jullie hierbij weggelegd voor de onderwijsinstellingen enerzijds en welke voor de zorginstellingen anderzijds?
Dank u wel, mijnheer Vaneeckhout. Dat leek wel een interpellatie. Ik ken u niet in de commissie, maar volgende keer ga ik u toch timen, denk ik.
De heer Daniëls heeft het woord.
De hbo5 Verpleegkunde is een opleiding die ons nauw aan het hart ligt. Gisteren in de plenaire vergadering kwam ze aan bod, maar er zijn ook al heel veel vragen over gesteld, en ze werd ook opgenomen in ons regeerakkoord, collega's.
Vanuit de N-VA-fractie hebben we daarin steeds gesteld dat die hbo5-opleiding een eigenstandig profiel moet hebben, ten eerste vanwege de specifieke instroom die we hebben in die opleiding, en ten tweede vanwege het onderscheid met de zesjarige opleiding. Dat onderscheid ligt niet zozeer in wat de mensen doen, maar wel in hoe het wordt aangepakt. Europa had allerlei ideeën rond hbo5, dat onze hbo5’ers in heel Europa moesten gaan werken. Ik zag en zie nog altijd niet in waarom we onze hbo5’ers zouden moeten aanmoedigen om in andere landen te gaan werken, gezien de tekorten die we hier zelf hebben. In dat kader denk ik dat de Vlaamse Regering – u, samen met de collega's, minister – de juiste beslissing heeft genomen in de leerzorg later: een driejarige, eigenstandige opleiding, met taken die ze zelfstandig mogen uitvoeren.
Collega Vaneeckhout, ik moedig uw mensen in de Federale Regering dan ook aan om op dat elan te werken. Want als het gaat over aantrekkelijkheid en een hart onder de riem steken: het is nu 27 april, en op 1 september moet die nieuwe opleiding vorm hebben. Maar federaal zitten we nog altijd muurvast over wat ze mogen, en wat ze niet mogen. Er is vooral vastgelegd wat ze allemaal zelfstandig niet mogen.
U komt hier dan vragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat ze met een hart voor de sector gaan werken. Dat kunnen we doen door ervoor te zorgen dat men op de opendeurdagen, die in al die hogescholen over een paar dagen plaatsvinden, ze aan de studenten tenminste kunnen zeggen wat ze allemaal mogen doen en wat niet. Want vandaag moeten zij het volgende antwoorden: “Vanaf 1 september, wanneer u afgestudeerd bent, kunt u de volgende taken uitvoeren:… Wilt u deze opleiding komen doen? Want we hebben u nodig.” Een hart voor de zorg, zoals u zegt, mijnheer Vaneeckhout.
Wilt u alstublieft, op het beleidsniveau waarop u verantwoordelijkheid hebt, er mee zorg voor dragen dat dat gebeurt? Want dat is, denk ik, stap 1. Want als er geen beslissing is, is uw vraag opgelost. Dan zijn er volgend jaar geen studenten. Want wie gaat een opleiding volgen waarvan niet geweten is wat je mag doen? Ik zal het u zeggen: niemand. Niemand. Dat is dus stap 1. Dat is een oproep die ik hier toch heel duidelijk wil doen.
Stap 2 is inderdaad – en bedankt, minister, dat u de doorlichting hebt laten doen, want ze is hiervoor nog nooit gebeurd – een doorlichting van de opleiding laten doen waarin pijnpunten naar voren komen die opgelost moeten worden.
Dit zijn dan ook mijn vragen – want ik houd me wel aan de tijd, voorzitter.
De instroom in hbo5 Verpleegkunde heeft een specifiek profiel. Op welke manier kan de instroom versterkt worden in de derde graad van het secundair onderwijs?
Welke acties zijn er opgezet naar aanleiding van de doorlichting die u bestelde, om aan de aandachtspunten van die opleiding te werken, in de verschillende opleidingen hbo5 Verpleegkunde?
Zoals ik daarnet al zei, starten de inschrijvingen in de hbo5 Verpleegkunde binnenkort. Zal er duidelijkheid zijn, zowel over de benaming als over de taken, die hbo5-verpleegkundigen mogen doen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega's, ik heb een aanvullende vraag over vooral het inspectierapport van de hbo5 Verpleegkunde, waaruit bleek dat slechts drie van de twintig secundaire scholen die deze opleiding aanbieden, een gunstig advies kregen.
Ik hoorde het niet in wat de collega naast mij zei, maar de inspectie brengt zelf ook nuancering. Ze stelt zelf dat enerzijds scholen vaak opbotsen tegen de rigide wetgeving van het secundair onderwijs waarin deze opleidingen ingebed zijn. Soms is het ook maar een klein onderdeel van de opleiding dat leidt tot een negatief inspectieresultaat. Vanuit de scholen zelf horen we heel vaak de dringende vraag om de opleiding grondig te evalueren en een duidelijke visie uit te werken.
In de commissievergadering Onderwijs van 10 juni 2021 kwam het thema ook al aan bod. U gaf aan grote voorstander van de hbo5-opleidingen te zijn. Dat verbaasde me niet, want in het regeerakkoord hebben we natuurlijk samen afgesproken dat we de leerladder in de zorg behouden zoals ze nu bestaat, en meteen ook een volwaardig eigen profiel en takenpakket voor de hbo5 Verpleegkunde opmaken, samen met de sector.
Ik ga ook absoluut akkoord met de stelling dat we de kwaliteit van deze opleidingen voorop moeten stellen. Maar ik wijs er toch ook graag op dat het duidelijk moet zijn aan welke hedendaagse kwaliteitseisen voldaan moet worden. Als de inspectie moet langsgaan met verouderde eindtermen als basis, komt dat natuurlijk niet goed.
Eind maart keurde de federale ministerraad een voorontwerp van wet goed, waarbij twee nieuwe titels van zorgverleners in de wet toegevoegd zouden worden. We spreken dan voortaan van basisverpleegkundige en klinisch verpleegkundige. Dit voorontwerp van wet vloeit voort uit de werkzaamheden van de taskforce Zorg en Gezondheid.
Ik heb een aantal vragen, minister.
Gebeurde er ondertussen al een afstemming met de betrokken actoren omtrent de aanpassingen die op federaal niveau in de steigers staan? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen?
Welke stappen ondernam u ondertussen om de hbo5-opleiding te evalueren en te actualiseren? In hoeverre worden de opleidingsverstrekkers hierbij betrokken?
Ik heb nog een aanvullende bemerking. Wat er vandaag in de krant staat, heeft me ook enorm geraakt, al was het maar omdat ik zelf een van de stagebegeleiders was die leerlingen in de zorg mocht begeleiden. Ik kan u alvast meegeven dat dit in mijn situatie, in mijn school, de situatie waar ik met de leerlingen op stap kon gaan, absoluut niet het geval was. Laat ons dus alsjeblieft niet het kind met het badwater weggooien. En waar er specifieke zaken zijn die niet door de beugel kunnen, moeten we ze aanpakken. Maar ik steek toch een hart onder de riem van iedereen die het wel goed meent.
De heer Danen heeft het woord.
Ik ga proberen niet te veel in herhaling te vallen. Wat nog niet gezegd is, is dat het de afgelopen vijftien jaar onduidelijk was welke instantie verantwoordelijk is of was voor de inspectie van de twintig scholen die de opleiding hbo5 Verpleegkunde inrichten. Deze Vlaamse Regering keurde op 10 september 2021 het beoordelingskader goed voor de hbo5-opleidingen verpleegkunde. Tijdens het schooljaar 2021-2022 voerde de onderwijsinspectie, samen met externe deskundigen die door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) voorgedragen werden, een kwaliteitstoezicht uit.
Wat bleek daaruit? In het rapport dat in januari 2023 werd gepubliceerd, kregen drie scholen een volledig gunstig advies, terwijl dertien andere scholen een gunstig advies met tekorten kregen. Maar: vier scholen kregen een ongunstig advies. Dat laatste baart toch grote zorgen, vooral omdat drie van deze vier scholen ruim 40 procent van de hbo5-leerlingen vertegenwoordigden. Met andere woorden: 40 procent van de afgestudeerde hbo5-verpleegkundigen hebben een opleiding gevolgd waar, zo blijkt nu, een ongunstig advies op rust.
Wanneer we de resultaten van dit kwaliteitstoezicht meer in detail bekijken, dan blijkt dat de problemen zich vooral situeren op het niveau van de kwaliteit van het curriculum en de kwaliteitsverwachting betreffende de uitbouw van de krachtige leeractiviteiten.
Maar niet enkel de onderwijsinspectie formuleerde opmerkingen. Meerdere scholen – ook die met een positief advies – klaagden aan dat de opleiding twintig jaar lang werd verwaarloosd. De leerplannen, die dateren van 2007, zijn niet meer aangepast aan de noden in een snel evoluerende sector. De scholen vragen dat er snel een duidelijke visie komt op de richting die de hbo5-opleiding verpleegkunde de komende jaren moet uitgaan. Zeker nu de federale minister voor Volksgezondheid pleit voor een duidelijker onderscheid tussen de bachelor- en de hbo5-opleiding. Door dit onderscheid te versterken zouden hbo5-verpleegkundigen niet langer bepaalde complexe handelingen mogen uitvoeren, maar ik stel voor dat we dat debat op het niveau voeren waar dat meer van toepassing of gepast is.
Ik zou u wel de volgende vragen willen stellen, minister: vier scholen kregen een negatief advies van de onderwijsinspectie, waardoor ze in november van dit jaar opnieuw een beoordeling zullen krijgen. De scholen met een negatief advies vertegenwoordigen meer dan 40 procent van de hbo5-studenten verpleegkunde. Wat zou een nieuw negatief advies betekenen voor de hbo5-studenten die een opleiding volgen aan een van deze vier scholen? Ik hoop dat dat niet het geval zal zijn, natuurlijk. Zijn er uitwijkmogelijkheden voor deze studenten indien de school opnieuw een negatief advies zou krijgen? Bij sommige scholen die een negatief advies kregen, blijkt dat de vastgestelde problemen zich niet beperken tot de geëvalueerde hbo5-opleiding verpleegkunde. Hoe komt het dat de problemen in die scholen niet eerder werden vastgesteld? Zult u bijkomende initiatieven nemen om de kwaliteit van de hbo5-opleiding verpleegkunde in zijn geheel te verhogen? Aan welke initiatieven denkt u dan?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, ik denk dat de aanleiding van deze vragen ondertussen al ruim geschetst is, maar toch dit: de Vlaamse onderwijsinspectie heeft inderdaad een rapport gepubliceerd over de kwaliteit van de twintig hbo5-opleidingen, een onderwijssegment dat de voorbije twintig jaar amper doorgelicht werd omdat het reglementair tussen twee stoelen viel. Er blijken toch wel wat mankementen te zijn. Op het vlak van het curriculum bijvoorbeeld, dat in slechts de helft van de scholen voor alle leerdoelen is uitgewerkt. Meerdere scholen komen ook niet tegemoet aan het invullen van de vereiste 36 uur beroepsgerichte vorming per week. De organisaties van de stages en de lesuren gebeurt in een ruime meerderheid van de scholen ook niet conform de regelgeving en het is niet evident om kwaliteitsvolle stageplaatsen te vinden, enzoverder, enzoverder.
Het is dus een vrij kritisch rapport, want slechts drie van de twintig instellingen kregen een volledig gunstig advies. Dertien scholen voldoen gedeeltelijk en vier scholen kregen een ongunstig advies. Opvallend is dat drie van die vier scholen met een ongunstig advies samen ruim 40 procent van de hbo5-leerlingen vertegenwoordigen.
De beoordelingen baren toch wel wat zorgen bij heel wat betrokken spelers over de kwaliteit. Meer dan 40 procent van de verpleegkundigen zijn mensen met zo’n hbo5-diploma, ze hebben dus een belangrijke taak binnen ons zorgstelsel. Als het dus in de opleiding al scheef zit, wordt het natuurlijk niet gemakkelijk, zo stelde CM-voorzitter Luc Van Gorp onlangs nog in de media.
Daarom heb ik de volgende vragen, minister.
Hoe evalueert u de bevindingen uit het macrorapport?
Hoe zit het met de vier opleidingen die een ongunstig advies met de mogelijkheid tot opschorting kregen? Normaal moeten die bij het activeren van de opschorting een jaar na afronding van de doorlichting een nieuwe beoordeling krijgen. Wat indien blijkt dat ze bij een volgende doorlichting nog tekorten vertonen? Worden deze opleidingen dan geschrapt? Hoe zit het met die dertien opleidingen die een gunstig advies kregen, maar met tekorten? Tegen wanneer moeten zij dan die tekorten wegwerken? Wanneer zullen zij opnieuw beoordeeld worden?
Een derde vraag betreft de kwaliteit: op zich merken we bij bepaalde scholen een grote nood aan meer en vooral meer structurele professionalisering. Welke ondersteunende rol kunt en zult u daar spelen? Zullen de hbo5-opleidingen bijvoorbeeld ook onderwijskundige expertise krijgen vanuit het Leerpunt?
Veel beroepsgerichte expertise van deze opleidingen zit natuurlijk in het werkveld. Het rapport toont echter dat niet alle scholen samenwerken met externe partners voor hun kwaliteitsontwikkeling. Welke initiatieven kunt en zult u daar nemen om meer kwaliteitsvolle expertisedeling tussen deze opleidingen en de zorgsector te faciliteren?
De onderwijsinspectie doet ook enkele aanbevelingen. Daarin stelt ze onder andere dat heel wat inbreuken op de decreetgeving het gevolg zijn van te rigide decreetgeving, vooral inzake de samenwerking tussen secundaire school en hogeschool. Zij is ook vragende partij voor een meer flexibele onderwijsorganisatie, om zo meer niet-generatiestudenten en werkstudenten aan te trekken. Daartoe zou het structuurschema van de opleiding herbekeken moeten worden, met meer mogelijkheden voor trajecten op maat. Ook vragen ze het loslaten van het opgelegde aantal GOA-uren (gedifferentieerde onderwijsactiviteiten). Hoe evalueert u deze aanbevelingen? Zult u enkele minder nuttig geachte verplichtingen ter zake schrappen?
Minister, dan heb ik een vijfde vraag. Daarnaast vraagt de onderwijsinspectie dat er een uniform feedback- en stagedocument voor de stages komt. Ook wil ze een uniforme toelatingsproef voor lerenden die bij de intake niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden. Dat is natuurlijk vooral een kwestie van afspraken tussen de scholen, maar een coördinerende instantie is hier volgens de inspectie zeker een meerwaarde. Zult u hier een faciliterende rol in spelen en initiatieven ter zake opzetten?
Welke eventuele andere maatregelen neemt u – eventueel in samenspraak met uw collega-ministers – hieromtrent nog?
Dan nog enkele vragen in verband met dat federale wetsontwerp van minister Vandenbroucke en de gevolgen voor de inhoud en toekomst van de hbo5-opleidingen Verpleegkunde.
Het wetsontwerp voorziet onder andere in de creatie van de beroepstitel van basisverpleegkundige en maakt dus duidelijk het verschil met de bachelor en de hbo5-opleiding. Zij zouden in de toekomst dus basisverpleegkundigen worden, dus met andere woorden de assistent van een echte verpleegkundige. De studenten die starten vanaf 2023-2024 zullen dus maar hulpverpleegkundige zijn en mogen enkel autonoom handelen bij eenvoudige zorgtaken. Bepaalde complexe handelingen zouden ze niet meer mogen uitvoeren, terwijl ze op dit moment nog quasi hetzelfde werk mogen uitvoeren.
Daarover bestaat toch heel wat bezorgdheid. Meer dan 40 procent van de verpleegkundigen komt uit hbo5 en de meeste van deze studenten stromen door naar de ouderen- en thuiszorg. Daar staan ze er ook vaak alleen voor, in veel gevallen zonder noemenswaardige problemen. Dus ik denk niet dat er daar in de grote meerderheid van de gevallen een tekort is aan expertise. Dan is er nog de vrees voor de inhoud van de hbo5-opleidingen, want veel directies weten immers nog niet wat deze verandering voor hen zal inhouden. Anderzijds wordt gevreesd voor het imago van en dat de instroom richting de hob5-opleiding zal dalen, en dat terwijl er nu al een enorm tekort is.
Hoe evalueert u het federaal wetsontwerp en de creatie van de beroepstitel basisverpleegkundige?
Welke rol heeft de Vlaamse Regering gespeeld bij het overleg en de opmaak van dit wetsontwerp? Welke standpunten zijn ter zake ingenomen door u als minister van Onderwijs en overgemaakt aan de federale collega’s?
Welke gevolgen zal de verandering van het statuut van de toekomstige afgestudeerden uit de hbo5 Verpleegkunde en de vermindering van de taken die ze zelfstandig in het werkveld mogen uitoefenen, hebben op de opzet en inhoud van de Vlaamse hbo5 Verpleegkunde? Bent u daaromtrent in overleg met de aanbieders van deze opleidingen? Indien ja, wat zijn daar de conclusies?
Wat zullen volgens u de gevolgen zijn voor het imago van en dus de toekomstige instroom richting de hbo5-opleidingen? Men vreest ook dat vooral de iets sterkere studenten nu massaal naar de bachelor Verpleegkunde zullen trekken. Deelt u deze vrees?
Er zijn in Vlaanderen effectief enkele hbo5-opleidingen wier curriculum wel beantwoordt aan de EU-richtlijn en die dus wel komen aan het daarin vereiste minimum van 4600 uren, al dan niet met het overtreden van de arbeidsreglementering bij stages. Welke titel krijgen afgestudeerden uit deze opleidingen dan, indien deze hun curriculum en uren houden zoals ze nu zijn? Is dat dat van basisverpleegkundige of dat van verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg?
Welke andere maatregelen zult u, in samenspraak met uw collega’s, nemen?
Ik dank u alvast voor de gedetailleerde antwoorden op de vele vragen.
Minister Weyts heeft het woord.
In dit regeerakkoord is het onze ambitie om maximaal in te zetten op een versterking van de onderwijskwaliteit van kleuter-, lager-, secundair- tot hoger onderwijs. Dat geldt dus ook voor de hbo5-opleidingen. Als eerste minister van Onderwijs heb ik de opdracht gegeven om te zorgen voor een grondige doorlichting met de onderwijsinspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.
Voor alle duidelijkheid – ik maak een zijsprongetje –: we hebben het hier over de hbo5-opleidingen en vervolgens ook over de discussie rond de basisverpleegkunde. Er wordt onmiddellijk bijgehaald wat er vandaag in de kranten te lezen stond. Ik heb dat ook gelezen. Daar wordt niet bepaald een onderscheid gemaakt tussen hbo5-opleidingen en bacheloropleidingen, ook niet of het over woonzorgcentra, andere zorginstellingen of ziekenhuizen gaat. Ik lees dat er een beschuldigende vinger wordt uitgestoken naar de Vlaamse Regering. Maar je moet natuurlijk altijd opletten: als je met een vinger wijst, gaat er één vinger in één richting, maar drie vingers wijzen in een andere richting. Dat is hier zeker ook het geval want als het gaat over de ziekenhuizen betreft het volledig de federale overheid.
Hier gaat het over hbo5 waar wij onze verantwoordelijkheid opgenomen hebben en waar de onderwijsinspectie een gedegen doorlichting doorgevoerd heeft, kritisch, maar met zowel positieve als negatieve opmerkingen. Ik zie dat rapport ook als een kans voor onszelf om op het vlak van regelgeving – daar zijn absoluut suggesties – bij te schaven, maar vanzelfsprekend ook voor de instellingen zelf om daarmee aan de slag te gaan.
Zestien van de twintig scholen hebben een positief advies gekregen. De onderwijsinspectie bevestigt dus het vertrouwen dat ik ook heb in die betrokken instellingen. We zijn er ook van overtuigd dat de suggesties die gemaakt worden om de kwaliteit nog te verbeteren en te versterken, ter harte genomen zullen worden door die instellingen. We zullen dat ook opvolgen.
Maar er zijn vier scholen die een negatief advies kregen. Dat negatief advies heeft voor drie van de vier scholen te maken met tekorten in bepaalde trajecten en/of vestigingsplaatsen, zoals bijvoorbeeld het traject voor Indiase studenten, de trajecten leren en werken, trajecten met afstandsonderwijs. Ook voor deze scholen moeten we erkennen dat het niet gaat over de totaliteit van de opleiding, maar specifiek over bepaalde trajecten en/of bepaalde vestigingsplaatsen.
Enkel voor de vierde school slaat het negatief advies op de hele opleiding. Dat is wel zorgwekkend. Daar gaat het meer bepaald over het reguliere dagtraject dat aangeboden wordt. Daarenboven blijkt bij twee van de vier scholen de urenbesteding in welbepaalde trajecten niet correct te zijn. Ook dat is echt zorgwekkend. De onderwijsinspectie en de NVAO zullen de vier scholen nauwgezet opvolgen. Dat wil zeggen dat ze nu een schooljaar de tijd krijgen om hun tekorten weg te werken en ze zullen volgend schooljaar onmiddellijk een nieuwe beoordeling krijgen. Dat zal nog gebeuren voor april volgend jaar. Als daar opnieuw een negatieve beoordeling is, zullen zij alle opleidingen moeten staken. De opleidingen met een gunstig advies maar waarbij tekorten vastgesteld worden, krijgen ook opnieuw bezoek van de onderwijsinspectie en de NVAO.
Nu, we moeten erkennen dat de toenemende vraag vanuit het werkveld er soms toe geleid heeft dat een aantal scholen onder de druk en de groeiende vraag soms nogal creatief aan de slag gegaan is met de soms stringente regelgeving. Ook daar moet je een onderscheid maken. We moeten erkennen dat inbreuken tegen de erkenningsvoorwaarden soms een invloed hadden op de inschalingen, maar niet altijd op de kwaliteit. Soms heeft men regelgeving inderdaad niet nageleefd zonder implicaties op de kwaliteit. Ook dat moeten we open en eerlijk bekennen.
De onderwijsinspectie heeft op basis daarvan dan ook gezegd dat het misschien aangewezen is om het regelgevend kader te herbekijken. Ook dat slaat trouwens niet enkel op de Vlaamse overheid. Er zijn ook verschillende federale aspecten aan verbonden. De regelgeving kadert nog altijd in, wat ons betreft, het experiment modulair secundair onderwijs vierde graad van 2002. Ondertussen is er ook wel wat gewijzigd in ons landschap.
Dit rapport is een mooi aanknopingspunt om het regelgevend kader te herbekijken. Ik pik dat op om, samen met de scholen, die opleidingen nog sterker in de markt te kunnen zetten en meer te gaan differentiëren van de andere opleidingen op de leerladder in de zorg, want dat blijft wel mijn overtuiging. De fundamentele discussie, namelijk of er een plaats is op de zorgladder voor hbo5 of niet, is een heel lange discussie geweest die we – dat zeg ik een beetje voorbarig – aan het winnen zijn. Wij hebben op die vraag namelijk duidelijk ‘ja’ gezegd. Dat was in ons partijpolitieke landschap niet overal, en dan zeker niet aan de overkant van de taalgrens, het geval. Maar ik kan de zon wel in een plas water zien schijnen: er zijn op dat vlak ook positieve evoluties, daar kom ik zo dadelijk op terug.
De onderwijsinspectie stelde in haar rapport dat de stageplaatsen, als het gaat over hbo5, tevreden zijn over de kwaliteit van de ‘bedside’-stagebegeleiding door de scholen. Dat is, opnieuw, ook wel specifiek voor hbo5-opleidingen: de sterk praktijkgerichte benadering en het vaardigheidsniveau van de studenten. Dat is anders geregeld dan bij de bacheloropleidingen. Maar – ik maak een zijsprongetje – wat de bacheloropleidingen betreft, is er, aangaande de stage, een werkgroep onder leiding van de zorgambassadeur. Het zit dus ook bij zorg. Het is niet alsof dat dan binnen de Vlaamse Regering een ‘blind spot’ is onder Welzijn. Neen, daar is men ook mee bezig.
Wat de onderwijsinspectie in hun rapport wel vaststelde, is dat er in enkele scholen, veelal binnen het traject leren en werken, te weinig stagebegeleiding werd georganiseerd. Voor het overgrote deel van de studenten is dat gelukkig wel gegarandeerd. De bekommernis is dus wel degelijk gerechtvaardigd, maar in dezen slechts voor een beperktere groep van studenten.
Ik vind de stage bij verpleegkunde- en zorgopleidingen essentieel, niet enkel voor de overdracht van vakkennis en om kennis te maken met de zorgsector in de realiteit, maar ook om te voldoen aan de legistieke voorwaarden om een gereglementeerd gezondheidszorgberoep te kunnen uitoefenen. Het zijn in het kader van hbo5 bij uitstek praktijkgerichte opleidingen waarbij de stages de mogelijkheden bieden om competenties die men door de opleiding verworven heeft, toe te passen in de wereld zoals hij is, in realistische settings. Een goede stagebegeleiding, zowel vanuit de school als vanuit de zorginstelling, is cruciaal om de stage tot een succes te maken. Beide moeten hun taken en rollen op een verantwoordelijke wijze uitoefenen en daarvoor de nodige tijd vrijmaken.
Het verbeteren van die stages en stagebegeleiding is natuurlijk verbonden aan een transparante wetgeving met duidelijke bevoegdheden en verwachtingen in combinatie met een urenpakket dat ook toelaat om de studenten op de werkplek te begeleiden. Onderwijsinstellingen moeten die uren ten volle benutten in functie van de begeleiding van de studenten. Het is de taak van de school om daarin haar verantwoordelijkheid op te nemen en de voorziene stage-uren daadwerkelijk en kwaliteitsvol in te zetten.
Door de modernisering van het secundair onderwijs, die vanaf volgend schooljaar wordt uitgerold in de derde graad, worden de studierichtingen ook nog eens beter afgestemd op de noden van de samenleving, zowel op de arbeidsmarkt als op het hoger onderwijs. Zo zal de opleiding tot zorgkundige ook worden aangeboden in het tso, met specifieke minimumdoelen om de leerlingen te versterken die ook naderhand met de opleiding verpleegkunde willen starten.
Wat de toekomst van de opleiding en het beroep betreft, kan ik u meegeven dat wij heel regelmatig contact hebben met de kabinetten van de federale overheid en de kabinetten van de andere gemeenschappen. Ik denk dat we aan onze kant, binnen de Vlaamse Regering, binnen de Vlaamse Gemeenschap, van in den beginne duidelijk een consensus hebben gevonden, die toch vrij algemeen wordt gedragen, ook buiten de politieke overheid. Dat is een heel lang werk geweest. We moesten daarbij zo snel mogelijk de impact van de veranderingen in de regelgeving op ons onderwijs kunnen inschatten en kunnen voorbereiden. Ik hoef u niet uit de doeken te doen wat de Europese stellingname en de gevolgen daarvan waren. Tijdens die vele overlegmomenten hebben we er herhaaldelijk op aangedrongen om ofwel sneller de federale wet te wijzigen ofwel de inwerkingtreding uit te stellen. We hebben daar tot vervelens toe ook uitgelegd dat de opleiding pas kan worden hervormd als het KB eenmaal beschikbaar is. Dat is evident. Uit dat KB moet immers blijken welke handelingen basisverpleegkundigen zullen moeten kunnen stellen.
Ik kan u op dat vlak zeggen dat ik net vandaag een ontwerp-KB van minister Vandenbroucke heb gekregen. Het is al goed dat er iets is. Alleen moet dat nog door de besluitvormingsprocedure van de federale ministerraad, dus qua timing zie ik daar nog niet volledig klaar in. Het is wel zo dat de scholen in de onmogelijkheid zullen zijn om hun opleidingen te hervormen in functie van die federale regelgeving, aangezien zij natuurlijk niet begiftigd zijn met de gave van het tijdreizen. Maar goed, als ik het goed lees en begrijp, mag Vlaanderen studenten altijd te veel opleiden. Dat kan misschien enigszins geruststellend zijn. Wat bedoel ik daarmee? Onze afgestudeerden moeten natuurlijk altijd voldoen aan bepaalde minima, wat ook het desbetreffende KB stelt. Ik heb begrepen dat het nieuwe KB naar het schijnt minder eisen zou opleggen dan het huidige KB. Ik kan dat niet garanderen, maar als dat het geval is, dan is het probleem iets beperkter. Dan kunnen de scholen de tijd nemen om hun curricula te hervormen en hoeven ze niet voor 1 september klaar te zijn. We kunnen de twee elementen, het rapport van de onderwijsinspectie en het nieuwe profiel voor basisverpleegkundige dat federaal wordt ingeschreven, dan gebruiken – om dit opnieuw positief te benaderen – om de opleidingen samen met de scholen te hervormen naar opleidingen die nog meer kwalitatief en toekomstgericht zijn, en waarbij we de scholen misschien ook wel wat meer vrijheid kunnen geven en we het stringente kader waarvan nu ook in het verslag van de onderwijsinspectie gewag wordt gemaakt, toch wat kunnen verruimen.
Concreet zal ik op basis van het nieuwe gezondheidszorgberoep en dat KB dus samen met de administratie, de onderwijsinspectie, de onderwijsverstrekkers en de scholen de hbo5-opleiding actualiseren naar dit nieuwe beroep. We zullen daarvoor natuurlijk ook samenwerken met Welzijn. Dat is nogal evident, aangezien dat het afnemende veld is.
Wat de uniformisering betreft waarnaar wordt verwezen voor bijvoorbeeld de feedback- en stagedocumenten of een afwijkende toelatingsproef, dat was voor alle duidelijkheid geen vraag van de onderwijsinspectie. Die vraag kwam veeleer vanuit de stageplaatsen. Aangezien de verantwoordelijkheid daarvoor echter bij de scholen ligt, ligt het initiatief qua samenwerking ter zake ook bij hen, denk ik. Wanneer we samen werk maken van het hervormen van die opleidingen, kunnen we wel bekijken hoe we daarin kunnen faciliteren, kunnen ondersteunen, maar dat werk zou ik toch vooral bij de scholen en bij de stageplaatsen leggen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, ik zal mijn best doen om het binnen de tijd te doen. En anders zult u wel ingrijpen om te zorgen dat het zo gebeurt.
Eerst en vooral, collega Daniëls, wil ik ook wel transparant aangeven dat ik het over veel misschien niet per se eens ben met u, maar dat ik het wel met u eens ben dat het tijdspad waarmee dit nu gebeurt, waarbij de hbo5-opleidingen nu moeten wachten en het dan richting het volgende academiejaar nog snelsnel moeten proberen te verwerken, helemaal niet ideaal is. U zult mij dat dus niet horen verdedigen. Alleen zit ik hier in het Vlaams Parlement en probeer ik vooral aan de minister hier aan te geven op welke manier we aan de slag moeten gaan. Maar vanuit mijn andere rol zal ik zeker die hoogdringendheid nog extra onderstrepen. Dat gaat ook de komende maanden moeten gebeuren.
Maar sta me toe dat de conclusie daaruit niet is dat Vlaanderen hier kan doen alsof het niet bevoegd is. En dat heb ik ook niet gehoord, minister. Als het gaat over kwaliteit van onderwijs en kwaliteit van opleidingen, dan bent u inderdaad helemaal bevoegd, ook voor studenten die stage doen in eventuele federale voorzieningen. U bent voor die onderwijskwaliteit bevoegd, vandaar mijn fundamentele vraag. Ik zal het proberen te schetsen met een quote die in het artikel van deze ochtend stond. Voor mij doet het er op zich niet toe of het hbo5 is of dat het bacheloropleidingen zijn, maar voor Kris, 19 jaar, “was het schrikken dat hij slaapmiddelen en zware pijnstillers mocht toedienen als eerstejaarsstudent in een woonzorgcentrum in Vlaams-Brabant.” Dat is verboden. Hij zegt: “Ik kreeg echter geen keuze. Een van de vaste werknemers zei al lachend: ‘Als jij het niet doet, dan krijgen die mensen hun pillen vandaag niet en dat is veel erger.’”
En dat is het essentiële probleem, los van alle elementen waar u mee aan de slag gaat en waar ik u voor alle duidelijkheid in steun. Bent u bereid om in de komende dagen en weken met minister Crevits in overleg te gaan om te zoeken op welke manier we niet alleen de begeleiding in de onderwijsinstellingen, maar ook de begeleiding op de werkvloer zelf op een beter niveau kunnen krijgen, om dit soort onwettige en ook gewoon gevaarlijke toestanden aan te pakken?
Ik hoop dat het binnen de tijd was, voorzitter, maar het is de meest scherpe vraag die ik kon stellen. Minister, hoe zult u dit samen met minister Crevits aanpakken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, ik ben in elk geval al opgelucht – tevreden is een te groot woord – dat u ook inziet dat het tijdspad dat uw federale Vivaldi-regering zet, onhaalbaar is. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Ik voel dat het u enigszins irriteert dat minister Weyts inderdaad pragmatisch gaat oplossen wat men federaal niet op de sporen krijgt. Dus, minister, daar hebt u alle steun voor, dat onze Vlaamse hbo5-opleidingen wel degelijk studenten kunnen aantrekken en dat die wel degelijk in staat zijn om mensen op te leiden die we broodnodig hebben.
Ten tweede hoor ik hier toch enige verwarring in de terminologie in verband met begeleiding en stagebegeleiding. Het gaat over omzendbrieven SO 64 en 74. Begeleiding, dat gaat over de leerkracht van de school. De mentor, dat is degene die op de stageplaats is. U bent hier altijd maar bezig over stagebegeleiding, mijnheer Vaneeckhout. Ik vergeef het u. Ook uit het rapport van de inspectie blijkt dat de stagebegeleiding, dus wat Vlaanderen voorziet, wat vanuit Onderwijs komt, in orde is. Dat is het typische aan hbo5, namelijk dat men heel veel mee aan het bed staat. Dat is ook een deel van de opleiding. Een deel van de opleiding van hbo5 is zeer praktijkgericht. Dat is ook de reden waarom men die studenten heel graag heeft in ziekenhuizen en woonzorgcentra, vanwege hun zeer sterke praktische ingesteldheid, met handen en hart en hoofd op de vloer.
Waar u het over hebt, dat zijn de mentoren. Ik hoor dan het verhaal dat iemand zegt: “Als jij ze niet geeft, dan zal niemand ze krijgen.” Excuseer, dat is een intern probleem van de plaats waar zich dat afspeelt. Als school weet je dat niet. En dat zegt dan ook veel over de persoon die dat gezegd heeft. Want dan zal ik een andere vraag stellen, namelijk of die wel thuishoort in een woonzorgcentrum. Als je van die ingesteldheid bent en jonge mensen op die manier onder druk zet – ‘al lachend’, hebt u erbij gezegd, dus er was blijkbaar nog tijd om het al lachend te zeggen – dan maak ik mij zorgen en denk ik dat we dat met Zorginspectie moeten nagaan. U hebt blijkbaar met die mensen gesproken. Ik hoop dat u dat al gemeld hebt aan Zorginspectie, zodat er kan worden ingegrepen.
Minister, ik heb nog één bijkomende vraag over wat u geschetst hebt in verband met de voldoende handelingsbevoegdheid en de plaats van hbo5. Ik ga het nog maar eens herhalen, omdat dat voor mij cruciaal is. Want we krijgen iets gevaarlijks, ook weer door dergelijke verhalen en door sommige dingen die wat fout naar buiten worden gebracht. Mevrouw Vandromme en uzelf hebben er terecht op gewezen: zestien van de twintig zijn in orde. Als je minder studenten hebt, wil dat zeggen dat ook mensen die werken in de hbo5-opleiding, op een bepaald moment beslissen om ergens anders te gaan werken, en dat die opleiding op die manier dus eigenlijk naar beneden wordt getrokken en dat we het probleem waar de collega over spreekt, namelijk het personeelstekort in de zorg, dus eigenlijk groter maken. Mijn vraag is dus, minister, dat als men het nu niet direct rond krijgt, men het zou uitstellen. Want anders gaan we die scholen en de leerlingen echt in de miserie brengen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreid antwoord.
Ik waardeer heel sterk dat u ook beaamt dat heel wat opleidingsverstrekkers, hbo5-leerkrachten, in se zeer bekwaam zijn en zeer goed omgaan met de studenten die ze begeleiden, dat ze ook altijd proberen kwaliteit voorop te stellen en op een creatieve manier zijn omgegaan met de stringente en rigide wetgeving. Ik denk dat dat voor velen een hart onder de riem zal zijn, want ik heb er veel gesproken. Mensen geven aan dat ze eigenlijk bedoelden om het beste te doen, maar nu voor een stuk worden afgestraft.
Ik denk dat het belangrijk is dat we het kader bieden aan die onderwijsinstellingen, aan die hbo5-opleiding, om aan de slag te gaan. U geeft aan dat dat de bedoeling is en dat er ook wel wat ruimte is, vanwege het feit dat de opleiding of hetgeen men mag doen op zich wat beperkter zal worden. Maar toch denk ik dat het heel belangrijk is om, zeker met die vier instellingen die een negatief verslag gekregen hebben, aan tafel te gaan zitten en te vragen waar ze eventueel kunnen remediëren, om op 1 september toch met een gerust hart van start te kunnen gaan, want er zit ongelooflijk veel twijfel bij die mensen, omdat ze niet altijd goed weten wat er nu van hen verwacht wordt. Ik hoop dus dat dat alvast meegenomen wordt, naast alle andere vragen. Ik kan hier alle vragen herhalen, maar ik denk, voorzitter, dat dat niet de bedoeling kan zijn. Heel concreet is mijn vraag, minister, om die instellingen die vragende partij zijn om begeleid te worden, bij de hand te nemen en hen op weg te zetten om op 1 september klaar te staan.
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil verdergaan op de vraag van mevrouw Vandromme.
Ik heb deze vraag aan u gesteld, minister: wat als blijkt dat die scholen hun negatieve beoordeling niet goed kunnen remediëren? U zegt dat ze dan niet zullen kunnen doorgaan en moeten sluiten. We hebben die luxe niet. We hebben iedereen nodig. We moeten ervoor zorgen dat die scholen aan de slag kunnen blijven op een betere manier. Mijn vraag is dus: krijgen de scholen voldoende ondersteuning om bij te sturen waar nodig, want ik kan mij voorstellen dat het niet zo evident is om dat op zo’n korte termijn te doen? Een tweede vraag die ik bijkomend heb, is: hoe zult u ervoor zorgen dat er in de toekomst een meer permanente kwaliteitsborging, -bewaking en -monitoring aanwezig is, net zoals dat in de hogescholen vaak wel het geval is? Hbo5 is een opleiding die er wat tussenin valt, maar dan moeten we ervoor zorgen dat we het soort zaken die we vandaag vaststellen, in de toekomst vermijden.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, eerst en vooral bedankt voor uw antwoord.
Wat mijn eerste vraag rond het macrorapport betreft, vanuit het werkveld wordt gewezen op de verhoogde noden bij een groot deel van het leerlingenpubliek. De hbo5-opleiding Verpleegkunde heeft de reputatie om laagdrempelig te zijn – dat is zeker een troef –, maar wordt toch ook steeds meer een uitdaging. Het gaat dan om leerlingen met zorgnoden, maar ook om leerlingen die uit het secundair onderwijs komen met een grote taalachterstand. Het rapport zegt dan ook duidelijk: “Veel anderstaligen en taalzwakke lerenden volgen de opleiding. Scholen geven aan dat het taalontwikkelend lesgeven niet binnen alle trajecten een evidentie is. Vooral in scholen zonder actief taalbeleid ervaren de leraren het lesgeven aan anderstaligen als belastend.”
Minister, u wilt sterk inzetten op de kennis van het Nederlands. Kunt u mij zeggen hoe u de hbo5-opleidingen op dat vlak meer slagkracht zult geven? In het rapport wordt alleszins gesuggereerd om daarvoor coaches te voorzien. Bepaalde opleidingen doen ook een taaltest of taalscreening bij een intake. Zou er hieromtrent geen algemene regel moeten komen?
Wat mijn tweede vraag over het wetsontwerp van Vandenbroucke betreft, is de grote zorg natuurlijk wie wat nog mag doen. Dat is hier al aangehaald. Want het wetsontwerp zegt wel dat basisverpleegkundigen geen complexe taken mogen doen, maar zolang er geen sluitend KB is … En zelfs met een KB stellen we vast dat het wetsontwerp ruimte laat voor een zorginstelling om zelf te kunnen beslissen welke complexe taken ze nog door basisverpleegkundigen willen laten uitvoeren, indien er geen bachelor verpleegkunde of dokter beschikbaar is, wat in de praktijk zeer vaak het geval is. Dan riskeer je dat de ene zorginstelling zich strikt aan de wet zal houden en de andere daarin soepeler zal zijn, wat natuurlijk ook gevolgen heeft voor de stages van de hbo5-studenten, want de ene stageplek zal wel vereisen dat je die complexe taken nog kunt doen, en de andere niet.
Een andere zorg is dat de hbo5-opleidingen gaan handelen naar dat wetsontwerp en dus enkel maar cursisten zouden gaan opleiden om die eenvoudige taken uit te voeren. Men zou dus kunnen redeneren wat voor zin het heeft dat we die mensen de facto gaan overkwalificeren als ze die complexere handelingen toch niet mogen doen. Dat zou een enorme verarming betekenen voor dit onderwijssegment en voor de studenten.
Veel van die discussie gaat terug op de befaamde EU-richtlijn. Daar zijn er inderdaad drie opties. Men kan die compleet negeren, met alle gevolgen en risico’s van dien. Men kan die hbo5-opleiding ook aanpassen op Vlaams niveau of op federaal niveau prutsen aan de titels en de bevoegdheden van die verpleegkundigen.
De Vlaamse Regering heeft gezegd dat ze die richtlijn gaat negeren en die opleidingen niet zal aanpassen. Door de meerderheid wordt gesteld dat, als we ons aan de richtlijn aanpassen, we de opleiding met een half jaar moeten verlengen om aan de stage-uren te komen. Dat is inderdaad niet goed voor de instroom. Maar vanuit het veld horen wij dat een verlenging niet perse nodig is om aan dat vereiste aantal stage-uren te komen. Vier van de twintig opleidingen voldoen nu al aan die stage-urenvereisten, alleen moeten sommigen daarvoor een loopje nemen met de arbeidswetgeving. Ik heb er daarstraks al naar verwezen. Volgens hen is het perfect mogelijk om te voldoen aan de EU-richtlijn, indien men het vakantiewerk van de cursisten hbo5, dat ze bijna allemaal in de zorg doen, kunnen laten erkennen als stage-uren. Alleen staat de regelgeving dat in de weg.
Is die optie door u en door de regering overwogen, minister? En zo niet, waarom niet?
Minister Weyts heeft het woord.
We gaan aan de slag met dit rapport, voor zover we er nog niet mee bezig zijn. Op het vlak van de regelgeving is het niet zo eenvoudig omdat het verschillende aspecten betreft, die ofwel Welzijn ofwel federale materie zijn.
Mijnheer Vaneeckhout, ik ontloop in de verste verte mijn bevoegdheid en verantwoordelijkheid niet. Anders zouden we hier vandaag niet zitten met deze vraagstelling. Ik heb niet gewacht op een artikelenreeks om een doorlichting te laten uitvoeren van onze hbo5-opleidingen. We hebben ook de stages laten bekijken. Maar ik ga hier niet voor mijn beurt spreken en de minister van Welzijn aan Vlaamse kant en de federale bevoegde minister de pas afsnijden of in hun plaats communiceren. Zij zijn natuurlijk vooral bevoegd voor het afnemende veld dat de stages organiseert. Als we willen ingrijpen op basis van de recente onthullingen, dan denk ik dat het daar wel zal zijn.
Wij zullen, vanzelfsprekend, aan onze kant altijd bereidwillig zijn om mee te werken. Trouwens, als het heel specifiek over hbo5 gaat, heb ik gewezen op een aparte reglementering voor de stages. In hbo5 wordt bijvoorbeeld in de regel gewerkt met een modelovereenkomst waarin heel duidelijk rechten en plichten staan geformuleerd van zowel de stage-aanbieder als de school en de student in kwestie. Er wordt ook heel duidelijk geformuleerd wat de betrokken student aangeleerd moet krijgen door de stage-aanbieder. Die modelovereenkomsten bestaan en worden gebruikt.
Nu, wat de discussie met het federale niveau betreft aangaande de basiszorg verpleegkundigen: ja, ik heb gezegd dat de impact daarvan, niettegenstaande de laattijdigheid van het federale ingrijpen, beperkt zou kunnen blijven voor onze scholen in de veronderstelling dat het gaat over de huidige opleiding waarin de oplossing er kan uit bestaan er een laag af te doen. Dan zijn de consequenties voor de scholen en hun opleiding op korte termijn misschien eerder beperkt. Maar dat is wat koffiedik kijken. We zullen zien wat er zal worden beslist. Ik wil maar zeggen: we roeien met de riemen die ons worden aangeboden. We trachten pragmatische oplossingen te voorzien en ervoor te zorgen dat we die opleiding, die echt een bestaande leemte vult op de arbeidsmarkt, positief voor het voetlicht kunnen blijven stellen.
En, tot slot, zijn er inderdaad vier instellingen die negatief beoordeeld werden. Die geven we niet op. Er zijn heel concrete pijnpunten aangestipt, maar natuurlijk heeft eenieder zijn rol. De onderwijsinspectie heeft als taak te gaan doorlichten, aanbevelingen te formuleren maar vooral pijnpunten op te merken. Het is natuurlijk aan de scholen om daarmee aan de slag te gaan. Daarvoor hebben zij ook hun pedagogische begeleidingsdiensten. Zij dienen om hen op het vlak van professionalisering bij te staan. Wij geven hun wel de nodige tijd en ruimte om te remediëren, maar het is wel zo dat ze het volgende schooljaar aan alle vermelde pijnpunten zullen moeten tegemoetkomen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Collega Daniëls, u doet alsof het blijkbaar moeilijk is om over het federale te zwijgen. Ik denk dat ik de eerste ben om hier te zeggen waarvoor het federale bevoegd is. Ik probeer een politicus te zijn die niet enkel redeneert op basis van in welke regering hij zit en wat hij moet verkopen als positief of negatief. Ik heb daarnet heel expliciet gezegd dat het wat betreft hbo5 sneller had moeten gaan en dat het inderdaad vervelend is, vooral voor de mensen van de sector zelf, maar ook voor de minister, omdat hij moet handelen op basis van documenten die nog niet definitief zijn. Ik hoop dat dat nu voor eens en voor altijd is bijgestuurd. Ik verwacht van een Vlaamse Regering het omgekeerde en dat als er dit soort berichtgeving in de kranten staat en dit soort verslag van de onderwijsinspectie, u meer gealarmeerd bent. Als er vandaag nog in Vlaamse zorgvoorzieningen stages worden gelopen in een problematische context die gevaarlijk kunnen zijn voor patiënten en bewoners, dan verwacht ik dat u meer gealarmeerd bent en niet zegt dat het niet over begeleiders gaat, maar over mentoren.
Ik ga ervan uit dat als Zorginspectie ernstig oordeelt over de kwaliteit van een opleiding, dat ze ook kijkt naar wat de situatie op het terrein is met die mentoren. Ik verwacht dan dat dat deel uitmaakt van een vervolginspectie, die er dan zal komen, voor alle duidelijkheid. Voor de rest alle steun. Ik sluit af met datgene waarmee ik begonnen ben. Ik had natuurlijk aan minister Crevits de vraag gesteld. Als ik dan van u het antwoord krijg dat u niet kunt antwoorden omdat u minister van Onderwijs bent en de minister van Welzijn niet wilt passeren, dan is dat net de reden dat ik ook aan haar de vraag heb gesteld, namelijk om antwoord te krijgen op de fundamentele vraag naar de rol van die mentoren in de stagebegeleiding.
Er is wel een vraag gesteld aan het kabinet van minister Crevits om input te leveren.
Waarvoor dank. Het is ook geen verwijt aan jullie, voor alle duidelijkheid. Het is wel bedenkelijk dat minister Crevits deze middag hierop in het journaal zou reageren, maar niet naar de commissie kan komen om uitleg te geven over de situatie die ook voor problemen in de zorgvoorzieningen zorgt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik onthoud, en ik herhaal zodat het onthouden wordt … (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout en Johan Danen)
Mijn eerste punt: de hbo5-opleiding, de vroegere vierde graad Verpleegkunde, moet een eigenstandig profiel blijven, en de afstuderende studenten moeten voldoende autonome handelingsbevoegdheid hebben. Wie moet daar in de eerste plaats voor zorgen? Dat is een federale wet en een federaal KB. Ik stel vandaag vast, op 27 april, dat dat er niet is. En dat de scholen die dit in Vlaanderen inrichten, met de handen in het haar zitten en zich afvragen wat ze op 1 september moeten doen, want daar is geen zicht op. En als ik dan de stage erbij betrek, is er ook geen duidelijkheid over wat ze op die stage en onder supervisie wel of niet mogen doen. Als we met andere woorden de stage willen bijtekenen, is dat de eerste stap die gerealiseerd moet worden.
Blijkbaar is men er nog niet uit en zal het morgen nog niet rond zijn, want er zijn hier mensen aanwezig die beter zijn geïnformeerd vanuit Vivaldi dan wijzelf. Dus ik doe expliciet de oproep die ik gisteren ook heb gedaan, namelijk dat we beter zeggen dat de invoering van de nieuwe opleiding, van de nieuwe Wet op de Uitvoering van de Gezondheidszorg (WUG), de nieuwe KB, een jaar wordt uitgesteld, zodoende dat de scholen ook verder kunnen werken aan wat er in deze doorlichting vanuit de Vlaamse inspectie naar voren is gekomen.
Bij de opmerking van de collega om de arbeidsregeling te laten aanpassen zodoende dat ze meer mogen werken, verwijs ik toch naar de vragen die hier gesteld zijn over de artsen, want die vragen net het tegenovergestelde. Zij zeggen dat er een arbeidsregeling is over wat zij mogen doen en de te kloppen uren en dat we die moeten respecteren. Ik denk dat dat een kwestie is die we zeker en vast voorop moeten houden. In hbo 5 zijn er een aantal kwaliteitsissues naar boven gekomen bij de inspectie en daar moet aan worden gewerkt. Dat staat als een paal boven water, maar ik kom ook geen enkele hbo5-opleiding in Vlaanderen tegen die dat tegenspreekt, integendeel.
De heer Danen heeft het woord.
Het lijkt in de vraagstelling soms een beetje alsof alles slecht zou gaan in hbo 5. Dat is natuurlijk niet waar. Daar gebeuren ook veel goede dingen. Dat is ontegensprekelijk zo. Maar ik wil misschien toch nog aangeven dat ik het belangrijk vind voor de toekomst dat we werk maken van een kwaliteitssysteem, kwaliteitsborging, monitoring. Ik neem aan dat dat vandaag al voor een stukje bestaat, maar het is, denk ik, goed dat alle hbo 5-opleidingen verpleegkundige samen kunnen kijken hoe ze daar een goed model rond kunnen bijhouden, zodat we zulke dingen in de toekomst maximaal kunnen vermijden.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Eerst in verband met dat rapport: de monitoring is daar nu gebeurd en er zijn inderdaad opleidingen met een negatief advies waar nog zaken schorten, die hebben nu tijd om orde op zaken te stellen en vanuit de Vlaams Belangfractie roep ik u ook op om die opleidingen te ondersteunen waar nodig. Door inderdaad minder nuttige regelgeving te schrappen – want ook planlast is hier een verlammende factor – en door te investeren in de nodige ondersteuning, dat gaat over taalbegeleiding, dat gaat over professionalisering, en ook over het faciliteren van de connectie met het werkveld.
Dan wat het wetsontwerp van Vandenbroucke betreft, minister. We moeten de realiteit onder ogen zien. 46 procent van de verpleegkundigen komt uit hbo 5. We hebben nu al een structureel tekort van 2600 verpleegkundigen in de zorg en door de pensioneringsgolf en de lage inschrijvingen in de verpleegkunde zal die uitstroom in de toekomst 1,5 maal vermenigvuldigen. We stevenen dus sowieso af op een serieus tekort in de zorg, en door het degraderen van hbo 5-verpleegkundigen zal het alleen maar erger worden.
Wat Vandenbroucke voor ogen heeft is dus nefast voor de zorgsector. Nochtans had het Vlaams niveau dit ook kunnen afwenden met creatieve oplossingen. We staan eigenlijk voor die keuze, ofwel nemen we samen de handschoen op en behouden we hbo 5 als volwaardige aantrekkelijke opleiding met een volwaardig competent en zelfstandig profiel in de zorg, ofwel gaan we in de toekomst massaal verpleegkundigen moeten importeren uit India, Mexico of Zuid-Amerika.
We hebben al gezien dat dat laatste zeker geen duurzame oplossing is, dus ik roep de minister op om samen met het federaal niveau hier alsnog creatieve oplossingen te zoeken die de hbo 5-verpleegkundigen niet louter degraderen tot assistentjes. Dank u wel.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.