Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, in 2019 werd de neutraliteitsplicht voor het loketpersoneel van de Vlaamse overheid expliciet ingeschreven in het Vlaams regeerakkoord. Ik citeer: “Uiterlijke symbolen van levensbeschouwelijke, religieuze, politieke of andere overtuigingen worden bij rechtstreeks klantencontact niet gedragen.”
Blijkbaar is er weinig animo om die afspraak van het regeerakkoord effectief uit te voeren. Maar liefst 3,5 jaar later is hier immers zelfs nog geen begin van uitvoering aan gegeven. In het antwoord op een schriftelijke vraag die ik stelde, zegt u: “De implementatie van de neutraliteitsverplichting is zowel administratief als juridisch een complexe zaak.” U somt daarbij de mogelijke juridische belemmeringen op en wijst onder meer op onderhandelingen die erover zouden moeten worden gevoerd met de vakorganisaties. U zei: “Er dient te worden onderzocht binnen welk toepassingsgebied de Vlaamse Regering bevoegd is om de rechten en plichten van het personeel te kunnen vastleggen voor de implementatie van een neutraliteitsverplichting.”
Niet alleen is de neutraliteitsplicht nog niet ingevoerd en zijn er zelfs nog geen wetteksten klaar, zelfs het meeste onderzoek naar het toepassingsgebied en de bevoegdheden van de regering moet blijkbaar nog gebeuren. Alsof 3,5 jaar nog niet volstond om dat op zijn minst georganiseerd te krijgen. Die traagheid van uitvoering van deze passage van het regeerakkoord staat in schril contrast met de felheid van een televisiedebat dat in de campagne voorafgaand aan de verkiezingen gevoerd werd, en waarbij u – toen als running mate van mevrouw El Kaouakibi – onder vuur werd genomen door Bart De Wever, omdat u niet meteen afstand wilde nemen van het feit dat zij campagne voerde met leerkrachten met hoofddoek die voor de klas stonden. Aan het einde van het debat stonden zowel u als Bart De Wever erg kritisch tegenover die levensbeschouwelijke symbolen die gedragen worden door overheidspersoneel. Het komt me nu dan ook voor dat u eerder een obstructiepolitiek voert en helemaal niet van plan bent om het regeerakkoord op dit vlak effectief uit te voeren.
In deze legislatuur rest er nog maar één jaar om uitvoering te geven aan deze afspraak. Het is maar de vraag of de uitvoering nog realistisch is in dat tijdsbestek, indien er nog steeds geen enkele duidelijkheid is inzake het toepassingsgebied en problemen die ter zake mogelijk kunnen rijzen nog moeten worden onderzocht.
Opmerkelijk is dat de grootste Vlaamse meerderheidspartij binnen de regering, de N-VA, er blijkbaar geen problemen mee lijkt te hebben dat deze afspraak van het regeerakkoord niet wordt uitgevoerd, terwijl u, minister, er wel dossiers wist door te drukken die niet in het regeerakkoord stonden, denk maar aan de praktijktesten.
Voorafgaand aan de laatste parlementaire verkiezingen, in 2019, hield de N-VA-partijvoorzitter nochtans forse pleidooien in de media voor de neutraliteitsplicht. Op de website van de partij is te lezen: “De neutraliteit en onpartijdigheid van de overheid is (…) een fundamenteel onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Die neutraliteit en onpartijdigheid worden zichtbaar gemaakt door een neutrale kledingstijl. Opzichtige symbolen aan het loket kunnen dus niet.” Dergelijke zaken staan wel op de website van de partij te lezen, waar ook gezegd werd dat deze passage uit het regeerakkoord, de neutraliteitsplicht, bestempeld wordt als de stempel van de N-VA op het regeerakkoord.
We zijn intussen 3,5 jaar later en ondanks die duidelijke taal blijkt in de Vlaamse Regering nog maar weinig te bewegen ter zake, wat me in de overtuiging sterkt dat deze passage van het regeerakkoord enkel maar moest dienen om morrende rechtse kiezers te sussen die na de verkiezingsoverwinning van het Vlaams Belang ermee geconfronteerd werden dat de partij van hun voorkeur geen deel mocht uitmaken van de Vlaamse Regering.
Minister, welke stappen zult u zetten om nog tijdens deze legislatuur uitvoering te geven aan uw regeerakkoord om een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke symbolen in te voeren voor Vlaams loketpersoneel? Welke concrete timing voorziet u daarvoor in de komende maanden?
Waarom werpt u mogelijke juridische belemmeringen op, terwijl dit verbod op levensbeschouwelijke symbolen dan toch ook op lokaal niveau probleemloos kon worden geïmplementeerd door onze Vlaamse steden en gemeenten? Is het voor u een optie om dit verbod decretaal te laten beslissen door het parlement?
Werd de uitvoering van deze afspraak van het regeerakkoord tijdens deze legislatuur al besproken door de regering? Werd de kwestie door de ministers van de N-VA, cd&v of Open Vld al geagendeerd of ter bespreking voorgelegd op de ministerraad?
Tot slot, garandeert u dat die neutraliteitsplicht voor loketpersoneel deze legislatuur nog wordt geïmplementeerd en dat het eigen regeerakkoord effectief wordt uitgevoerd?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Janssens. Goedemiddag, collega’s.
Mijnheer Janssens, u vraagt mij welke stappen ik nog zal zetten. De invoering van een neutraliteitsverplichting binnen de Vlaamse overheid is een complexe zaak, omdat het een impact heeft op meerdere administratief-juridische aspecten van het personeelsbeleid.
Ik heb dan ook opdracht gegeven aan de diversiteitsambtenaar en het Agentschap Overheidspersoneel om een analyse te maken van de invoering van een neutraliteitsverplichting, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal aspecten. Zo moet het toepassingsgebied worden afgebakend: over welke entiteiten gaat het? Een ander aspect zijn de functies die zouden worden gevat door deze regeling: over welke personeelsleden gaat het? Daarnaast is er het begrip ‘klant’: welk rechtstreeks klantencontact wordt bedoeld? Het begrip ‘uiterlijke symbolen van levensbeschouwelijke, religieuze, politieke of andere overtuigingen’ moet worden afgebakend, zodat er nadien geen toepassingsproblemen zijn op de werkvloer. Er moet worden bepaald welke besluitvormingsprocedure in verband met de aanpassing van het Vlaams personeelsstatuut (VPS) en de deontologische code dient te worden gevolgd, met inbegrip van alle in te winnen adviezen en de daarbij horende minimale doorlooptijden. Er moet worden nagegaan hoe zo’n verplichting zich verhoudt tot enerzijds de statutaire en anderzijds de contractuele personeelsleden en wat de arbeidsrechtelijke implicaties zijn. Tot slot moet er worden bekeken hoe de neutraliteitsverplichting zich verhoudt tot de non-discriminatieregelgeving en de rechtspraak hierover.
Uit een eerste analyse van de dienst Diversiteitsbeleid en het Agentschap Overheidspersoneel werden een aantal bevindingen geformuleerd. Een neutraliteitsverplichting dient juridisch te worden verankerd in het Vlaams personeelsstatuut aangezien er een verplichting wordt opgelegd aan personeelsleden. De nadere modaliteiten moeten vervolgens verder worden geregeld in de deontologische code.
De invoering van een neutraliteitsverplichting geldt enkel ten aanzien van de entiteiten die vallen onder het toepassingsgebied van het Vlaams personeelsstatuut en waarover de Vlaamse Regering de bevoegdheid heeft om het personeelsbeleid ervan te bepalen. Sommige delen van de administratie vallen daaronder, andere niet.
De neutraliteitsverplichting geldt enkel voor personeelsleden die vanuit hun functie rechtstreeks visueel klantencontact hebben. Dit impliceert dat deze verplichting niet zou gelden voor niet-personeelsleden zoals bijvoorbeeld uitzendkrachten, informatici van Vlaanderen connect., gedetacheerde leerkrachten of consultants, medewerkers van VDAB-tenderingprojecten, en ook niet voor externe assessoren bij selecties enzovoort. De uitzendkantoren, Vlaanderen connect. en de consultancybedrijven blijven immers werkgever van deze personen en bepalen zelf de arbeidsvoorwaarden van hun personeel, en niet de Vlaamse overheid. In de praktijk zal dit wel niet zo evident zijn, want deze niet-personeelsleden zitten tussen de personeelsleden van de Vlaamse overheid en kunnen door de burgers ook niet worden onderscheiden van personeelsleden van de Vlaamse overheid.
De tekst van het regeerakkoord heeft het over een verbod op het dragen van – ik citeer – “uiterlijke symbolen van levensbeschouwelijke, religieuze, politieke of andere overtuigingen” bij rechtstreeks klantencontact. Het begrip ‘andere’ is niet exact afgebakend in het regeerakkoord. In het belang van de rechtszekerheid dient nog duidelijk te worden omschreven welke uiterlijke symbolen specifiek worden gevat door het verbod.
Bovendien rijst ook de vraag of er voor de in dienst zijnde personeelsleden die onder de neutraliteitsverplichting zouden vallen en momenteel een uiterlijk levensbeschouwelijk teken dragen, een overgangsmaatregel kan of moet worden uitgewerkt.
Voor de contractuele personeelsleden bestaat het juridische risico dat de invoering van de neutraliteitsverplichting wordt beschouwd als een door de werkgever eenzijdige wijziging van essentiële arbeidsvoorwaarden. Dit heeft tot gevolg dat de Vlaamse overheid als werkgever kan worden veroordeeld wegens schending van de arbeidswetgeving.
Er dient ook duidelijk in kaart gebracht te worden welke personeelsleden in de praktijk specifiek getroffen zouden worden door de neutraliteitsverplichting, om te vermijden dat er sprake zou zijn van discriminatie omdat het enkel een welbepaalde groep van personeelsleden zou vatten. Bovendien rijst in het bijzonder ook de vraag in welke mate een neutraliteitsverplichting op gespannen voet staat met de non-discriminatieregelgeving.
Dat brengt mij bij uw tweede vraag: waarom werp ik mogelijke juridische belemmeringen op, terwijl dit verbod op levensbeschouwelijke symbolen elders wordt ingevoerd? Het regeerakkoord dateert van oktober 2019, maar de afgelopen jaren is er relevante rechtspraak rond neutraliteitsverplichtingen op de werkvloer waarmee de Vlaamse overheid rekening moet houden bij de uitwerking en implementatie van een neutraliteitsverplichting. Op het niveau van het Hof van Justitie zijn er in 2021 en 2022 twee arresten die de invoering van een neutraliteitsverplichting op de werkvloer aan een aantal stringente voorwaarden verbinden.
Vooreerst is er het arrest van 15 juli 2021, de Zaak Wabe & Müller. In dit arrest oordeelde het Hof van Justitie dat een werkgever in het kader van een neutraliteitsbeleid zichtbare uitingsvormen van levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen op het werk enkel kan verbieden onder welbepaalde voorwaarden. Ten eerste moet de werkgever aantonen dat er een werkelijke behoefte is voor de invoering van een dergelijk verbod. Ten tweede moet de werkgever kunnen bewijzen dat een verbod op de werkvloer noodzakelijk is omdat de onderneming anders schade zou lijden. Ten derde moet het verbod proportioneel zijn: het mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk. Ten vierde moet de werkgever onderzoeken of een medewerker die een zichtbaar symbool van levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging wil dragen, op een andere plek in de organisatie kan werken. Ten vijfde mag het verbod niet indirect discrimineren als het medewerkers met een bepaalde geloofsovertuiging benadeelt. Ten zesde oordeelde het hof dat er sprake is van indirecte discriminatie op godsdienst in geval van een ogenschijnlijk neutrale regeling die voor alle soorten religieuze tekens geldt, maar statistisch gezien bijna enkel vrouwelijke werknemers treft die vanwege hun geloofsovertuiging een hoofddoek dragen. Dit aspect is natuurlijk relevant, aangezien uit een analyse van de dienst Diversiteitsbeleid blijkt dat een Vlaamse neutraliteitsverplichting hoofdzakelijk vrouwelijke personeelsleden met een hoofddoek zou treffen.
Er is een tweede arrest, het arrest van 13 oktober 2022 in de zaak S.C.R.L. Het vorige arrest Wabe & Müller van 15 juli 2021 werd recent bevestigd door het Hof van Justitie in een arrest van 13 oktober 2022. Het hof herhaalt in dit arrest nog in het bijzonder het volgende. Eén: er kan sprake zijn van een indirect op godsdienst of overtuiging gebaseerd verschil in behandeling – indirecte discriminatie – indien vaststaat dat een ogenschijnlijk neutrale verplichting in feite tot gevolg heeft dat personen die een bepaalde godsdienst aanhangen of een bepaalde overtuiging hebben, in het bijzonder worden benadeeld. Twee: de wens van de werkgever om een neutraliteitsbeleid te voeren vormt een legitiem doel, maar is niet voldoende om een indirect op godsdienst of levensbeschouwing gebaseerd verschil in behandeling objectief te rechtvaardigen. En drie: het bestaan van een objectieve rechtvaardiging voor een neutraliteitsverplichting kan slechts worden vastgesteld indien er sprake is van een werkelijke behoefte van de werkgever. Dat is wat het Hof van Justitie zegt, dat is recente rechtspraak.
Op het niveau van de Brusselse arbeidsrechtbanken zijn er de afgelopen jaren verschillende vonnissen geweest die de invoering van een neutraliteitsverplichting op de werkvloer hebben bestempeld als discriminatoir. De rechtspraak van de Brusselse arbeidsrechtbanken is relevant, aangezien de zetel van de Vlaamse Regering gevestigd is in Brussel en mogelijke betwistingen van een neutraliteitsverplichting bij Brusselse arbeidsrechtbanken daar aangevochten zullen worden.
Ik overloop ook de drie vonnissen ter zake. Eerst en vooral is er een vonnis van 3 mei 2021 in de zaak MIVB. De Brusselse arbeidsrechtbank oordeelde dat de invoering van een neutraliteitsverplichting door de Brusselse publieke vervoersmaatschappij MIVB een dubbele discriminatie inhoudt, omdat het hoofdzakelijk vrouwen treft en dus indirecte discriminatie is op basis van gender en die hoofdzakelijk levensbeschouwelijke en religieuze symbolen treft en dus directe discriminatie is op basis van geloofsovertuiging. De arbeidsrechtbank oordeelde bovendien dat de toepassing van het neutraliteitsprincipe door de MIVB indruist tegen haar streven naar diversiteit die ze als openbare instelling als erg belangrijk beschouwt en uitdraagt. Het voeren van een diversiteitsbeleid staat haaks op de invoering van een neutraliteitsverplichting, aldus de rechtbank.
Een tweede vonnis is een vonnis van 16 november 2015 in de zaak Actiris. De Brusselse arbeidsrechtbank veroordeelde Actiris wegens indirecte discriminatie op grond van geloof voor de invoering van een neutraliteitsverplichting waarbij het verboden was voor personeelsleden om levensbeschouwelijke tekens te dragen bij rechtstreeks contact met klanten. De arbeidsrechtbank oordeelde dat er zich bij Actiris geen concrete incidenten voorgedaan hebben zoals proselitisme, druk op andere collega's, spanningen, klachten, enzovoort die een algemeen verbod op het dragen van uiterlijke tekenen van een geloofs- of levensovertuiging rechtvaardigen.
Die uitspraak is relevant, aangezien er bij de Vlaamse overheid tot op heden geen klachten of incidenten zijn geweest zoals proselitisme of druk op collega’s verbonden aan het dragen van uiterlijke tekenen.
Dan is er het vonnis van 29 april 2020 in de zaak van het OCMW Ganshoren. De Brusselse arbeidsrechtbank heeft het OCMW van Ganshoren op 29 april 2020 veroordeeld wegens indirecte discriminatie op grond van geloof vanwege zijn neutraliteitsbeleid. Het betrof een vrouwelijk personeelslid met een hoofddoek. Het OCMW hanteerde een verbod op het dragen van uiterlijke levensbeschouwelijke tekens door personeelsleden. Het argument van het OCMW, dat het als overheidsdienst het neutraliteitsbeginsel moet naleven om bij de gebruikers van de openbare dienst niet de schijn van partijdigheid op te wekken, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat het OCMW zich met het neutraliteitsbeleid niet mag schikken naar percepties van gebruikers van de OCMW-dienstverlening, namelijk de burgers, ten aanzien van personeelsleden die uiterlijke levensbeschouwelijke tekens dragen.
De conclusie bij de tweede vraag, is dat de Brusselse arbeidsrechtbanken de afgelopen jaren een bepaalde vaste rechtspraak hebben ontwikkeld inzake de invoering van neutraliteitsverplichtingen door openbare instellingen waarmee we als overheid die gevestigd is in Brussel, rekening moeten houden bij het uitwerken van een regeling. Naast minister van Bestuurszaken ben ik natuurlijk ook minister van Gelijke Kansen. Ik moet er dus over waken dat we geen regeling invoeren die discriminerend zou zijn en waar de Vlaamse overheid als diversiteitsvriendelijke werkgever voor veroordeeld zou kunnen worden. Bovendien heeft deze Vlaamse Regering in haar regeerakkoord ook heel duidelijk gesteld dat ze elke vorm van discriminatie zal bestrijden, om elk talent een kans te geven.
Gelet op de complexe juridische dimensie van een neutraliteitsverplichting in relatie tot een non-discriminatieregelgeving en de recente rechtspraak, wordt door mijn administratie een grondig extern juridisch advies ingewonnen. Dat juridisch advies wordt voor het zomerreces verwacht, en er zal verder worden gewerkt op basis van dat advies. Dat advies dient om te kijken hoe wij op basis van deze zeer recente rechtspraak – zowel die van het Hof van Justitie als die van de Brusselse arbeidsrechtbanken – het regeerakkoord correct kunnen implementeren.
Is het voor mij een optie om dit verbod decretaal te laten beslissen door het parlement? Voor deze vraag, collega Janssens, wijs ik u graag op artikel 87, paragrafen 1, 2 en 3 van de bijzondere wet tot de hervorming der instellingen van 8 augustus 1980. Die paragrafen stellen expliciet dat de regeringen van de gewesten en gemeenschappen beschikken over hun eigen administratie, hun eigen instellingen en hun eigen personeel, dat ze exclusief bevoegd zijn voor het vaststellen van de personeelsformatie van hun administraties, en dat ze exclusief bevoegd zijn voor het vaststellen van het administratief en geldelijk statuut, de rechtspositieregeling van het personeel van hun administraties. Bijgevolg komt het de Vlaamse decreetgever niet toe om regels uit te vaardigen inzake de rechtspositie van het personeel van de administraties die onder de Vlaamse Regering ressorteren. Daarom is het Vlaams personeelsstatuut niet bij decreet vastgelegd, maar bij besluit van de Vlaamse Regering.
Ook bij de federale overheid en de andere gewesten en gemeenschappen, is dit een bevoegdheid van de respectievelijke regeringen. Bij de federale overheid is de rechtspositieregeling van het federale overheidspersoneel bijvoorbeeld vastgelegd via het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, het statuut-Camu.
Er is ook de wettelijke regeling inzake het syndicaal statuut, dat oplegt dat er over arbeidsvoorwaarden van het Vlaamse overheidspersoneel moet worden overlegd met de representatieve vakorganisaties in Sectorcomité XVIII, waar het Vlaams Parlement niet in vertegenwoordigd is omdat het niet bevoegd is.
Dus, indien de decreetgever bij decreet iets zou regelen dat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden van het Vlaamse overheidspersoneel, worden de grondwettelijke principes van de scheiding der machten en de bevoegdheidsverdelende regels vervat in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 effectief geschonden, waarbij het betrokken decreet vernietigd wordt door het Grondwettelijk Hof.
Dan was er de vraag of de uitvoering van deze afspraak van het regeerakkoord tijdens deze legislatuur reeds werd besproken. Binnen de Vlaamse Regering is elke minister bevoegd voor de voorbereiding en uitwerking van dossiers die tot zijn of haar bevoegdheid behoren. Wat betreft de neutraliteitsverplichting is dit een dossier dat behoort tot mijn bevoegdheid als minister van Bestuurszaken. Het behoort niet tot de collegiale werkwijze van de Vlaamse Regering dat ministers dossiers op de ministerraad zouden agenderen die niet tot hun bevoegdheden maar tot de bevoegdheden van hun collega’s behoren.
De vijfde vraag was of ik garandeer dat de neutraliteitsverplichting voor loketpersoneel deze legislatuur nog wordt geïmplementeerd. Zoals door mij toegelicht, zijn de administratieve en juridische voorbereidingen door mijn administratie nog niet volledig afgerond, waardoor ik momenteel nog geen exacte timing kan meegeven voor de implementatie van de neutraliteitsverplichting. Sowieso zal hierover ook moeten worden samengezeten met de vakorganisaties als vertegenwoordigers van het Vlaams personeel en zullen adviezen moeten worden ingewonnen bij onder andere de Raad van State en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV).
Zoals ik reeds heb aangegeven in deze commissie, moet voor alle beslissingen die betrekking hebben op de rechten en plichten van personeelsleden, zoals de neutraliteitsverplichting, een onderhandelingsprocedure worden gestart met de vakorganisaties. Dit zijn complexe onderhandelingen met de vakorganisaties, die gevoerd moeten worden binnen het Sectorcomité XVIII van de Vlaamse overheid.
Momenteel worden onderhandelingen gevoerd binnen het Sectorcomité XVIII over het vijfsporenbeleid voor de afbouw van de vaste benoemingen en de invoering van enkel contractuele aanwervingen als uitgangspunt van een modern personeelsbeleid; dat is een van de belangrijkste afspraken van het regeerakkoord. Ik wil erover waken dat de onderhandelingen met de vakorganisaties over het vijfsporenbeleid niet worden verzwaard of belemmerd door onderhandelingen over een mogelijke neutraliteitsverplichting.
Ik sluit af door nogmaals te benadrukken dat sommige afspraken in dit regeerakkoord gemakkelijk uit te voeren zijn, en dat andere afspraken vanwege hun complexiteit en impact – juridisch, administratief, enzovoort – een langere en grondige voorbereidings- en onderzoeksfase vereisen. Dit geldt trouwens ook voor andere afspraken in het regeerakkoord waarvoor andere ministers bevoegd zijn, maar waarvan, vanwege de complexiteit, de uitvoering nog volop in voorbereiding is.
Mijnheer Janssens, ik hoop dat ik daarmee heb geantwoord op uw vragen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, u hebt vooral aangegeven, denk ik, hoeveel belemmeringen en obstructies er zijn om uiteindelijk geen uitvoering te moeten geven aan het regeerakkoord dat u samen met cd&v en N-VA hebt opgemaakt. Want aan uw hele reeks opsommingen van arresten en vonnissen en dergelijke meer komt eigenlijk geen conclusie.
Wat is voor u nu de conclusie van het gegeven? Je zou kunnen zeggen dat de mensen die het regeerakkoord hebben opgesteld in 2019, over te weinig kennis van zaken beschikten toen ze deze passage in het regeerakkoord hebben opgenomen. Er zijn heel wat belemmeringen en juridische constructies – al dan niet van recente aard – die nu worden ingeroepen om toch maar niet door te gaan met iets wat eigenlijk toch een essentiële dimensie van de scheiding tussen kerk en staat zou moeten zijn, met name de neutraliteit van de overheid, en in het bijzonder van loketpersoneel.
Dan denk ik dat u misschien toch wel heel wat problemen, heel wat juridische belemmeringen opwerpt, die uiteindelijk neerkomen op het doelbewust en misschien wel onterecht ingewikkeld maken van deze kwestie, om dan vervolgens niets meer hoeven te doen in de rest van de legislatuur. Want allerlei andere zaken lijken plots voorrang te hebben. De onderhandelingen met vakorganisaties over andere thema’s, het diversiteitsbeleid en dergelijke meer lijken uiteindelijk meer prioritair te zijn voor deze regering dan die neutraliteitsplicht die men met het regeerakkoord had willen invoeren.
Ik stel ook vast dat de politiek toch heel erg geconfronteerd wordt met de gevolgen van dat al te dwaze en al te verregaande diversiteitsbeleid dat men in de voorbije jaren al heeft gevoerd. Want als zelfs een rechtbank zegt dat de diversiteit nu in strijd is met de neutraliteit van overheidspersoneel, dan is het toch wel heel ver gekomen. Terwijl in andere landen – ik denk bijvoorbeeld aan Frankrijk, ik denk ook aan Duitsland, waar het een bevoegdheid is van de deelstaten om een dergelijk verbod op levensbeschouwelijke symbolen voor overheidspersoneel in te voeren, deelstaten in Duitsland die daar ook al effectief gebruik van hebben gemaakt, Frankrijk dat er inderdaad gebruik van heeft gemaakt – die juridische zaken niet lijken te tellen en men het gewoon heeft ingevoerd.
Dus ja, ik zou toch willen weten van u, minister, en van de collega's van de andere meerderheidspartijen: wil men hier nog mee verder gaan, wil men deze passage van het regeerakkoord effectief uitvoeren of geeft men voorrang aan diversiteitsbeleid en dies meer om toch maar geen neutraliteitsplicht voor het Vlaamse overheidspersoneel in te voeren?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Collega Janssens, u weet dat ik u als collega apprecieer. Maar toen ik uw interpellatieverzoek las, kon ik toch niet anders dan vaststellen dat u ofwel tijdens de vele vorige vragen die ik over dit onderwerp gesteld heb en waarbij ik de minister tot actie aangemaand heb, niet aanwezig was, ofwel dat bewust hebt genegeerd om hier toch maar de N-VA te kunnen aanvallen over dit onderwerp. Ik ben altijd degene geweest die heeft gezegd dat het huidige systeem, waarbij de leidend ambtenaar zelf kan beslissen of die neutraliteit gegarandeerd wordt of niet, geen goed systeem is, omdat dat net discriminatie in de hand werkt. Ik ben trouwens zelf degene geweest – de minister kan dat getuigen – die tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord ervoor gepleit heeft om die passage in het regeerakkoord op te nemen. Ik vind de kritiek die u levert over het feit dat het nog niet is ingevoerd, terecht. Maar de kritiek die u dan onze richting uitstuurt, vind ik allesbehalve terecht. Over één ding hebt u gelijk, namelijk het feit dat die passage in het regeerakkoord heel erg duidelijk is en dat het dus effectief moet worden uitgevoerd.
Minister, ik begrijp dat dergelijke wijzigingen tijd en moeite kosten. Ik begrijp ook dat een dergelijke beslissing goed moet worden onderbouwd. Maar laten we ook eerlijk zijn: ik kan niet anders dan vaststellen dat u met de voeten sleept wat betreft dit dossier. U weet ondertussen meer dan twee jaar dat u hierop moet werken. Meer dan twee jaar hebt u erover gedaan om een simpel juridisch onderzoek op te leveren. Ik heb u minstens drie keer over dit onderwerp ondervraagd. Ook vandaag moet ik vaststellen dat er toch heel weinig nieuwe informatie op de tafel wordt gelegd. Ik heb geen tijdslijn gehoord, ik heb geen plan van aanpak gehoord. De enige informatie die ik nog niet had gehoord was die over het toepassingsgebied. U hebt hier een opsomming gegeven van een aantal aspecten die uit die arresten zijn gekomen. Maar wat u van plan bent, zijn we opnieuw niet te weten gekomen.
We zitten nu stilaan aan het einde van de legislatuur. Ik vind dus dat u dringend en ei moet leggen. Ik heb begrepen dat u wacht op het advies, en op basis daarvan zult u dan wel verder kijken. Ik vind dat te vaag. U mag mij dat niet kwalijk nemen, maar het is al de vierde keer dat ik dat in deze commissie herhaal. Ik heb na het antwoord dat ik vandaag gekregen heb, de indruk dat het tot nu op de lange baan wordt geschoven. Ik vind dat heel erg jammer. Ik vind dat het tijd wordt dat u de belofte die u hebt neergeschreven in de beleidsbrief van 2023, waarmaakt.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, een interpellatie wordt doorgaans ingediend voor zaken die van algemeen belang zijn en die politiek heel zwaar wegen. Op de website van het parlement wordt als voorbeeld gegeven dat een minister die een fout maakt, daarover wordt ondervraagd.
Minister, ik ga aansluiten bij de interpellatie, maar uiteraard ben ik het niet eens met de vraagsteller. Ik ben ook niet van mening dat u een fout hebt gemaakt, wel integendeel. Uit het antwoord dat u vandaag heb gegeven en ook al eerder aan onder andere collega Sminate, blijkt dat dat verbod op onder andere religieuze symbolen niet eenvoudig te regelen is. U hebt verwezen naar een aantal juridische zaken die nog moeten worden uitgeklaard over de verschillen tussen statutaire en contractuele medewerkers van de Vlaamse overheid. Uit de arresten bij het Europees Hof van Justitie en de rechtspraak in België bij de Brusselse arbeidsrechtbank blijkt dat hier nog verder onderzoek moet gebeuren en dat niet in een-twee-drie in te voeren en toe te passen is.
Ik heb hier wel een heel duidelijk tijdspad van u gehoord. U wilt het advies afwachten, en dat komt er voor het zomerreces. Voor mij is het wel duidelijk dat u hier geen voorafnames kunt doen over wat uw verdere stappen zijn als het momenteel niet duidelijk is wat allemaal wel en niet kan. We hebben niet die bevoegdheid als Vlaams Parlement en als decreetgever. We kunnen momenteel niet anders van u verwachten dan de toelichting die u vandaag hebt gegeven, en uitkijken naar het advies dat er voor het zomerreces nog komt.
Een algemeen belang dat politiek zwaar weegt: sta me toe om dat heel hard bij de haren getrokken te vinden. U gaf het zelf al aan, minister, en de heer Warnez heeft de cijfers ook opgevraagd: momenteel zijn er nog geen klachten binnengekomen van burgers, van klanten, die vinden dat zij geen correcte dienstverlening krijgen wegens de persoonlijke overtuiging van medewerkers van de Vlaamse overheid. Laat ons eerlijk zijn: wat is dit? Dit is pure symboliek. Het gaat hier niet over religieuze symbolen van medewerkers van de Vlaamse overheid, het gaat om een symbool dat het Vlaams Belang wil aanvallen, namelijk de hoofddoek voor vrouwen. Daar komt het op neer.
Ik ben blij dat u het in de titel van uw interpellatie tenminste heel expliciet zegt: “het verbod op levensbeschouwelijke kentekens”. Het gaat u niet om neutraliteit, mijnheer Janssens, het gaat u niet om de dienstverlening, het gaat er u puur om vrouwen met een hoofddoek te viseren. Daar zullen wij zeker niet in meegaan. (Opmerkingen van Chris Janssens)
Het is wel duidelijk dat die dienstverlening wel neutraal moet zijn. Er moet worden onderzocht of een verbod kan op de verschillende uitingen van de mening, overtuiging en voorkeur van iemand. U viseert opnieuw vrouwen met een hoofddoek. Dat is een heel belangrijk en groot verschil. Die dienstverlening moet voor cd&v – daarmee vertel ik niets nieuws – neutraal zijn. Absoluut. Maar personen kunnen op zich nooit neutraal zijn. Ik ben ervan overtuigd dat ik perfect kan worden geholpen door iemand die een religieuze overtuiging toont of iets anders. Als ik naar de supermarkt ga en ik word daar aan de kassa geholpen door iemand met een hoofddoek, gaat dat in mijn dienstverlening geen enkel verschil maken. Hetzelfde geldt bij de overheid. Daar ben ik van overtuigd. Daar moeten we op focussen: de neutraliteit van de dienstverlening. Dat is het belangrijkste. Als daar vandaag geen klachten over binnenkomen, is dit voor mij louter symboliek.
De afspraken in het regeerakkoord zijn wat ze zijn. Wij zijn een loyale partner, minister. Wij zullen mee afwachten wat er uit het onderzoek en het voorbereidende werk volgt, en we zullen dan het gesprek voortzetten.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, collega Janssens, als ik op Wikipedia het woord ‘intentieproces’ opzoek, denk ik dat uw interpellatie en tussenkomst daar mooi als voorbeeld aan kan worden toegevoegd. Dat is natuurlijk wat u doet of probeert te doen: u probeert de indruk te wekken dat het regeerakkoord niet zou worden uitgevoerd. De minister heeft duidelijk gemaakt dat dat absoluut niet aan de orde is.
Maar het is niet omdat men dat zinnetje opneemt in het regeerakkoord dat men dat zomaar holderdebolder kan invoeren, zeker niet als men merkt dat er obstakels zijn van juridische aard, als er uitspraken zijn van het Hof van Justitie, van arbeids- en andere rechtbanken. Die wijzen op problemen als men zomaar het zinnetje in een regel giet. Daar blind voor zijn, mogen we zeker niet doen. Bovendien weten we dat het nu eenmaal iets is wat we met vakorganisaties moeten onderhandelen. Zoals de minister terecht heeft gezegd, kunnen we dat niet zomaar in een ontwerp van decreet gieten. Dat zijn allemaal dingen die maken dat we hierin niet over één nacht ijs mogen gaan. We moeten nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat, als we het ei leggen, het niet meteen een geklutst ei is, dat het ei wat kan overleven, dat het niet meteen barst.
Na een eerste intern advies waaruit heel wat problemen blijken, na de recente rechtspraak waaruit bleek dat we ons misschien zouden bezondigen aan discriminatie – het tegendeel staat als grondrecht in onze Grondwet – wachten we nu het best op een extern advies. We kunnen dan een regeling treffen die langer leeft dan een paar dagen. De minister heeft duidelijk gemaakt dat hij hier werk van maakt. Hij wacht op dat externe advies, in de hoop daarmee een duidelijke richting te krijgen voor de omzetting van dat ene zinnetje, zodat het stand houdt en niet sneuvelt bij de eerste gerechtelijke toets.
De heer Aerts heeft het woord.
Voorzitter, beste collega's, jullie weten dat Groen absoluut voorstander is van het neutraliteitsprincipe, maar dan het neutraliteitsprincipe in handelen, niet in hoe je eruitziet, wat je denkt of wie je bent. Zolang onze burgers aan het loket door iedereen op een gelijkwaardige manier worden geholpen, even vriendelijk worden onthaald, dezelfde procedures moeten doorlopen, evenveel moet betalen voor een of andere retributie of een procedure, zolang dat gegarandeerd is, is dat neutraliteitsprincipe voor ons gegarandeerd. Je kunt dat niet gelijkstellen met een verbod op religieuze symbolen. Ik vind het goed dat het juridisch wordt onderzocht, zeker als er zoveel zaken naar boven komen die problematisch zijn.
Aan de andere kant, minister, bent u niet alleen bevoegd voor de gelijke kansen en de dienstverlening van de Vlaamse overheid, maar ook voor de lokale besturen. Ook bij heel veel lokale besturen zijn er geen klachten en wordt dat hoofddoekenverbod of verbod op religieuze symbolen ingevoerd wegens een symboolpolitiek. Maken zij dan niet dezelfde fouten? Die beslissing is daar wel al genomen. Op welke manier kunt u als minister bevoegd voor de lokale besturen ervoor zorgen dat onze lokale besturen niet dezelfde fout begaan die u nu wilt vermijden? Bevat uw juridisch advies ook paragrafen om de lokale besturen daar op een goede manier over te informeren?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik houd het kort, ik debateer namelijk graag over thema's die er echt toe doen. Ik nodig collega Janssens graag uit in de commissie Werk, waar we het vaak hebben over hoe we mensen aan de slag krijgen. De Vlaamse overheid heeft de taak om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk drempels naar werk zijn. Zeker wanneer wij bijvoorbeeld vrouwen met migratie goed aan de slag willen helpen, mogen er ook daar geen drempels bestaan.
De essentie van het verhaal is inderdaad de neutraliteit in het handelen. Wanneer ik of iemand anders als klant bij een overheidsdienst aanklop, dan willen wij inderdaad graag neutraal worden behandeld. We willen niet dat de persoonlijke overtuigingen van die ambtenaar doorwegen in hoe wij worden behandeld. Ik wil niet dat de religieuze overtuigingen van iemand bepalen hoe hij of zij mij bejegent. Ik wil ook niet dat de politieke overtuigingen van iemand bepalend zijn. Er zou bijvoorbeeld een ambtenaar kunnen zijn die, hoewel je het uiterlijk niet ziet, vindt dat mijn partner en ik geen kinderen mogen adopteren. Ik kan dat niet zien aan de uiterlijkheden, maar ik wil wel gelijkwaardig worden behandeld. In plaats van te fixeren op een bepaald kledingstuk vindt Vooruit het essentieel dat de neutraliteit in het handelen wordt gewaarborgd. Het kledingstuk is daarbij, eerlijk gezegd, vooral een symbool.
Minister, ik vind het goed om te horen dat er tot op heden geen klachten zijn. Dat toont dat de Vlaming ondertussen een stuk verder staat dan die partij die beweert zijn belangen te verdedigen. Vlaanderen gaat vooruit, sommige partijen in deze commissie helaas niet.
Minister Somers heeft het woord.
Collega's, ik dank jullie voor de verschillende tussenkomsten en beschouwingen. Uiteraard is dit een gevoelig thema. We spreken tenslotte over symbolen, en symbolen zijn in een samenleving altijd gevoelig. Maar ik vind het toch wel belangrijk om te beginnen met twee belangrijke vaststellingen die ook werden gemaakt door een aantal interveniënten.
In de relatie tussen onze administratie en de burgers, de klanten, moeten we altijd twee belangrijke aspecten voor ogen houden. Eerst en vooral heeft mijn voorgangster, mevrouw Homans, een neutraliteitsverplichting ingevoerd voor de ambtenaren. Ze moeten neutraal zijn in handelen. Dat staat in onze deontologische code. De leidinggevende ambtenaren van de Vlaamse administratie hebben de opdracht gekregen om daarop toe te zien. Wat het handelen betreft – dat is natuurlijk nog niet hetgeen er wordt gevraagd – is de neutraliteit verankerd in de werking van onze Vlaamse administratie. Dat is heel belangrijk. Wanneer burgers bij de overheid komen, weten zij dat ze op een neutrale manier zullen worden behandeld. Dat is een eerste belangrijke zaak, die fundamenteel is. Mijn voorgangster heeft daarvoor gezorgd.
Een tweede belangrijk aspect dat we vaststellen, is dat er tot op heden geen klachten zijn van burgers, klanten, over het feit dat ambtenaren al dan niet levensbeschouwelijke tekenen dragen. Dat zijn twee elementen die ik voorafgaandelijk wil meenemen. Uiteraard staat dat het regeerakkoord niet in de weg.
In het regeerakkoord gaat men op het vlak van de neutraliteitsverplichting nog één stap verder, en vraagt men dat er geen uiterlijke tekenen van religieuze of andere overtuigingen worden gedragen door onze ambtenaren. Zo lees ik het regeerakkoord, en zo staat het ook in het regeerakkoord.
Wat dat betreft is het belangrijk dat, wanneer wij als overheid een maatregel invoeren, meer dan wie dan ook rekening moeten houden met de spelregels van de rechtstaat. We moeten ons binnen die rechtstaat bevinden, we kunnen ons niet boven die rechtstaat zetten. En in deze problematiek, collega Van Miert, is het inderdaad zo dat er een aantal grondrechten zijn die elkaar minstens ontmoeten, en tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Daarvoor dient een minister: om te kijken wat de rechtsspraak is wanneer hij een regel invoert, en hoe die afwegingen gemaakt worden door onze rechtbanken. Als we dat niet doen, als we dat gewoon terzijde schuiven, dan riskeren we regelgeving te maken die niet in lijn is met onze grondrechten, en dat kunnen we onmogelijk doen. Want op die manier, als we dat doen, dan zeggen we dat we bereid zijn om discriminaties in te voeren, en dat gaat in tegen andere onderdelen van ons regeerakkoord. De moeilijkheid is dus om de weg te vinden die de grondrechten respecteert, ook op het punt waar ze elkaar raken – dat is de uitdaging – en om regelgeving te maken die standhoudt voor rechtbanken.
Mevrouw Sminate heeft gelijk. Mevrouw Sminate heeft hier al enkele keren over geïnterpelleerd en heeft me erover ondervraagd. Ik vind het beeld van het Vlaams Belang ten aanzien van de N-VA niet correct. De N-VA heeft al een aantal keren daarover vragen gesteld, en ik begrijp dat ook: dat is voor mevrouw Sminate en haar collega’s iets dat ze belangrijk vinden.
Maar sinds we het regeerakkoord hebben gemaakt, tussen toen en vandaag, zijn er een aantal uitspraken geweest. Ik heb die niet gedaan, maar het Hof van Justitie en een aantal arbeidsrechtbanken hebben die gedaan, en die hebben, nadat er klachten waren neergelegd, vorm gegeven aan nieuwe rechtspraak. En het is niet meer dan logisch dat een minister rechtspraak analyseert en laat analyseren door zijn administratie, en deskundig juridisch advies vraagt.
De heer Janssens zegt dat ik niets doe. Ik heb net aangekondigd dat er nog voor het zomerreces een uitgebreide externe, juridische analyse gaat zijn over wat het probleem is, maar ook over hoe we het probleem kunnen oplossen, of er wegen en mogelijkheden zijn om zo’n neutraliteitsverplichting in de geest van het regeerakkoord in te schrijven, onder welke voorwaarden dat kan, hoe dat mogelijk is zonder grondrechten te schenden en zonder – laat me zeggen – de rechtspraak die vandaag bestaat, en stilaan vaste rechtspraak wordt bij de arbeidsrechtbank in Brussel, gewoon naast ons neer te leggen. Dat is dus wat het juridisch advies ons moet opleveren, en op basis daarvan gaan we verder.
Men zei – ik denk dat het collega Sminate was, ze zei het heel beleefd, hoffelijk zoals steeds – dat ik wat met mijn voeten sleep. Dat vind ik een beetje onrespectvol, omdat ik natuurlijk een hele lijst bij heb van allerlei elementen van het Vlaams regeerakkoord die misschien voor andere partijen belangrijk zijn, waar goede collega’s, hardwerkende collega’s van mij, maar die niet tot mijn partij behoren, ook nog niet klaar mee zijn. Ik ga die lijst niet helemaal geven, dat zou de oppositie te veel voeding geven. (Gelach)
Maar dat zijn dingen die ook belangrijk zijn, en het is evident – een regeerperiode duurt vijf jaar – dat we de gemakkelijke dossiers vaak het eerst aanpakken: de moeilijke dossiers zijn vaak juridisch complex. Want ik verwijt mijn collega’s niets. Ik ben door sommigen gefrustreerd, maar ik begrijp hoe moeilijk het soms is om bepaalde zaken gedaan te krijgen, waarbij ik van mijn collega’s zelfs niet durf te vermoeden dat ze dat doen omdat ze dat idee misschien niet zo genegen zijn, en waarbij ik ook besef dat het juridisch moeilijk is. U weet dat ik een heel empathische natuur heb en mij goed kan inleven in de moeilijkheden van anderen, waardoor ik ook mijn eigen uitdagingen beter begrijp en beter kan relativeren, maar ook daar zie ik dus toch een aantal zaken.
Ik wil trouwens nog een voorbeeld, een parallel voorbeeld, geven in deze sfeer om aan te tonen hoe complex de materie is waar we hier mee zitten, en dat is de neutraliteitsregeling binnen het onderwijs,
U weet: net als bij het personeel van de Vlaamse overheid is de neutraliteitsregeling in het gemeenschapsonderwijs op dit moment niet verankerd in een hoger regelgevend kader zoals een decreet of een besluit. De reden hiervoor is juist dat de rechtspraak, onder andere de Raad van State, kritisch staat tegenover algemeen verbindende neutraliteitsverplichtingen zonder dat er zich concrete klachten of incidenten voorgedaan hebben die een proportioneel uitgewerkte neutraliteitsverplichting zouden kunnen rechtvaardigen in het licht van de non-discriminatieregelgeving en bepaalde grondwettelijk gewaarborgde grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst.
In het regeerakkoord staat nochtans ook vermeld dat de Vlaamse Regering in het provinciaal- en het gemeenschapsonderwijs zal zorgen voor de levensbeschouwelijke neutraliteit van leerkrachten en leerlingen. De minister van Onderwijs kreeg in de vergadering van de commissie Onderwijs van 18 juni 2020 de vraag wanneer de huidige neutraliteitsverplichting decretaal verankerd wordt, naar aanleiding van een arrest van het Grondwettelijk Hof van 4 juni 2020 dat stelt dat de Brusselse hogeschool Francisco Ferrer een neutraliteitsverplichting kan invoeren indien het proportioneel is. Minister Weyts antwoordde dat een neutraliteitsverplichting opgelegd door de Vlaamse overheid een – ik citeer hem – “juridisch risico inhoudt”. Hij verwees terecht naar de verschillende uitspraken, waarbij zowel de Raad van State, het Grondwettelijk Hof als de verschillende rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep er totaal verschillende meningen op nahouden, wat juist is. Ik kan hem daar niet in tegenspreken. “Wanneer de Vlaamse overheid een nieuwe regeling uitwerkt, zou deze ook opnieuw aanleiding geven tot procedures allerhande en minstens de Raad van State en het Grondwettelijk Hof zullen hierover uitspraak doen”, aldus minister Weyts.
Minister Weyts stelt dan ook dat de huidige regeling binnen het Vlaamse onderwijs voldoende duidelijk is. Het standpunt van minister Weyts om geen juridische risico’s te nemen, bleek het juiste te zijn, want een jaar later legde de Brusselse rechtbank van eerste aanleg in haar vonnis van 24 november 2021 het arrest van het Grondwettelijk Hof naast zich neer, eigenlijk niet naast zich neer, maar het gebruikte de opening die het Grondwettelijk Hof liet – namelijk om te zeggen dat het proportioneel moet zijn, en als er geen klachten zijn, is het misschien niet meer proportioneel – en veroordeelde de Brusselse hogeschool Ferrer wegens discriminatie wegens de invoering van een neutraliteitsverplichting. De stad Brussel, die inrichtende macht is van deze hogeschool, voerde vooralsnog de neutraliteitsverplichting af.
Dat is geen verwijt, dat is een explicitatie van de complexiteit van deze zaak, waarbij de afweging van verschillende grondrechten tegen elkaar en de rechtspraak die daar duidelijk een evolutie doormaakt, het niet eenvoudig maakt.
Maar niettemin wil ik trouw aan het regeerakkoord kijken hoe we daar toch door geraken, vandaar dat juridisch advies. De heer Van de Wauwer en de heer Ongena hebben er terecht naar verwezen. Geen klachten, daar heb ik al naar verwezen.
Mijnheer Aerts, met alle respect voor uw standpunt, maar er bestaat zoiets als lokale autonomie. Ik hecht daar heel veel waarde aan. De lokale besturen – ik denk niet dat het een grote lijst is van lokale besturen – die overwegen om dat in te voeren, ofwel op een solide juridische basis of soms ook gewoon op basis van een richtlijn of een andere manier, zijn vrij om dat te doen. Het zijn de betrokken mensen die, wanneer ze daar niet tevreden over zijn – dat kunnen vakorganisaties zijn of individuele medewerkers –, al dan niet onderbouwd stappen kunnen zetten; daarvoor hebben we een juridisch apparaat. Ik ga niet ingrijpen in de autonomie van lokale besturen. Dat is het laatste waar ik aan denk. Elk lokaal bestuur moet voor zichzelf die afweging maken.
Alleen hebben wij, ook op basis van het advies van onze eigen administratie, gezegd dat we een degelijk onderbouwde regeling moeten hebben die afdwingbaar is, die goed in elkaar zit. We moeten dat in het Vlaams personeelsstatuut doen en doordenken naar de deontologische code, maar we moeten het kunnen op basis van de grondwettelijke context en de arresten en de vonnissen die vandaag toonaangevend zijn in de rechtspraak. Dat is geen eenvoudig pad om te vinden. Ik ben daar verder naar op zoek. Ik doe dat op een correcte en integere basis, maar ik wil geen discriminaties inbouwen, of datgene wat rechtbanken als discriminatie bestempelen, want dan ben ik als minister niet goed bezig. Ik moet binnen de rechtstaat functioneren, en als de rechtstaat me die opening niet laat, dan kan ik dat niet doen.
Ben ik zelf een grote adept van dat idee? Nee, maar er zijn ook dingen in het regeerakkoord waar ik niet de grote adept van ben. Maar ik ben wel loyaal en correct genoeg om te zoeken hoe dit kan. En als dit kan, zullen we zien wat het juridisch advies zegt. We zullen dat voor het reces hebben. Op basis daarvan moeten we dan verder aan de slag, op basis van dat juridisch advies, waarvan ik gevraagd heb dat het een uitgebreid, degelijk en goed onderbouwd advies is dat mij handvatten geeft om te kijken hoe we daar verder mee aan de slag kunnen.
De heer Janssens heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Als je een beetje luistert naar de teneur van de tussenkomsten van de meerderheidspartijen, dan zie je daar voor een stukje ook de evolutie in die de Vlaamse regeringspartijen de voorbije jaren hebben afgelegd. Bij het begin van de legislatuur in 2019 was er ongetwijfeld veel goede wil om er als één ploeg tegenaan te gaan, en maakte men een heel duidelijk regeerakkoord van enkele honderden bladzijden, met heel expliciete passages, onder meer over die neutraliteitsplicht.
Maar je ziet dan dat gaandeweg de verhoudingen een beetje vertroebeld zijn geraakt, en je hoort dat vandaag dan ook in de tussenkomsten terugkomen. Bijvoorbeeld, als ik zeg dat punt X in het regeerakkoord staat, en dat punt X 3,5 jaar later nog altijd niet gerealiseerd is, en vraag wat de minister zal doen, ziet collega Ongena daar een heel intentieproces in, terwijl het gewoon een objectieve vaststelling is van het feit dat het regeerakkoord, waaraan u goedkeuring hebt gegeven in het parlement, collega Ongena, nog altijd niet uitgevoerd is, hetgeen ook door uw coalitiepartner, de N-VA, wat mijn kritiek betreft althans, wordt bijgetreden.
Vervolgens hoor je cd&v, die nogmaals met haar enerzijds-anderzijds-houding haar onbetrouwbaarheid heeft aangetoond, zeggen dat ze het enerzijds wel in het regeerakkoord hebben opgenomen, maar dat ze anderzijds een paar jaar later niet weten of ze dat opnieuw zouden doen, en niet weten of ze daar nog altijd achter staan.
Ik heb u horen zeggen, collega Van de Wauwer, dat de afspraken in het regeerakkoord zijn wat ze zijn. Als dat de ernst is waarmee je als regeringspartij een contract met de Vlaming – want het regeerakkoord is toch een contract dat u sluit met, een belofte die u doet aan de Vlaming om dat ook uit te voeren – wil naleven, dan zegt dat veel over hoeveel een gegeven woord, hoeveel een schriftelijk contract zowaar met de kiezer, voor uw partij waard is. (Opmerkingen van Orry Van de Wauwer)
Tot slot: de N-VA, collega Sminate, zegt dat ze de minister al vaak tot actie heeft aangemaand. Ze doet dat ook in vele andere thema’s. Ik stel alleen vast dat de minister u zelden of nooit volgt. Want als puntje bij paaltje komt kun je alleen maar vaststellen dat er 3,5 jaar na het begin van deze legislatuur nog altijd geen uitvoering is gegeven aan dit aspect, dat voor uw partij, net als voor de mijne, een heel belangrijk aspect is in onze samenleving.
Ik herinner u er nog eens aan dat de praktijktesten, die niet in het regeerakkoord stonden, bliksemsnel zijn ingevoerd, ondanks het verzet van uw partij, en dat uiteindelijk 3,5 jaar later nog altijd geen tijd gevonden is om werk van te maken van de invoering van de neutraliteitsplicht. Ik heb u er daarnet op gewezen dat op de website van de N-VA staat dat die neutraliteitsplicht “de stempel van de N-VA op het regeerakkoord” was. Ik kan alleen maar vaststellen dat die stempel dan toch wel met uitwisbare inkt is gezet.
Dat is natuurlijk het gevolg als je als centrumrechtse partij probeert om rechtse kiezers, die morren omdat de grootste winnaar van de verkiezingen niet mag deelnemen aan de regering, te sussen met allerlei symbolen in het regeerakkoord. Dan maak je uiteindelijk een linksliberaal tot minister bevoegd voor de uitvoering van dat aspect van het regeerakkoord, en dan zit je natuurlijk voor de rest van de legislatuur met de gebakken peren.
Ik kan alleen maar vaststellen dat er over dit thema veel electoraal spierballengerol is geweest in de aanloop naar de verkiezingen, maar dat het uiteindelijk woorden zonder daden zullen zijn. Want wie de minister goed heeft beluisterd en deze neutraliteit als belangrijk beschouwt, weet dat er voor het zomerreces een juridisch advies aankomt, en dat er in de zeven à acht maanden die de regering nog rest na het zomerreces, als je tussen de lijnen leest van wat de minister gezegd heeft, weinig goede hoop is om daar nog effectief realisaties van te zien.
Tot slot, voorzitter, zou ik graag hebben dat de lijst van onuitgevoerde aspecten van het regeerakkoord van cd&v- en N-VA-ministers, die minister Somers bij zich heeft, als bijlage aan het verslag wordt toegevoegd. (Gelach)
De interpellatie is afgehandeld.