Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, we hebben hier al een redelijk uitgebreid debat over gehad in de plenaire vergadering voor het verlof – of voor het reces, moet ik hier zeggen. Maar ik had nog een aantal technische vragen over die beslissing van de Vlaamse Regering over de afschaffing van de vaste benoeming, die, zoals u hebt gecommuniceerd, op 1 januari 2014 zou ingaan door alleen nog contractuele ambtenaren aan te werven.
Ik had een aantal vragen. Een aantal zijn al beantwoord, een aantal nog niet, dus voel u niet geremd om beknopt te antwoorden. Ik moet ook nog een andere vraag gaan stellen in een andere commissie. Maar de vragen waar nog geen antwoord op is gekomen, mag u uiteraard wel beantwoorden. (Gelach)
Ik ben gewaarschuwd na de eerste vraag op de agenda hier. Maar als het geen drie kwartier duurt, is het voor mij niet erg – ik zal het zo zeggen.
Ik heb vijf concrete vragen, minister.
Ten eerste, hoe zal de Vlaamse Regering de onafhankelijkheid van ambtenaren garanderen, zonder de ontslagbescherming die wordt geboden door het statuut?
Ten tweede, voor een aantal categorieën zou die net wel behouden blijven, vanwege het belang van de onafhankelijkheid. Dan is mijn vraag, minister: schat u dat het risico op beïnvloeding van de politiek voor andere categorieën minder groot is? Is er voor niet-gezagsdragende functies minder risico op beïnvloeding dan voor wel-gezagsdragende functies? Waarom wordt het statuut specifiek voor de loodsen wel behouden? Dat lijkt me geen gezagsdragende functie die over de rechten van andere mensen moet beslissen.
Ten derde, in het onderwijs werd het statuut recent versterkt, door uw collega Ben Weyts. Ik neem aan dat u dat mee hebt goedgekeurd in de Vlaamse Regering. Toen was de redenering dat daarmee de job aantrekkelijker gemaakt moest worden in het onderwijs. Vreest u dan niet dat, door het omgekeerde te beslissen in een ander gedeelte van de openbare diensten, die jobs minder aantrekkelijk zullen worden door de afschaffing van het statuut?
Ten vierde, wat met de vaste benoeming van ambtenaren die muteren naar een andere dienst? Wordt hun vaste benoeming dan omgezet in een contractuele overeenkomst, of blijven zij hun jarenlange vaste benoeming behouden?
Ten slotte, en hier zijn we in de plenaire al kort op ingegaan: statutaire ambtenaren ontvangen hun pensioen via de federale overheid, contractuelen via de Vlaamse overheid. Verwacht u hogere pensioenkosten, hoeveel, en hoe zullen die gefinancierd worden?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer D’Haese, om goed te kunnen antwoorden op uw vraag, moet ik eerst een stuk historisch perspectief schetsen. Dat zal me even wat tijd vragen … (Lacht)
Neen, ik zal dat niet doen. Ik zal proberen zo goed mogelijk te antwoorden op uw vragen. U hebt me hier ook al in de plenaire over bevraagd. We hebben toen ook al de kans gehad om van gedachten te wisselen. Maar ik wil toch herhalen wat ik toen gezegd heb: noch de onafhankelijkheid van de ambtenaren, noch de bescherming tegen druk wordt gegarandeerd door de vaste benoeming. Anders zouden er zich geen problemen voorgedaan hebben bij bijvoorbeeld de milieu-inspectie. Dat waren ook statutaire ambtenaren, en die werden ook onder druk gezet. Ik denk dat het antwoord op druk, of het onder druk zetten van ambtenaren, in wezen een probleem kan zijn, in bepaalde contexten. Maar je vangt dat niet op met de vaste benoeming.
Ik vind dat zowel contractuele als statutaire personeelsleden recht hebben op een uitgebreide bescherming. We geven daarom dezelfde bescherming aan alle personeelsleden via andere instrumenten die meer geschikt zijn om hen toe te laten hun werk onafhankelijk uit te voeren: de deontologische code; de integriteitsambtenaren en vertrouwenspersonen waar medewerkers bij terecht kunnen; de versterkte klokkenluidersregeling, die vorig jaar unaniem door het Vlaams Parlement werd goedgekeurd.
Dat de vaste benoeming voor gezagsfunctie wel behouden blijft, is ten gevolge van hogere rechtsnormen, met name de Grondwet en de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Bij het uittekenen van de vijf sporen hebben we onafhankelijk advies ingewonnen van professor Janvier en professor De Wilde van de Universiteit Antwerpen. Uit hun studie bleek dat de Grondwet bepaalde functies statutair verankert, met name die functies met een eenzijdig bindende beslissingsbevoegdheid en die raken aan de grondrechten van derden. Een lijst met functies die wettelijk verankerd zijn en voldoen aan de definitie, werd toegevoegd aan het ontwerpbesluit. Een definitieve lijst zal tijdens de komende maanden in samenspraak met de betrokken partijen tot stand komen. Maar zoals ik daarnet zei: ook contractueel tewerkgestelde personeelsleden worden beschermd via andere instrumenten.
Los daarvan behouden medewerkers van de nautische keten het huidige statuut. Het regeerakkoord bepaalt immers dat er onderzocht zal worden of het loodswezen kan evolueren naar een bedrijfsstructuur in eigen beheer. Om te vermijden dat de twee hervormingen door elkaar lopen werd bij aanvang beslist om de nautische keten buiten de vijf sporen te laten.
Dan kom ik tot de vraag of ik vrees dat andere jobs bij de openbare diensten minder aantrekkelijk zullen worden door de afschaffing van het statuut. Ik ben ervan overtuigd dat door deze modernisering van het personeelsbeleid, de Vlaamse overheid een aantrekkelijke werkgever zal blijven voor zowel de huidige als toekomstige personeelsleden. Op de arbeidsmarkt zien we dat mensen op zoek zijn naar werk dat hun voldoening kan geven, dat eventueel maatschappelijk relevant is en waarbij hun prestaties goed beloond worden. Ze willen kunnen groeien en carrière kunnen maken met een goede ‘work-life balance’.
Dankzij het vijfsporenbeleid en voorgaande initiatieven zoals de invoering van het hybride werken, zal de Vlaamse overheid aantrekkelijke jobs kunnen aanbieden met mogelijkheden om te groeien en te veranderen. Sta mij toe nogmaals enkele elementen van het vijfsporenbeleid op te sommen: verbeterde loonschalen zonder onderscheid tussen contractuele en statutaire medewerkers, prestatiegerichte verloning, minder drempels voor interne mobiliteit, een betere tweede pensioenpijler, een extra ziekteverzekering aanvullend op de uitkering, een principe van de tweede kans bij eventuele functioneringsproblemen en ten slotte een uitgebreide ontslagbescherming voor contractuelen.
Daarenboven hebben we een historisch sectoraal akkoord afgesloten met onder andere een verhoging van de maaltijdcheques, hogere lonen en een betere fietsvergoeding. In totaal gaat het over een pakket van 30 miljoen euro waar vooral de laagste lonen van zullen profiteren, want werken moet lonen. Het is al zeker tien jaar geleden dat nog een dergelijk sectoraal akkoord gesloten is.
Wat met de vaste benoeming van ambtenaren die muteren naar een andere dienst? Voor de huidige statutaire personeelsleden is voorzien dat ze hun statuut behouden bij doorstroom naar een andere functie. Met uitzondering van gezagsfuncties worden vacatures dus niet meer specifiek statutair of contractueel opengesteld. Als de geselecteerde kandidaat reeds statutair was bij de Vlaamse overheid, zal die statutaire ambtenaar de nieuwe functie opnemen. In de andere gevallen krijgt de persoon een contract. Het statuut gaat dus mee met de persoon.
Verwacht ik hogere pensioenkosten? Voor de statutaire personeelsleden betaalt de Vlaamse overheid bijdragen aan de federale overheid. Deze pensioenbijdragen gaan de volgende jaren sterk stijgen als gevolg van een beslissing van de federale overheid. Dit staat volledig los van het vijfsporenbeleid. Voor de contractuele personeelsleden draagt de Vlaamse overheid voor de eerste pensioenpijler bij via de algemene RSZ-werkgeversbijdragen. Daarnaast stort de Vlaamse overheid sinds 1 januari 2018 jaarlijks een vaste bijdrage van 3 procent van het loon aan het Vlaams Pensioenfonds voor de tweede pensioenpijler. In 2022 bedroeg die bijdrage iets meer dan 11 miljoen euro. In het kader van het vijfsporenbeleid verhogen we de tweede pensioenpijler voor de contractuele personeelsleden naar 5 procent. De meerkosten van deze maatregel worden voor 2024 geraamd op 10,5 miljoen euro. Dat bedrag vindt u ook terug in de nota van de Vlaamse Regering van 24 maart over het spoor pensioenen.
Maar voor de entiteiten die onder het ministerie vallen, is de RSZ-werkgeversbijdrage en de tweede pensioenpijler voor contractuelen hoger dan voor statutairen. Voor de agentschappen met rechtspersoonlijkheid is het juist omgekeerd en zijn de bijdragen voor statutairen hoger. Uit ramingen blijkt dat op termijn de meer- en minkosten elkaar voor een groot deel zullen balanceren. De totale kosten van contractuele tewerkstelling via de vijf sporen worden bij invoering geschat op 15 miljoen euro, waarvan 10 miljoen volledig gelinkt is aan de verhoging van de pensioenen van onze ambtenaren. Deze kosten zullen tegen 2040 nog oplopen tot 30 miljoen euro. Deze bedragen werden in de begroting voorzien. Door de contractuele tewerkstelling en de verhoging van de tweede pensioenpijler, zullen alle personeelsleden een meer gelijk pensioen kunnen genieten en zal de verwachte kostenstijging voor de pensioenen van de statutaire personeelsleden beter onder controle kunnen worden gehouden. Ik hoop dat ik daarmee wat concrete antwoorden heb gegeven op uw vragen.
De heer D’Haese heeft het woord.
Bedankt, minister, dat waren inderdaad concrete antwoorden op concrete vragen.
Ik vind de bijkomende bescherming die wordt geboden, heel goed: de deontologische code, het klokkenluidersstatuut, de integriteitsambtenaar, en zo verder. Ik snap alleen niet waarom de Vlaamse Regering per se van die ontslagbescherming af wil. We krijgen veel getuigenissen, onlangs nog mensen die zeggen dat in hun afdeling de syndicaal afgevaardigde moest opkomen voor een contractueel om te zorgen dat hij beschermd wordt omdat hij serieus onder druk gezet wordt. Daar waar er normaal gezien een doorstroming naar statutair mogelijk is, waar de druk minder is – ik zeg niet dat er geen druk mogelijk is, maar minder gemakkelijk druk gezet kan worden, omdat de uiteindelijke consequentie tot ontslag niet als dreigement gebruikt kan worden –, wordt hier uitgehold. Ik blijf dat bijzonder jammer vinden.
Ten tweede zegt u dat de Grondwet een aantal functies statutair wijzigt en dat jullie die hebben behouden. Ik begrijp dus dat de Grondwet u niet had verboden zelfs voor de gezagsdragende functies het statuut af te schaffen. Dat is jammer, want is er volgens u een verschil in risico op politieke beïnvloeding tussen de gezagsdragende functies en andere? We kennen heel veel voorbeelden. U hebt er genoemd uit milieu-inspectie, maar het gaat ook om mensen die adviezen moeten schrijven en zo verder, waar die druk evident mogelijk is. Ik zeg niet dat die druk overal bestaat, maar hij is mogelijk. We kennen daar allemaal de getuigenissen van. Laat ons eerlijk zijn. Mijn vraag was of er een verschil is in risico op druk tussen de gezagsdragende functies en andere. U hebt daar eigenlijk niet op geantwoord. U hebt gezegd dat u het omwille van de Grondwet hebt gedaan. Ik denk ook niet dat er een verschil is. Daarom snap ik niet waarom dat verschil gemaakt moet worden.
Ten slotte, minister, wil ik u oproepen om op een andere manier om te gaan met vertegenwoordigers van het personeel. Ik denk dat dit niet oké was voor de aankondiging. U hebt een persconferentie gehouden om de ondertekening van het sociaal akkoord – wat een goed akkoord is, ik heb dat al gezegd in de commissie – aan te kondigen. U hebt het echter vermengd met een akkoord zonder de sociale partners binnen de Vlaamse Regering over de afschaffing van het statuut en vervolgens gecommuniceerd over een akkoord over beide, en dat is niet kies als minister, dat is geen eerlijke manier van communiceren. Ik wil u oproepen om dat in de toekomst niet meer te doen en op een eerlijke manier in overleg te gaan met de vakbonden. U spreekt heel veel over overleg, maar u weet even goed als ik, minister, dat er de drie maanden voor uw persconferentie geen overleg was. Die manier van communiceren, minister, getuigt niet van veel respect voor het personeel van de openbare diensten. Ik zou u willen oproepen dat niet meer te doen.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij deze vraag omdat we het ook vanuit de Vooruitfractie jammer vinden wat er gebeurt, namelijk dat de vaste benoeming zal worden opgeheven.
Er is daarnet verwezen naar de extra bescherming. U hebt de maatregelen opgesomd, minister, die er extra bij zijn gekomen. We hebben dat gesteund, maar die vaste benoeming is natuurlijk een extra bescherming tegen politieke inmenging, en dat is toch geen overbodige luxe.
Ten tweede draagt de vaste benoeming bij tot de aantrekkelijkheid van de job. U bewijst met deze Vlaamse Regering zelf dat deze aantrekkelijkheid groter is. Gezien de ‘war on talent’ is ook dat geen overbodige luxe. U bewijst dat inderdaad door dit in het onderwijs te behouden, net met dit argument.
Ik had ook bijkomende vragen rond de carrièrekansen van de huidige statutairen, maar u hebt daarop reeds geantwoord. Ik denk dat het goed is dat die statutaire functie en benoeming behouden kan blijven bij doorstroming en dat het contract of statuut de werknemer volgt. Ik vind dat een goede zaak.
Ik treed de opmerking en bekommernis bij van collega D’Haese over de omgang met de syndicale organisaties. Ik heb dat in het verleden nog gezegd, maar ik zou u toch nog eens op het hart willen drukken, minister, om in de toekomst die verhouding en de omgang te verbeteren.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik ga ook heel kort tussenkomen, omdat ik ook wel in de plenaire vergadering gezegd heb wat ik daar te zeggen had, en we niet telkens in herhaling moeten vallen.
Maar ik wil ook nog wel even zeggen, minister, dat ik dat ook niet zo verstandig vond om die twee zaken samen te communiceren, namelijk dat sectoraal akkoord op maandag, en dan de start van de onderhandelingen. Dat vermengde een aantal zaken.
Maar goed, minister, ik vraag gewoon aan u om te luisteren naar de noden van onze vakorganisaties. De bekommernissen zijn heel erg belangrijk om mee te nemen, en om dat draagvlak ook te vergroten.
Kunt u dat ook garanderen en zult u er de komende maanden ook aan werken? Welke stappen zult u daarvoor zetten?
Collega’s, ik zet even mijn pet als voorzitter af. Ik wil beklemtonen dat tijdens de tussenkomst die collega Van Miert voor het paasreces heeft gehouden, hier toen ook over dezelfde thematiek is gesproken.
Vanuit onze fractie staan wij wel degelijk achter deze hervorming, omdat wij denken dat een modern personeelsbeleid op deze manier beter wordt gegarandeerd. Die ‘war on talent’ die is aangehaald, hoe het steeds moeilijker wordt om die slag te winnen, als ik het zo mag uitdrukken, dat geldt niet alleen voor de Vlaamse overheid. Het debat wordt ook gevoerd als we kijken naar onze lokale besturen, ook als het gaat over heel die omkadering en dergelijke.
Ik wil toch nog zeker één ding meegeven, collega’s. Ik vind het raar dat sommigen die vaste benoeming alleen maar aanhalen als zijnde het element om de autonomie van die ambtenaar te garanderen. Welnu, ik denk dat door die vraag zo te stellen, je eigenlijk meer over jezelf zegt dan over het gegeven an sich. Als ik naar mijzelf kijk – ik ben zelf ook een burgemeester –: ik denk dat mijn ambtenaren, voor zover ik weet, een andere politieke overtuiging hebben. Dat kan mij echt niet schelen, zolang zij hun werk maar doen, en zij gedreven en loyaal zijn naar het werk dat zij moeten uitvoeren, maar niet naar hun politieke overtuiging. Diegenen die dat inroepen als zijnde het belang om die vaste benoeming te verdedigen, dan denk ik dat dat een foute invulling is van wat de vaste benoeming zou moeten zijn.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik dacht niet tussen te komen, omdat we het debat toch grotendeels in de plenaire vergadering hebben gevoerd. Maar de collega’s hebben hun standpunten toch ook nog eens duidelijk gemaakt. Daarom zal ik het namens mijn fractie toch ook nog even doen.
Ik vind dit een heel belangrijke en positieve hervorming die wordt doorgevoerd. Ik noteer dat de vaste benoeming voor sommige collega’s nog altijd een heilig huisje is, maar het is een heilig huisje dat achterhaald is. Spreek met jonge ambtenaren, en zij zullen vooral wijzen op de nadelen van die vaste benoeming. Zij zijn daar zelf niet meer zo sterk in geïnteresseerd zoals dat misschien wel twintig tot dertig jaar geleden was, omdat zij goed genoeg weten dat een loopbaan vandaag niet meer een loopbaan is van toen, waar men niet zomaar zijn hele leven bij eenzelfde bedrijf of organisatie blijft werken. Die vaste benoeming interesseert hen eigenlijk niet meer zo veel.
Daarnaast zien zij daar vooral de nadelen van in. Omdat zij natuurlijk ook wel zien dat dat systeem – we kunnen wel allemaal zeer positief doen over die onafhankelijkheid – ook echt wel zijn nadelen heeft, waarbij mensen uitvallen, maar wel hun plaats bezet houden omdat ze vastbenoemd zijn, waardoor jongere collega’s eigenlijk minder kansen krijgen.
Ik denk dat dat een archaïsch systeem is dat tot het verleden hoort. Ik denk dat het goed is dat de Vlaamse Regering dat nu ook naar de geschiedenisboeken verwijst, vooral samen met de andere hervormingen die u doet, minister. Denk maar aan de rechtspositieregeling bij de lokale besturen. Dat zijn allemaal hervormingen die in dezelfde richting gaan, namelijk meer autonomie en vrijheid geven, en vooral zorgen dat ook de overheid beter gewapend is in de ‘war for talent’ die nu volop bezig is.
Het zijn dus een hele reeks goede hervormingen, die wij volop steunen.
Ministers Somers heeft het woord.
Ik dank eerst en vooral alle collega’s voor de interessante tussenkomsten. Ik geloof zelf ook dat dit een heel belangrijke, fundamentele maar ook heel positieve hervorming is, die natuurlijk raakt aan een aantal symbolen, aan een aantal dingen die voor vakorganisaties belangrijk zijn. Wij, en ik als minister van Ambtenarenzaken, wisten toen we aan deze onderhandelingen begonnen, dat het geen ‘walk in the park’ zou zijn en dat er daar standpunten waren die ver uit elkaar lagen. We hebben de voorbije maanden en jaren de tijd genomen om dat uitvoerig te doen.
Dat is niet zonder spanningen kunnen gebeuren. Er zijn mensen van de tafel weggegaan en er zijn harde discussies geweest. De meningen lagen ver uit elkaar en we hebben het er niet door gejaagd. We hebben er de tijd voor genomen, bemiddelaars ingeschakeld, informele gesprekken gevoerd, soms rustpauzes ingebouwd, en hebben vaak teruggekoppeld naar de regering, want we hebben dat voor alle duidelijkheid altijd samen met de hele regering als klankbord en ondersteuning gedaan. Dus dat is geen eenvoudig proces.
Op het einde van de rit, als je aan vakorganisaties zou vragen of ze vinden dat die vaste benoeming afgeschaft kan worden, dan denk ik dat ze daar nooit “ja” op gaan zeggen, omdat het voor hen een belangrijk symbool is. Ik spreek daar respectvol over, niet negatief. Mijn eigen overtuiging en die van de regering is dat we moeten evolueren naar een toekomstgerichter systeem dat meer invulling geeft aan de noden en de verlangens van onze ambtenaren, maar ook een dat kan bijdragen tot een zeer performante organisatie die ten dienste staat van de burgers. Die twee moeten we proberen te bereiken. Daarom hebben we ook goed geluisterd naar de opmerkingen die gemaakt zijn aan die onderhandelingstafel. En natuurlijk zullen de vakorganisaties nooit zeggen dat we goed naar hen hebben geluisterd. Want als we dat gedaan zouden hebben, dan hadden we de vaste benoeming behouden.
Maar als je kijkt naar wat die hervorming allemaal inhoudt, dan staan daar heel veel dingen in die eigenlijk aangereikt zijn door de gesprekken die we hebben gevoerd. Kijk naar de nieuwe ziekteverzekering, de tweede pensioenpijler, het feit dat iedereen die bij functioneringsproblemen geconfronteerd wordt met een mogelijk ontslag, een tweede kans krijgt. Dus we hebben gezocht naar een kader. Kijk ook naar de betere verloning, de prestatieverloning en de gelijkschakeling van de tarieven. We mogen niet vergeten dat in onze administratie vandaag al 30 procent contractueel is. Die gaan er ondubbelzinnig op vooruit. Dus dat is het kader waaraan we hebben gewerkt.
Het is correct, mijnheer D’Haese, dat werken in een overheid niet exact hetzelfde is als in een private firma. Bij die laatste kan er ook werkdruk ontstaan, zoals een werkgever – of een diensthoofd – die bepaalde dingen vraagt die je niet wilt doen. Dit kan gaan van kleine tot verregaande dingen. Maar binnen een overheid is er die specifieke politieke dimensie. Het is geen neutrale organisatie. Dus moet je nadenken over hoe je daarmee omgaat. En ik ben niet iemand die zegt dat je dat 100 procent gelijk kunt schakelen met de overheid. Daarom hebben we extra bescherming ingebouwd. Wij hebben dat systeem van die klokkenluiders erin gestoken en die tweede kans gemaakt.
Als u zegt dat u af en toe nog signalen krijgt van ambtenaren die onder druk worden gezet of druk ervaren, dan zou ik u vragen om die aan te moedigen om klacht in te dienen en om gebruik te maken van het aanwezige klokkenluiderinstrumentarium. Dat is ook belangrijk. We zitten vandaag de dag in een maatschappelijke context waarin er minstens luisterbereidheid zal zijn, zelfs breder dan de administratie alleen. En terecht ook. Nogmaals – en dat hebt u ook niet gezegd – is niet elke klacht terecht, maar het moet wel mogelijk zijn. In heel die ontslagbenadering is er ook nog altijd een evenwicht en is het geen eendimensionaal verhaal. Het is altijd een evenwicht tussen het functioneren van de dienst en de betrokken ambtenaren, daar kunnen we niet omheen. Dus ook dat moet meegenomen worden in het zoeken naar een modern en performant systeem.
Wat de syndicale organisaties betreft: ik heb er heel veel respect voor. Heel veel. Ik respecteer ze in hun rol en verantwoordelijkheid. Ze zijn onmisbaar in een democratische samenleving. Dat is mijn overtuiging. Ben ik het daarom altijd eens met de vakorganisaties? Neen, dat niet. Ik geloof ook heel sterk in het primaat van de politiek, maar vind wel dat er dialoog en luisterbereidheid moet zijn. Maar luisterbereidheid is voor mij iets anders dan noteren, dan akte nemen, van wat de andere partij aan tafel zegt. Luisterbereidheid is luisteren, maar tegelijkertijd vechten voor je eigen mening en proberen om de goede argumenten in je eigen overtuiging te incorporeren, en je eigen overtuiging af en toe bij te sturen. Dat hebben we trouwens gedaan, in wat er nu op tafel ligt. Het was niet ons uitgangspunt, het was niet ons startbod.
Wat de persconferentie betreft zijn de vakorganisaties er op voorhand van op de hoogte gebracht. We hebben de hele tijd samen twee parallelle sporen onderhandeld. Het parallelle sectorale akkoord? Vijf sporen. We hebben dat altijd met hen uitgepraat. Dat is geen persconferentie van Bart Somers, mijnheer Warnez, maar van de Vlaamse Regering, waar ook uw minister aanwezig was. Uw minister wist op voorhand heel goed, dat het een persconferentie over twee luiken was. Cd&v wist op voorhand dat de persconferentie over twee luiken ging. Dat is zo, meer dan eens, afgesproken in de Vlaamse Regering. En dat was ook op voorhand gecommuniceerd aan de vakorganisaties. En natuurlijk hadden de vakorganisaties ongetwijfeld liever een conferentie gedaan over het sectorale akkoord, want dat is voor hen, denk ik, een eenduidig verhaal, en liever niet over dat vijfsporenakkoord. Maar dat was wel iets waarvan we maanden op voorhand gezegd hebben dat we er samen over zouden onderhandelen, dat we het traject gemeenschappelijk gingen doorlopen, en we hebben op voorhand gezegd dat we op die persconferentie de twee gingen doen.
De vakorganisaties zijn trouwens niet van die aard dat ze op zo’n moment geïntimideerd zijn, en een zekere terughoudendheid hebben om hun mening te geven. Daarin respecteer ik ze, en daar herken ik mezelf soms ook een beetje in. Maar op zo’n moment zeggen ze hun gedacht, en ze hebben het alle drie in alle duidelijkheid gezegd en er hun mening over gegeven. En nu moeten we in de onderhandelingsfase gaan, en daarvoor gaan we onze tijd nemen. We gaan dat niet afhaspelen op de minimum dertig dagen die nodig zijn. We gaan dat op een ernstige manier doen. We gaan dat opnieuw doen met mensen die we daarbij zo goed mogelijk betrekken, en we gaan zoeken naar hoe we daarin kunnen landen.
Ik denk dat we daarmee een belangrijke hervorming doorvoeren. Verwacht ik op het einde van de rit applaus van de vakorganisaties? Neen. Dat verwacht ik niet. Maar geloof ik in de meerwaarde van deze hervorming? Absoluut wel. Hebben we daarmee een moderner, beter statuut? Absoluut. Gaan ambtenaren goed beschermd zijn? Ja.
En, mijnheer D’Haese, u hebt daarnet een ding gezegd, waarop ik niet heel duidelijk heb geantwoord, hebt u mij verweten. U zegt dat ik naar de Grondwet verwijs. Ik verwijs naar de Grondwet voor die beperkte reeks omdat, in alle eerlijkheid, het mijn overtuiging is dat het beschermingsstatuut echt goed in elkaar zit voor iedereen. Maar de Grondwet laat het niet toe om het voor alle statutaire ambtenaren af te schaffen, en ik werk binnen de rechtsstaat en respecteer dus de Grondwet. Als de Grondwet – de specialisten – tegen mij zeggen dat de Grondwet mij niet toelaat om die reeks posities binnen mijn organisatie contractueel te maken, dan leg ik me daarbij neer en respecteer ik dat. Want ik denk dat u dat een beetje bevroeg, dat dat uw echte vraag was: of ik daarmee een betere bescherming wil geven dan aan anderen. Als het van mij afhing niet. Maar de Grondwet legt mij dat op, en dus respecteer ik dat en volg ik dat op een correcte manier op. Tijdens de onderhandelingen ligt er een lijst van de professoren op tafel, en daarover zullen we met de vakorganisaties in gesprek gaan.
Ik heb één fout gemaakt, en wil die rechtzetten. Mevrouw Crevits zat niet aan tafel, maar wist er wel van. Vanwege omstandigheden zat ze niet aan tafel, ze was toen ziek gevallen. Anders zou ik een fout gezegd hebben: ze was fysiek niet aan tafel, maar was op voorhand op de hoogte en was van plan te gaan, maar is ziek gevallen. Mijn excuses.
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik ben blij dat u het op het eind uitgeklaard hebt, want dat was inderdaad mijn vraag.
Als u zelfs denkt dat ontslagbescherming tegen politieke beïnvloeding bij gezagsfuncties onnodig is, dan vind ik u ongelooflijk naïef. Dan vind ik u gewoon heel naïef, en denk ik dat u er weinig idee van hebt wat er zich op de werkvloer in onze openbare diensten afspeelt. En dat is een naïviteit – u mag het een verwijt of een vaststelling noemen, dat maakt me niet uit – die ik redelijk verregaand vind voor iemand die verantwoordelijk is voor zoveel mensen.
Ten tweede, als u de vakbonden respecteert zoals u zegt, minister, geeft u geen persconferentie met hen over iets waar zij niet mee akkoord zijn. Dan tweet u niet, met een foto van de vakbonden erbij: “Met dit historisch akkoord kiezen we voor een uitfasering van de vaste benoeming.” Dat doe je niet. Dat is geen respect als het van Open Vld komt, als het van cd&v komt, en van de N-VA zou ik ook niet anders verwachten.
En ten derde, u spreekt over de vaste benoeming als een symbool, maar het is geen symbool. Het is een symbool voor deze regering. Het staat in het regeerakkoord, en moet dus uitgevoerd worden. Het is een liberaal symbool. Jullie willen er al jaren van af. Het is een symbool voor jullie. Maar voor de mensen op de vloer in de openbare diensten is dit zeer concreet. Dit gaat over hun job, en de manier waarop zij een dienstverlening kunnen leveren. En daarvoor is dat statuut zeer concreet en belangrijk, voor de onafhankelijkheid, de continuïteit en de aantrekkelijkheid van de job. Het symbool, minister, is van deze Vlaamse Regering, en ik vind het heel jammer dat daar zoveel voor moeten wijken.
Bedankt, mijnheer D’Haese, en bedankt voor de bemerking dat u van de N-VA niet anders zou verwachten. Ik zou van een communist ook niet anders verwachten, als een ambtenaar een ander gedacht heeft. Je hebt stromingen die mensen van een ander gedacht wegsteken. (Opmerkingen van Jos D’Haese)
De vraag om uitleg is afgehandeld.