Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over snelle radicalisering bij jongeren
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Het is wegens het paasreces al meer dan twee weken geleden, maar er zijn inderdaad in Antwerpen acht personen opgepakt na twee terrorismeonderzoeken van het federaal parket. In één dossier heeft de federale gerechtelijke politie vijf huiszoekingen uitgevoerd, in Merksem, Borgerhout, Deurne, Sint-Jans-Molenbeek en Eupen. Dat zijn natuurlijk gemeenten en districten die bekend staan om hun groot aantal moslims en islamisering, dus dat mag niet verbazen. Er werden daarbij vijf personen van hun vrijheid beroofd en meegenomen voor verhoor. In een ander dossier, het tweede dossier dus, van het federaal parket heeft de federale gerechtelijke politie van Brussel, op vraag van een onderzoeksrechter van Brussel, dan weer drie huiszoekingen uitgevoerd, te Zaventem, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek, ook niet toevallig niet in Knokke, Sint-Martens-Latem en Erps-Kwerps. In dat dossier werden drie personen van hun vrijheid beroofd en meegenomen voor verhoor. Ook deze personen worden ervan verdacht voorbereidingen te hebben getroffen om een terroristische, jihadistische aanslag te plegen in België. Volgens het parket zijn er links tussen beide dossiers maar zal het verdere onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre beide groepen met elkaar verweven waren.
Uit deze feiten blijkt dat het gevaar voor islamitische terreur in ons land zeven jaar na de verschrikkelijke jihadistische aanslagen in Brussel en Zaventem nog steeds bijzonder reëel is. In 2015 werd een eerste actieplan in verband de problematiek van de radicalisering opgemaakt na de vaststelling dat zo’n vijfhonderd moslimjongeren gingen strijden aan de zijde van terreurorganisaties in Syrië en Irak. Er werden lokale integrale veiligheidscellen inzake radicalisme, extremisme en terrorisme opgericht, de zogenaamde LIVC R’s, een multidisciplinair casusoverleg met als doel om terroristische misdrijven te voorkomen door de situatie van personen die signalen van radicalisering vertonen, gezamenlijk te bespreken en eventueel een geïndividualiseerd opvolgingstraject voor hen uit te werken.
Onder impuls van de huidige regering veranderde de focus van het deradicaliseringsbeleid naar de bestrijding van zogenaamde polarisering, haatspraak en extreemrechts, of zogenaamd extreemrechts, terwijl we toch steeds weer zien dat de islamitische terreurdreiging de bovenhand neemt.
Mijn vragen, minister, in verband met deze specifieke, recente en toch wel zorgwekkende zaak zijn de volgende.
Kunt u mij meedelen of de personen die deel uitmaakten van deze opgerolde terreurcellen werden opgevolgd in het kader van de LIVC R’s? Hebben de LIVC R’s in dezen hun deugdelijkheid bewezen? Indien niet, waarom niet?
Welke conclusies trekt u uit deze arrestaties voor wat betreft de focus van het deradicaliseringsbeleid?
Ziet u eventueel nood aan nieuwe initiatieven om de strijd tegen jihadterreur performanter te maken?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
De context is al geschetst door de collega. Op 27 maart heeft de federale gerechtelijke politie inderdaad in totaal acht mensen opgepakt in het kader van een betrokkenheid bij een terreuraanslag in ons land, vanuit een religieus-radicale hoek, in dit geval moslimterroristen, in voorbereiding.
Los van het concrete dossier, is mijn vraag vooral ingegeven vanuit de communicatie die er naar aanleiding van de arrestatie is geweest en waarbij is gewezen op het feit dat, volgens het parket, de verdachten jongvolwassenen zijn die zeer snel geradicaliseerd zijn. Er heeft op een zeer snel tempo een radicalisering plaatsgevonden. Ik wil niet de discussie of de interessante uitleg herhalen die we in de commissie Radicalisering hebben gekregen rond het actieplan. Mijn vraag is specifiek gefocust op de vaststelling dat die jongvolwassenen zeer snel kunnen radicaliseren, soms in een periode van enkele weken tijd. Als mensen zo snel radicaliseren, moeten we ons de vraag stellen of de mechanismes die we in het leven hebben geroepen, in staat zijn die snelle radicalisering te detecteren en ermee om te gaan. We hebben inderdaad die LIVC R’s, en dat casusoverleg, waarbij betrokken partners samenkomen, casussen bespreken. De vraag is dan of het instrument geschikt is om deze zeer snelle radicalisering te detecteren en tijdig te interveniëren. Wanneer het zo snel gaat, enkele weken tijd, dan vormt het natuurlijk een uitdaging om dit gevaar te detecteren en te voorkomen.
Vandaar mijn vragen, minister: krijgt u soortgelijke signalen dat er meer en meer jongeren zeer snel radicaliseren? Zo ja, welke oorzaken zien experten of mensen op het veld daarvoor? Op welke manier wilt u dergelijke snelle radicalisering detecteren en voorkomen? Wordt de ondersteuning van de lokale besturen, scholen en het middenveld daaraan aangepast? Op welke manier kunnen we die radicalisering nog sneller opsporen, zodanig dat we tijdig kunnen ingrijpen?
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, bedankt voor de vraagstelling. Laat me op voorhand toch twee beschouwingen maken om de context juist te hebben. Wanneer een bestuur een politioneel veiligheidsbeleid voert en zegt dat het enorme inspanningen doet om inbraken te voorkomen, en er dan een inbraak gebeurt in een gemeente, heeft dat veiligheidsbeleid dan gefaald? Dat is de vraag. Ik denk niet dat je dat daarop kunt afrekenen, mijnheer Van Rooy. Je kunt ‘100 procent’ niet aan de mensen beloven. Ik heb dat ook als burgemeester in heel andere contexten nooit gedaan. Ik wil heel hard gaan voor veiligheid en ben bereid om daarvoor veel instrumenten in te zetten, maar ik ga u nooit kunnen garanderen dat er niets gebeurt.
In heel die strijd tegen terreur en extremisme, is dat exact hetzelfde. Het is niet omdat er iets gebeurt, dat dat het bewijs is dat je systemen slecht functioneren. Het is wel een moment om na te denken over hoe we die kunnen verbeteren en of ze voldoende solide zijn. Dat is een eerste bedenking, die een beetje losstaat van deze concrete casus.
Ten tweede is er het snel radicaliseren. Ik zou dat willen nuanceren. Dat is bijvoorbeeld het punt van mevrouw Van San, die u ongetwijfeld daarover op televisie hebt gezien. Ik ben het niet altijd eens met haar. Ik ken haar al heel veel jaren en ik ken haar ook persoonlijk. Ik heb veel met haar van gedachten gewisseld. Maar haar punt is dat die snelle radicalisering eigenlijk een deel van een proces is dat al vroeger op gang komt en op een zeker moment in een stroomversnelling kan komen. Een normaal functionerend iemand die op drie weken tijd verandert in een terrorist, is volgens haar niet wat er gebeurt. Wat er wel gebeurt, is dat je mensen hebt die zichzelf in de problemen hebben gebracht, problemen tegenkomen, psychologisch niet 100 procent goed in elkaar zitten, die terecht of onterecht kwaad zijn en bij wie met andere woorden allerlei dingen in het leven spelen. Die frustratie, dat ongenoegen en die tegenslagen die ze zichzelf hebben aangedaan of ondervonden hebben – daar vel ik geen waardeoordeel over – kunnen op een gegeven moment geïnstrumentaliseerd worden. Zij worden dan overtuigd van het feit dat niet zij, maar wel de samenleving het probleem is. “De vijand zit daar en jij moet die aanpakken”. En zij kunnen daarin dan van zero naar hero gaan. En dat laatste deel van heel dat proces kan relatief snel gaan.
Ik probeer dat gewoon voor mezelf in simpele taal te vatten, want anders krijg je het gevoel dat ze aliens zijn en dat het onbegrijpelijk is dat een normale mens met vrienden en familie en waarmee alles goed gaat, plots een terrorist wordt. Het is evident dat dat niet op die manier gaat. Het is net voor het kunnen detecteren van dat voortraject en het goed kunnen opvangen van signalen van mensen waarin potentieel een gevaar schuilt, dat we die LIVC R’s inzetten. Die dienen niet om eens te gaan babbelen of een koffie te drinken met iemand die aan zijn kameraden vraagt of ze morgen of overmorgen een aanslag zullen plegen. Op dat moment moet de politie ingrijpen, en is dat louter politioneel en repressief.
LIVC R dient om in een veel vroeger stadium in te grijpen, bijvoorbeeld als iemand niet meer naar school gaat, rondhangt, in de criminaliteit zit, maar op een zeker moment ook wat met zotte ideeën rondloopt. Dat is de filosofie van De LIVC R, denk ik, zoals we die nu toch al bijna acht jaar in ons land kennen. Wat wel juist is, is dat die online radicalisering een realiteit is. Je moet mensen niet meer fysiek tegenkomen, je hebt ook online mensen die jou kunnen radicaliseren. Dat is een moeilijke zaak.
Wat betreft de concrete situatie, mijnheer Van Rooy: het onderzoek naar de feiten en de betrokken verdachten is nog volop lopende, dus over het concrete dossier kan ik onmogelijk iets zeggen.
Wat ik wel belangrijk vind om te vermelden, is dat we in het achterhoofd moeten houden dat de Strategie Extremisme en Terrorisme die de voorbije jaren werd uitgebouwd, aan elke actor zijn eigen doelstelling toedeelt. De LIVC R’s zijn gericht op de socio-preventieve opvolging van het individu. Hier spelen onze lokale besturen een belangrijke rol. De lokale taskforces, de LTF’s, richten zich op een veiligheidsgerichte opvolging van individuen. Dat is politioneel, met alle politiediensten die daarin zitten. Het is essentieel om de verschillende platformen elk vanuit zijn eigen bevoegdheid te laten werken, uiteraard zoveel mogelijk complementair. De LTF’s zijn ook aanwezig op de LIVC R’s.
Welke conclusies trek ik uit de arrestatie, wat betreft de focus op het deradicaliseringsbeleid? Ik denk dat de allerbelangrijkste conclusie uit de arrestaties is dat het parket, de veiligheidsdiensten en de inlichtingendiensten goed en veilig hebben gewerkt, en de informatiedoorstromen tussen de verschillende betrokken diensten in dit geval hebben gefunctioneerd. Daarnaast is het belangrijk om gewelddadige radicalisering aan te pakken, en die aanpak moet altijd tweeledig zijn: repressief voor de uitwassen, en dat situeert zich op federaal niveau, ik denk dat we onze ogen daar niet voor moeten sluiten. Want een repressieve aanpak is absoluut noodzakelijk. En in Vlaanderen moeten we het preventieve luik invullen. Vanuit Vlaanderen richten we ons met ons actieplan ter preventie van gewelddadige radicalisering op alle vormen van gewelddadige radicalisering, en toxische polarisatie – dus niet zomaar op elke vorm van polarisatie. En we bekijken dat inderdaad in een iets breder spectrum.
Verder is het duidelijk dat wat betreft de aanpak van gewelddadige radicalisering, we waakzaam moeten blijven en we niet op onze lauweren mogen rusten. Daarom blijven we vanuit Vlaanderen lokale overheden ondersteunen in het versterken van die LIVC R’s, als het platform bij uitstek om te voorkomen dat personen met een kwetsbaarheid voor gewelddadige radicalisering, verder afglijden in een extremistisch gedachtegoed, en steeds meer die geweldbenadering omarmen.
De ondersteuning bieden we bijvoorbeeld samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), in de vorm van begeleiding en coachingtrajecten. Het is daarbij essentieel dat we sociaal-preventieve actoren zoveel mogelijk aansporen om deel te nemen aan een LIVC R.
De gewelddadige radicalisering van jongeren gebeurde in dit dossier blijkbaar voornamelijk online. Het huidige actieplan richt zich ook op de doelgroep van jongeren en bevat voor de eerste keer acties die inzetten op de online context.
In de projectoproep extremisme en polarisatie voor lokale besturen zetten een aantal projecten bijvoorbeeld in op enerzijds het online gebeuren en anderzijds op jongeren. Het project ‘Jong Geweld’ werkt in Leuven rond het proberen herstellen van vertrouwen tussen politie en jongeren. In Mechelen zet een ander project in op de uitbouw van een online preventiewerking.
Zoals jullie al weten is dit plan beleidsdomeinoverschrijdend en ook vanuit Onderwijs, Media en Jeugd zijn er heel wat initiatieven die op online radicalisering werken.
Tot slot zullen we in het najaar het actieplan evalueren en indien nodig ook bijsturen. Sowieso zal er een expertenpool aangesteld worden om lokale besturen meer en beter te ondersteunen. Online radicalisering is daarbij zeker en vast een van de aandachtspunten voor wat betreft de nodige expertise. Specifiek wat betreft de socio-preventieve actoren – ik denk bijvoorbeeld aan jeugdwerkers – zetten we via vormingen in op bewustwording en kennisdeling. Op die manier leren zij omgaan met mogelijke signalen en kunnen ze hier vroegtijdig mee aan de slag gaan.
Ik hoop dat ik daarmee een antwoord heb gegeven op een aantal vragen die jullie hebben gesteld.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Ik heb er begrip voor dat het een lopende zaak is. Politie en veiligheidsdiensten hebben kennelijk goed werk geleverd, anders waren ze niet opgepakt. Maar het is natuurlijk jammer dat het voor ons niet mogelijk is om te beoordelen in hoeverre die LIVC R’s hier een goede, cruciale rol hebben gespeeld. Want of dat al dan niet het geval is, is voor ons als volksvertegenwoordigers die de regering controleren, natuurlijk belangrijk. Maar goed, daarvoor heb ik enig begrip.
Inhoudelijk verwijst u naar Marion Van San. Expert Kenneth Lasoen heeft ook een interview gegeven over deze specifieke casus. Hij zegt toch wel degelijk dat niet alleen de verdachten steeds jonger lijken te worden, tot zelfs 13 jaar jong. Hij zegt dat dat er dus toe leidt dat ze in een korter tijdsbestek radicaliseren. Hij zegt: “Vroeger zat er tussen het begin van de radicalisering en het uitvoeren van de aanval een termijn van gemiddeld 18 weken. Vandaag is dat korter geworden.” En dat komt omdat zulke onvolwassen, minderjarige jihadisten – of jihadisten in spe, zal ik maar zeggen – minder nadenken over de mogelijke gevolgen dan volwassenen. Dit zeg ik om er toch op te wijzen, minister Somers, dat er toch echt wel iets aan de hand is.
We zien dat ook bij andere fenomenen in Antwerpen. In Mechelen hebben we ook het fenomeen van de drill rap-bendes. Dat zijn jongeren, gewapend met machetes, die elkaar willen steken en daar punten voor verdienen. Dat zijn ook soms jongeren van amper 13 of 14 jaar.
Dit gezegd zijnde, maak ik toch nog een verwijzing naar mijn tussenkomst van daarnet, minister Somers. Want deze jongeren zijn dan wel online geradicaliseerd. Maar Kenneth Lasoen, de expert inlichtingendiensten, wijst er toch op dat dat ook nog altijd werkt met haatpredikers, al dan niet online. En zoals ik u daarnet heb gezegd komt er op 20 mei zo’n haatprediker naar Antwerpen. Ik zal u die info daarover inderdaad bezorgen. Ik heb ook burgemeester Bart De Wever daarover ondervraagd. Maar ik wil dat toch nog eens gezegd hebben, minister Somers. Want als wij dat soort haatpredikers niet kunnen tegenhouden … De heer De Wever heeft dat gisteren in zijn antwoord ook gezegd, en ik kan hem daarin zelfs geen ongelijk geven: zolang die haatprediker niets zegt dat op gespannen voet staat met de huidige wetten inzake vrije meningsuiting, stelt dat ons voor een groot probleem. Want enerzijds blijft hij binnen de kaders van de vrije meningsuiting, maar anderzijds zegt hij dingen die jonge moslims, en zeker zulke piepjonge moslims, zou kunnen aanzetten tot het plegen van islamitische terreurdaden. Dit gezegd zijnde: wat is daarvoor de oplossing? Ik zie ze eerlijk gezegd niet.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord.
Enerzijds is er het feit dat radicalisering kan versnellen, dat men vanuit maatschappijkritische blik of persoonlijke omstandigheden – criminaliteit, druggerelateerd verleden – dan, zoals u terecht zegt, plots zegt dat dat de schuldige is. We hebben het bijvoorbeeld ook gehad van het antioverheidsdenken, waar men plots vanuit een eigen lezing heel snel ‘down the rabbit hole’, zoals men in het Engels zegt, gaat. Je hebt dus die versnelling.
Anderzijds denk ik – daar treed ik de collega toch wel wat bij – dat we toch zien dat het vaak om heel jonge mensen gaat. Dat is niet alleen bij radicalisering het geval, dat is ook zo als we kijken naar het druggerelateerd geweld bijvoorbeeld. Ook daar zien we vaak heel jonge mensen. Hoe jonger men is, hoe vatbaarder men is voor dat soort elementen. Ik zie artikels over radicalisering op verschillende fronten van jongeren van soms 13 of 14 jaar. Dan gaat dat natuurlijk snel. Net dat is een argument, denk ik – en daar is de collega het wellicht niet mee eens –, om een heel brede aanpak te hanteren. Als je je immers enkel focust op de laatste fase van die brandversnelling, zal ik maar zeggen, mis je misschien signalen die je vroeger had kunnen detecteren, net door dat brede beleid, en inderdaad, zoals u ook terecht aanhaalt, door lokaal de vinger aan de pols te houden vanuit die LIVC R’s en daar toch al de signalen te detecteren – misschien nog niet op het moment dat het al echt om verregaande radicalisering gaat en men bij wijze van spreken al met de wapens in de handen staat. Ik denk dat dat net een argument is, deze voorbeelden, om die brede aanpak – ik weet dat niet iedereen dat graag hoort – te blijven hanteren. Ik zou u daar toch in willen aanmoedigen om dat te blijven doen en die blik breed te houden.
En dan heb ik nog een laatste vraag. U verwees zelf naar Marion van San. U hebt het duidelijk ook gezien. Zij liet zich in het televisie-interview ook vrij kritisch uit over onze lokale aanwezigheid. Ik heb het opgeschreven: “We zijn vergeten dat we geen oren en ogen meer hebben in de wijken”, was haar citaat. Zij was ook vrij kritisch over de LIVC-werking. Omdat u er zelf naar verwijst: hoe kijkt u naar haar lezing van die werking? Bent u het daarmee eens? Of ziet u mogelijkheden om dat nog te versterken?
Minister Somers heeft het woord.
Ik zal misschien met het laatste beginnen. Er zijn verschillende interessante opmerkingen gemaakt. Ik heb daarnet gezegd dat ik het niet altijd over alles eens ben met mevrouw van San. Maar dat als je een preventief beleid wilt voeren tegen gewelddadige radicalisering, het belangrijk is dat je fijnmazig aanwezig bent in de samenleving, daar ben ik het voor 100 procent mee eens. Ik denk dat lokale besturen die radicalisering willen voorkomen of zoveel mogelijk proberen te vermijden, heel laagdrempelig en overal in de samenleving aanwezig moeten zijn: politioneel, maar ook preventief, met jeugdwerk, buurtopbouwwerk en dergelijke meer. Ik kan altijd uit eigen ervaring spreken: in mijn stad bijvoorbeeld hebben wij op acht plaatsen een jeugdwerking, niet Chiro of scouts, maar jeugdwerking die zich richt naar bepaalde kwetsbare groepen en daar een band mee opbouwt. Dat is volgens mij een van de manieren om goed geïnformeerd te zijn over wat er in een buurt gebeurt. Dan moeten die jeugdwerkers nog bereid zijn om op een LIVC R aanwezig te zijn en zich in te schakelen in het gedeelde beroepsgeheim, wat niet overal vanzelfsprekend is. Dat vraagt een bepaalde cultuur, een lokale beleidscultuur, om te zeggen dat je daarnaartoe gaat als je iets weet. Als je ongerust bent, kom je daarnaartoe. Wij respecteren dat beroepsgeheim, wij zorgen ervoor dat je niet gezien wordt als een aanhangwagen van de politie, wij maken van geen politieagent van je, maar jij gaat van onze politie ook geen maatschappelijk werker maken. Ik denk dat dat de juiste filosofie is om daarmee om te gaan. Dat is een eerste zaak. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Men heeft gelijk als men zegt dat je geen LIVC R kunt bouwen die succesvol is als je geen poten, armen en voeten hebt in de maatschappij.
Een tweede element daarbij is het volgende. Misschien eerst aan collega Van Rooy: ik vond uw toelichting van de specialist wiens naam ik niet onthouden heb, heel interessant. Wij stellen immers ook vast dat er een verjonging bezig is. Het is natuurlijk logisch dat dat jongere mensen sneller kwetsbaar zijn. Door puberteit en al wat je wilt kan er een versnelling optreden. Dat is volgens mij een interessante invalshoek. Wij waren van plan om daar ook al eens over te praten met het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). Ik denk dat we dat zeker moeten meenemen in de evaluatie van ons beleid in het najaar. Ik vind dat een terechte opmerking. Als je die fenomenen ziet, dat breder gaan – je hebt daar drillrapfenomenen, je hebt ook nog andere fenomenen ter zake – denk ik dat we daar inderdaad niet blind voor mogen zijn en dat je je beleid daarop moet oriënteren, sowieso.
Wat beschermt nog, buiten het politionele? Veiligheid tegenover radicalisering is voor mij op de eerste plaats veiligheidsdiensten, repressief en dergelijke meer. Maar breder, het voorkomen, wat onze bevoegdheid is, dat is het tegengaan van segregatie. Zodra een overheid in een bepaalde buurt gezien wordt als een exogeen lichaam, een vijandig lichaam, een bedreigend lichaam, creëer je een context waarbinnen radicalisering heel veel ruimte krijgt en waarbinnen alleszins geradicaliseerde figuren, of mensen die op het pad van de radicalisering zitten, niet aan de overheid gemeld worden. Je moet dus gesegregeerde eilanden openbreken. Dat is fundamenteel. Het beleid dat we met de Vlaamse Regering voeren, dat ik als minister van Binnenlands Bestuur voer in het Plan Samenleven, is daarop gericht. Ik weet dat er soms discussie is, dat men vraagt of dat wel haalbaar is, of dat wel lukt, of dat wel kan. Daar verschillen we soms ideologisch van mening over. Ik geef toe dat dat niet altijd gemakkelijk is, maar je moet dat doen. En in de mate dat je daarrond een cultuur kunt creëren in een stedelijke context van dat te doorbreken, van geen monoculturele, gesegregeerde eilanden te aanvaarden waarbinnen de overheid als een vijand of als iets vreemds gezien wordt, denk ik dat je een veiligheidsbeleid aan het voeren bent in de echte betekenis van het woord.
Ik denk ook dat je een beleid moet voeren van inclusiviteit. Als mensen opgroeien, zelfs jonge mensen, in een omgeving waar diegenen met wie ze zich identificeren, niet geradicaliseerd, niet vijandig, niet een ‘victimologisch’ standpunt aannemend, maar zich ziend als burgers van een samenleving, van die samenleving, daar de mogelijkheden in zien, er een positief verhaal over vertellen, dan zijn dat hindernissen en remmingen op radicalisering. Dat is gewoon zo. Hoe inclusiever je beleid, hoe meer je inzet tegen segregatie, hoe meer je aanwezig bent in buurten, des te veiliger wordt je samenleving. Dat is wat een preventief beleid in essentie moet doen.
Uw opmerking neem ik zeker mee. Ik vind dat een heel terechte opmerking, en ik vind dat we dat moeten meenemen in onze algemene evaluatie, en moeten kijken wat dat nu vraagt van ons beleid. Ik zeg niet dat je om de vijf minuten je beleid moet bijsturen, je moet alleen goed receptief zijn naar signalen, en op basis daarvan en een bevraging van de veiligheidsdiensten kijken wat je daartegen doet, hoe je vanuit een preventieve context antwoordt op het feit dat mensen jonger in radicaliseringstrajecten terechtkomen, dat daardoor waarschijnlijk wat sneller doormaken. Hoe kunnen we het beleid dat we vandaag hebben versterken?
Mag ik toch besluiten door te zeggen dat we niet mogen vergeten dat de casus waarover we spreken een succesverhaal is vanuit een veiligheidsperspectief. We hebben die gasten opgepakt, voor ze wat dan ook konden doen, en daar kunnen we de veiligheidsdiensten alleen maar voor feliciteren. We kunnen alleen maar blij zijn dat onze systemen blijkbaar ook een zekere effectiviteit hebben in de strijd tegen die gewelddadige radicalisering.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, met dat laatste ben ik het uiteraard eens. Er worden effectief heel veel aanslagen verijdeld, en dat verdient uiteraard felicitaties. Maar laat ons ook niet vergeten dat er hier in Brussel nog niet lang geleden een agent doodgestoken is door een jihadist. Dat was dan geen succesverhaal, integendeel: daar is het ergst denkbare eigenlijk gebeurd.
Ik kom toch weer terug op die prediker. Want hoe ik het zie, is dat er toch nog altijd een grote systeemfout is. Onze veiligheidsdiensten en politionele diensten zijn, zeker sinds 22 maart 2016, steeds beter geworden hierin. Dat zien we ook. Maar tegelijkertijd staat er toch nog altijd een poort open voor moslimfundamentalisten en voor dit soort haatpredikers. Die komt dus overgevlogen van Amerika naar België, en als ik de heer De Wever mag geloven, en de contacten die hij al heeft met de veiligheidsdiensten, hebben zij geen enkel argument, geen enkele factor, om die man de toegang tot het land te ontzeggen. En die zal hier dus gewoon zijn prediking kunnen houden op 20 mei in Antwerpen.
Politieagenten en veiligheidsmensen die dat moeten aanschouwen, zullen wellicht denken dat dat toegelaten wordt, dat dat niet tegengehouden wordt, en dat zij het straks weer mogen oplossen. En ze lossen het ook vaak op, waarvoor hulde, maar het lijkt er toch een beetje op dat wij een beleid voeren waarbij we heel veel toelaten, heel veel binnenlaten, en dan hopen dat de politiediensten, met veel middelen en inzet, het ergste kunnen voorkomen. Ik denk: voorkomen is beter dan genezen, en ik denk dat er eigenlijk veel te weinig wordt voorkomen.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomende toelichting. Ik denk dat wat we in het kader van gewelddadige radicalisering en de detectie ervan nooit naïef mogen zijn, of ons in slaap mogen laten wiegen. Deze casus toont vooral dat we zeer waakzaam moeten zijn voor alle vormen van radicalisering, maar nog altijd zeer bewust van de grote dreiging die uitgaat van het extremistisch-religieus radicalisme vanuit moslimhoek. We moeten daar absoluut zeer waakzaam voor blijven.
U hebt volledig gelijk als u zegt dat het eigenlijk een succescasus is. Ondanks de zorgen rond de snelle radicalisering heeft men dit toch kunnen aanpakken. Ik denk dat we de mensen niet mogen wijsmaken dat we alles kunnen uitsluiten, maar we moeten wel alles in het werk zetten om daartoe te komen. Ik ben heel blij dat u zegt dat u die jongerentendens echt wel zult meenemen. Ik denk ook dat we moeten kijken hoe we onze lokale besturen daarin kunnen versterken.
Een laatste kort element dat ik in de gedachtewisseling van de commissie Radicalisering al meegegeven heb: er is het element van economische migratie en mogelijke radicalisering van bijvoorbeeld imams en dergelijke meer. Ik denk dat we daar toch ook eens moeten kijken naar de Vlaamse dienst voor levensbeschouwing die u hebt opgericht, of de screeningsdienst. Als we daar terugkerende signalen krijgen van een vraag van iemand die naar hier wil komen, en daar altijd andere mensen met hetzelfde signaal komen dat we hier moeten opletten vanuit OCAD omdat er mogelijk een probleem is, dan moeten we daar ook mogelijke mazen van het net sluiten, zodanig dat we ook die invloeden van buitenaf maximaal aan banden leggen. Ik denk dat dat nog een element is dat we kunnen bekijken.
Maar dus: dank voor uw antwoord. Ik denk dat we dit absoluut moeten blijven opvolgen, zeker in het kader van de evaluatie van het actieplan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.