Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Voorzitter, vanaf 1 juli is het mogelijk om energie te delen tussen gebouwen van dezelfde netgebruiker. Dat is iets waarover de minister al een paar keer in de media is tussengekomen het afgelopen jaar in zijn beleidsinitiatieven. En ook hierover heeft hij eigenlijk specifiek een initiatief genomen in het kader van het Lokaal Energie- en Klimaatpact, maar hij was ook aanwezig wanneer het project ‘Energiedelen’ in de pilootgemeente Wichelen in juni vorig jaar werd gelanceerd. De bedoeling van dat project is dat gemeenten, maar uiteraard ook bedrijven en particulieren, opgewekte stroom van zonnepanelen gaan delen onder elkaar en niet meer aan goedkopere tarieven op het net terugsteken.
De minister was ook al erg actief rond de kosten die energieleveranciers aanrekenen voor het energiedelen. Begin februari trok de minister al aan de alarmbel en riep toen de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) op om deze benadeling te vermelden bij de V-test. Ondertussen bleek dat het energiedelen bij particulieren gesaboteerd wordt, omdat die energieleveranciers in verhouding tot een particuliere energiefactuur grote, forfaitaire, administratiekosten aanrekenen. Hierdoor is het niet zinvol om aan energiedelen te doen.
Sinds januari is energiedelen ook mogelijk bij lokale energiegemeenschappen, waarbij lokale besturen de motor kunnen zijn. Opnieuw is dat een van de speerpunten en mogelijkheden in het Lokaal Energie- en Klimaatpact. Voor het opzetten van een energiegemeenschap moet er een ‘energiegemeenschapsbeheerder’ worden aangesteld. Die zorgt voor de coördinatie van alle deelnemers, de contracten, de verhuizing enzovoort. Hij verzorgt ook de communicatie van de verbruiken en injectie met Fluvius. Ook dat kost uiteraard wat geld.
Een aantal lokale besturen hebben mij gesignaleerd dat er wat nadelen zijn aan dat energiedelen door die extra kosten. Als ze de oefening maken, vertellen ze mij dat het gewoon niet financieel voordelig is om energie te gaan delen en dat men beter bij het traditionele ‘leg zonnepalen op uw dak en doe niet meer dan dat’ blijft. Ik weet dat lokale besturen het vaak vanuit een voorbeeldfunctie doen, maar uiteraard moet het financieel plaatje voor hen wel kloppen.
Minister, werd het project in de pilootgemeente Wichelen al geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de lessen voor andere gemeenten? Zo neen, wanneer wordt deze evaluatie gepland? Hoe loopt de uitrol van het energiedelen en de energiegemeenschappen bij lokale besturen? Hebt u zicht op hoeveel gemeenten vandaag al actief zijn op het vlak van energiedelen? Hoeveel gemeenten zetten al in op energiegemeenschappen? Hoe evalueert u dat? Op welke manier kunnen lokale besturen zich laten begeleiden bij een technische kwestie zoals energiedelen en in het bijzonder energiegemeenschappen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel voor uw vraag, mijnheer Warnez. Het project Wichelen is lopende sinds vorige zomer. Omdat het project nog geen voldoende doorlooptijd heeft gehad, werd het energiedeelproject nog niet formeel geëvalueerd, maar aangezien het ondertussen ook opgestart werd in de buurgemeentes Lebbeke, Zele en Dendermonde, kunnen we ervan uitgaan dat het als een succes wordt ervaren. Het is ook de intercommunale DDS die hier als drijvende kracht achter zit en samen met partners uit de private sector, de technische knowhow en monitoring samenbrengt. Ze hebben hier ook een praktische handleiding rond geschreven, in samenwerking met Netwerk Klimaat. Tijdens mijn bezoek kon ik zelf zien hoe de realtimemonitoringmodule de energiestromen accuraat opvolgt. Deze transparantie, die het inzicht in het potentieel enkel verder vergroot, wordt als zeer positief ervaren door lokale besturen in de regio. Ik ga ervan uit dat ook uw vraag zich richt op energiedelen waar het patrimonium van het lokaal bestuur zelf betrokken is en niet op alle vormen van particuliere voorbeelden, waarover Fluvius onlangs berichtte over meer dan duizend projecten.
Vandaag zien we meer dan twintig lokale besturen die een vorm van energiedelen hebben opgestart. Daarbinnen zijn minstens 24 unieke energiedeelgroepen, 23 energiedelen tussen gebouwen met dezelfde titularis en één peer-to-peermodel. Uitgedrukt in energieaansluitingspunten die zo geactiveerd zijn bij de netbeheerder, spreken we van minstens 115 aansluitingen: 73 voor energieafname en 42 voor injectie. Dit is louter bij een lokale overheid.
Dit zijn allemaal projecten waarbij energie gedeeld wordt tussen eigen publieke gebouwen. Er is nog geen weet van operationele projecten waarbij energie gedeeld wordt tussen publieke daken en huishoudens die niet zelf in hernieuwbare energie kunnen investeren. Wel beoordeel ik deze cijfers alvast als hoopvol. Het is een start. Het toont dat er interesse is en dat er nog veel onderbenut potentieel is.
De meest gehoorde feedback is inderdaad onzekerheid over de positieve businesscase. We moeten voorkomen dat er een heel mooi model wordt opgestart dat uiteindelijk energiestromen louter boekhoudkundig verplaatst, zonder dat er extra hernieuwbare energie wordt opgewekt dat een positieve return oplevert voor de gemeentefinanciering of voor een maatschappelijk project.
In dit kader herhaal ik dan ook mijn oproep aan leveranciers om andere oplossingen te zoeken dan dure tarieven op energiedelen te plakken, wat de opstart ook niet vergemakkelijkt.
Ook wil ik in de schoot van de Vlaamse Regering bekijken of we niet meer kunnen doen om energiedelen in de brede zin te stimuleren. Ik heb aan bevoegd minister Demir gevraagd om drempels te helpen wegwerken op het vlak van ongelijke behandeling voor collectieve zonnepaneleninstallaties zoals op appartementen.
Het opstarten van energiedeelprojecten blijft sowieso niet vanzelfsprekend: financiële simulaties moeten gebeuren om installaties te overdimensioneren, net als onderzoek over hoe de energiestromen geoptimaliseerd kunnen worden en activering van de aansluitingen bij de energieleveranciers en de distributienetbeheerder. Daarom heb ik hiervoor een extra financiële impuls voorzien van 10 miljoen euro via een tweejaarlijkse call voor energiedelen binnen energiegemeenschappen en binnen appartementen. Een lokaal bestuur kan hier ook op intekenen wanneer het een energiegemeenschap vormt. De huidige call is gisteren, 17 april, geopend. Intekenen kan tot 2 mei. Alle info vind je terug bij de bestaande call groene stroom op de website van het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA).
Ook leg ik de nadruk op deze modellen in de laatste versterking van het Lokaal Energie- en Klimaatpact, dat goedgekeurd werd op 16 december 2022 en ook 16 miljoen euro extra financiering voorziet. Hieronder valt het engagement als lokaal bestuur om toegang tot activiteiten van energiegemeenschappen, zoals energiedelen, te voorzien voor één per vijfhonderd inwoners tegen 1 januari 2026. Lokale besturen die dit nieuwe pact ondertekenen voor juli van dit jaar, ontvangen extra subsidies: 9 miljoen euro voor 2023 en 7 miljoen euro voor 2024. Ook hier wordt een technische ondersteuning geboden, maar daarvoor verwijs ik naar uw laatste vraag.
Op welke manier kunnen lokale besturen zich laten begeleiden? Er is inderdaad veel nood aan technische, financiële en juridische ondersteuning. Om de opstart van energiegemeenschappen en hun activiteiten te faciliteren, ben ik de voorbereidingen aan het starten voor een technische assistentiehub waar lokale besturen, maar ook energiehuizen, terechtkunnen. Die moet vanaf 2024 operationeel zijn en heeft een opstartbudget van 3 miljoen euro. Deze middelen zullen met een resultaatsverbintenis worden gegeven. De waarde van de ondersteuning moet worden terugbetaald wanneer de maatschappelijke impact niet wordt gerealiseerd.
De focus ligt dus breder dan enkel energiedelen binnen het eigen patrimonium. Energiegemeenschappen kunnen een bredere maatschappelijke impact nastreven, niet enkel om versneld meer hernieuwbare energie te realiseren, maar ook om de toegankelijkheid voor meer kwetsbare huishoudens en huurders te vergemakkelijken, innovatie te triggeren, kmo’s en hun laadhubs te betrekken, enzoverder.
Er lopen heel wat stakeholdergesprekken om deze technische assistentiehub zo snel mogelijk te operationaliseren. Gesprekken lopen met het VEKA, SAAMO, het Vlaams EnergieBedrijf (VEB), intercommunales, Flux50, RESCoop Vlaanderen, Netwerk Klimaat van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), en zo verder.
Kortom, we zijn hard aan het werk, en hopelijk kunnen we binnenkort een pak meer lopende projecten zien ontstaan. Dat is goed voor onze energiedoelstellingen, goed voor de afbouw van onze afhankelijkheid van onze fossiele brandstoffen, en uiteindelijk ook steeds beter voor de financiële gezondheid van onze gezinnen en van onze gemeenten.
We zitten dus in een startfase. De uitrol is bezig, er zijn hindernissen, maar we proberen, zo goed mogelijk – ook samen met collega Demir – die hindernissen te nemen en zoveel mogelijk ondersteuning te bieden aan zij die daarin pionier zijn, de wegbereider zijn en de weg vrijmaken voor anderen.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Ik denk dat dat laatste, die technische assistentie, echt heel belangrijk is, want het is voor lokale besturen echt niet evident om daarmee weg te zijn. Dat is een gespecialiseerde materie.
U zegt tevreden te zijn: nog geen enkele energiegemeenschap, maar wel twintig die al energie delen tussen eigen gebouwen. Ik vind dat wel nog niet zo heel veel. Mochten dat zonnepanelen zijn, en mocht men nu een berekeningetje opmaken en zeggen dat het interessant is en dat men dat binnen zoveel jaar terugverdient, dan was iedereen … Ik denk dat elk lokaal bestuur, zeker met de energiecrisis die er geweest is, toch die oefening gemaakt heeft om zich af te vragen of ze dat energiedelen niet zouden doen. Als dan 280 lokale besturen vandaag nog zeggen dat ze het niet doen, of misschien nóg niet, dan is er toch een probleem.
Ik begrijp dat subsidies belangrijk zijn. Collega Vande Reyde is weg, maar subsidies in dezen: goed, als voorbeeldfunctie enzovoort, maar ze gaan natuurlijk niets aan de essentie veranderen. De essentie is dat, als lokale besturen nu de berekening maken, de administratieve kosten om het op te zetten te groot zijn voor de winst die ze eruit halen. Je kunt dan een subsidie geven om het te installeren, maar structureel lost dat niets op. Het is anders met een innovatieve technologie die je lanceert. Je zegt bijvoorbeeld dat de eerste elektrische auto’s veel geld kosten en we er dus wat subsidies voor gaan geven, en de prijzen gaan wel zakken. Zo’n administratieve overhead gaat niet zakken, tenzij daar afspraken gemaakt kunnen worden met de energieleveranciers. Ik denk dat dat wel het allerbelangrijkste is, die kosten naar beneden halen, samen met de energieleveranciers. Anders gaan we telkens geld pompen in iets waarvan we niet weten waar het einde is.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, ik heb niet gezegd dat ik heel tevreden ben. Die twintig, dat is een start. Ik ben heel tevreden over de start. In de beginfase ondersteun je dat ook financieel, omdat dat leertrajecten zijn. Dat is uitproberen, dat is knowhow opdoen, ook de problemen zien. Inderdaad, wat u terecht zegt, is dat die financieringskosten vooral naar omlaag moeten. Het rendement moet verhogen. Maar toch geloof ik dat door de manier waarop we nu pushen en vooruitduwen, we weten dat we daarnaartoe moeten, naar die energiegemeenschappen, en dat dat de weg vooruit is. Vanzelfsprekend moeten we die hindernissen wegwerken. Collega Demir is zich daar ook van bewust en zet zich daar ook achter. Dat is iets wat we samen moeten proberen te doen. Maar bij elke nieuwe technologie is de opstartfase altijd de moeilijkste. Zodra je een rendabel model hebt dat goed in de vingers zit en waar je een heel goed draaiboek voor hebt, gaat dat zich uitrollen. We moeten nu, het volgende jaar, de volgende twee jaar, vechten en daar geraken. Dat is de weg die we proberen te bewandelen. Niet alle lokale besturen zijn vandaag al capabel om daarin mee te stappen. Sommige zijn daar erg in gemotiveerd, zeer geëngageerd, hebben toevallig ook mensen in hun diensten en organisatie die dat beheren. Maar ik denk dat dat de weg is die we toch verder moeten proberen te bewandelen. Ten gronde hebt u gelijk: zolang dat natuurlijk niet ten gronde een rendabel model is omdat de kosten die leveranciers eraan verbinden, te hoog zijn, blijft dat een heel moeilijke klip om te nemen.
De heer Warnez heeft het woord.
We zijn het met elkaar eens. Dank u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.