Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, we hebben het vandaag al veel gehad over Media, maar het leek me toch het goede moment om het over Jeugd en jongeren te hebben. Daar is helaas een goede reden voor, namelijk het recente advies van de Vlaamse Jeugdraad rond het mentaal welzijn bij jongeren. Ik heb collega Crevits daar deze week ook de nodige vragen over gesteld, maar het is een gezamenlijke opdracht voor de Vlaamse Regering. Zeker aan u als coördinerend minister inzake kinder- en jongerenrechten, dacht ik dat het van belang was om dit voor te schotelen.
De toestand is hopeloos, maar we kunnen het ons niet permitteren om de hoop op te geven. Dat is de tonaliteit van het nieuwe advies van de Vlaamse Jeugdraad rond mentaal welzijn. Volgens de Jeugdraad kan de sector van de geestelijke gezondheidszorg de instroom van jongeren die met zichzelf worstelen, niet meer aan. Een overbevraagde sector – en dat is niet nieuw – kan onmogelijk voldoende snel en adequaat hulp bieden, waardoor problematieken steeds complexer worden, en de hulpverlening in latere fases dus ook steeds intensiever moet worden. Zo belanden we in een niet te stoppen neerwaartse spiraal, een hopeloze toestand.
Maar u en wij in de commissie kennen de Vlaamse Jeugdraad. Zij kiezen er toch altijd voor om niet bij de pakken te blijven zitten, om te proberen vol te houden. Twee sleutelbegrippen die zij in hun advies daarvoor aanbrengen, zijn ‘preventie’ en ‘vroegdetectie’, concepten en begrippen die we in deze commissie, maar zeker ook in de commissie Welzijn, kennen en waar al heel lang over gesproken wordt. De Jeugdraad drukt in haar advies een sterk geloof in de OverKop-huizen, een aanbod dat momenteel wordt uitgebreid maar nog lang niet fijnmazig genoeg is om alle Vlaamse jongeren een nabije en laagdrempelige inloopplek te bieden.
Wat vandaag wel al heel wat fijnmaziger is, is het jeugdwerk. En we kennen allemaal de kracht daarvan. Het gaat dan in de eerste instantie over jeugdhuizen, maar ook over klassieke maar ook de nieuwe vormen van jeugdwerk, ook de zelforganisaties. Dat zijn plekken waar jongeren kunnen en durven thuiskomen, vanuit allerlei contexten en met allerlei problematieken en uitdagingen. Ik wil er nu allerminst voor pleiten om van dat jeugdwerk – u weet dat we er allemaal gevoelig aan zijn – een niet-therapeutische plek te maken, en te instrumentaliseren. We moeten wel de antennes van jeugdwerkers naar mentaal welzijn kunnen aanwenden, hen wellicht aanscherpen om signalen op te pikken en vooral door te verwijzen om voldoende ondersteuning te voorzien.
Het komt er dan inderdaad op aan hen daarin te vormen, en er vooral voor te zorgen dat de zaken hen niet boven het hoofd groeien. Hun initiële opdracht, ook en vooral het zorgen voor een waardevolle tijd voor kinderen en jongeren, mag niet ondergesneeuwd geraken.
Daarom heb ik hier een aantal vragen bij.
Hoe reageert u op het advies van de Jeugdraad?
Welke mogelijkheden ziet u zelf vanuit uw bevoegdheid Jeugd om bij te dragen aan mentaal welzijn van jongeren? Welke extra inspanningen wilt u gaan doen?
Welke wisselwerking ziet u hierbij met het breder jeugdwerk? Welke ondersteuning kunt u hun bieden om mee een rol te spelen in preventie en vroegdetectie van mentale problemen, zonder de essentie van hun werk daarbij ondergeschikt te maken?
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt, collega Vaneeckhout, voor de vraag.
Ik vind het ten eerste een zeer goede zaak dat de Vlaamse Jeugdraad gekozen heeft voor dit thema. Ook tijdens corona hebben we gemerkt dat er, naast een aantal andere prioriteiten, eigenlijk twee topprioriteiten waren voor de jongeren: fysieke ruimte en het mentaal welbevinden. Het zijn toevallig – of eigenlijk niet toevallig – ook twee prioriteiten binnen het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP).
Ik stel ook vast dat de Vlaamse Jeugdraad een lang en sterk traject heeft doorlopen rond dit advies. Ze werken al jaren prioritair rond dit thema. Ook in 2017 formuleerden ze een advies over het psychisch welzijn. Vandaag vragen ze met dit advies opnieuw aandacht voor het mentaal welzijn van jongeren. Ze formuleren een aantal knelpunten en zetten de zaken op scherp. De focus van het advies richt zich vooral op de bevoegde ministers voor Volksgezondheid en Welzijn, respectievelijk Frank Vandenbroucke op federaal niveau en Hilde Crevits op Vlaams niveau. Maar het is natuurlijk ook de reden dat we het hebben besproken in de commissie Welzijn, onder meer als antwoord op uw vraag, collega Vaneeckhout.
Mijn kabinet en ikzelf zijn heel erg betrokken geweest bij de opmaak. Er is ook een gesprek geweest samen met hen en federaal collega-minister Vandenbroucke.
Wat de mogelijkheden betreft om bij te dragen tot dit thema vanuit Jeugd, is er natuurlijk de kracht van het jeugdwerk en daarnaast het transversale werk rond het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP). Mentaal welbevinden en de uitdagingen die genoemd zijn in het advies, maken deel uit van de eerste doelstelling van het JKP, maar ook doorheen het hele JKP is welbevinden een belangrijke rode draad.
Uit de tussentijdse rapportage van het JKP blijkt dat mijn collega-ministers al heel wat initiatieven hebben genomen in uitvoering van dat JKP. Ik denk aan: de uitrol van de kindreflex bij Welzijn, Gezondheid, Justitie en Handhaving; de OverKop-huizen bij Welzijn; de uitwerking van een kader en flowcharts over de aanpak van cyberpesten binnen de schoolcontext bij Onderwijs; het leertraject ‘positief leefklimaat’ in residentiële voorzieningen bij Welzijn; de aanpak van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen en jongeren, een transversale doelstelling.
Daarnaast breng ik vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor kinderrechten signalen tot bij collega-ministers. Onder meer kan dit via de opmaak van de JoKER-toetsen (kind- en jongereneffectrapport). Zo werd recent op mijn uitdrukkelijke vraag een JoKER opgemaakt voor het ontwerp van decreet over het samenwerkingsakkoord met de federale overheid over slachtofferzorg.
Via Europese en internationale kinderrechtenfora bekijk ik welke beleidsinstrumenten ertoe kunnen bijdragen om mentaal welbevinden van kinderen en jongeren zowel vanuit een kinderrechtenperspectief als vanuit een welzijns- en zorgperspectief uitdrukkelijker te verankeren.
Ik heb ook al twee keer een ontmoeting gehad met de mensen van UNICEF, zowel vanuit België als op Europees niveau om te bekijken hoe we het Kinderrechtenverdrag op dit punt kunnen actualiseren, niet noodzakelijk door een formele amendering van het Kinderrechtenverdrag, omdat dat in de huidige context zeer moeilijk is, maar wel via ‘side events’ en ‘side notes’ om aan te geven dat de oorspronkelijke bepaling over gezondheid niet uitdrukkelijk alleen gaat over fysieke gezondheid, maar om die breed te interpreteren richting mentaal welzijn. Bij UNICEF hebben ze oren naar die argumentatie en zijn ze het eens met dat standpunt.
Ik kom tot de wisselwerking met het jeugdwerk. Het advies van de Vlaamse Jeugdraad gaat in op de ingeslagen weg die al een tijdje genomen is, die het jeugdwerk ondersteunt een daar ook impulsen aan geeft.
U zult het met mij eens zijn dat jeugdwerkers geen hulpverleners zijn en dat ook niet moeten zijn. Dat is een belangrijk uitgangspunt, dat relevant is om hier opnieuw te benadrukken. Jeugdwerk mag niet worden geïnstrumentaliseerd om andere doelen te bereiken of bepaalde beroepsgroepen te ontlasten of bij te staan. Dat lees ik ook in het advies van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) op het Jeugddecreet. Zij zien een waardevolle preventieve rol voor het jeugdwerk maar vragen wel om te waken over de kern van het jeugdwerk.
Jeugdwerkers zijn belangrijke schakels, verbindingsfiguren, net omdat ze zo dicht bij kinderen en jongeren staan. Vele vrijwilligers zijn bovendien zelf vaak nog heel jonge personen.
Daar waar het advies jeugdwerk naar voren schuift, wordt er vooral gevraagd om de kracht en expertise van het jeugdwerk te erkennen als preventieve en proactieve kracht. Dit ligt in lijn met het advies van de SARC op het Jeugddecreet. Ik ga volledig akkoord met dat punt.
Hoe zijn we daarmee aan de slag gegaan en gaan we daar al een tijdje mee aan de slag? Dat is door het jeugdbeleid de ondersteuning te geven die nodig is, zeker ten aanzien van de jeugdorganisaties en het jeugdwerk. We doen dat zowel structureel via de actualisering van wetgeving, met het Jeugddecreet dat er zit aan te komen en dat morgen hopelijk voor een tweede keer wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering, en ook projectmatig en met financiële steun. Zo kan het jeugdwerk activiteiten aanbieden in de vrije tijd met het oog op ontspanning en ontwikkeling. Tegelijkertijd kunnen we zo vanuit de noden van kinderen en jongeren anticiperen op hulpvragen.
Daarnaast creëren we heel uitdrukkelijk bruggen met jeugdhulp. Dit verloopt projectmatig, bijvoorbeeld met het JKP-project ‘Over Drempels’, waar ik heel tevreden over ben en waar ten aanzien van de integrale jeugdzorg de toegang tot vrije tijd en het jeugdwerk wordt vergemakkelijkt. Maar ook daar heb ik oog voor structurele stappen, zoals het Jeugddecreet en het aanmoedigen van samenwerking over de beleidsdomeinen heen, iets wat trouwens voor heel de Vlaamse overheid wat mij betreft een absolute prioriteit is. Het is iets wat ik al vaker heb gezegd: de sectorale opdeling en de muurtjes tussen de sectoren is voor mij de grootste Vlaamse ziekte. Dat proberen we ook hier tegen te gaan. In een thema als mentaal welzijn is dat evident transversaal, en daar moeten we de muurtjes tussen vrije tijd, welzijn, sport, cultuur, onderwijs zoveel als mogelijk slopen. Het JKP-project ‘Over Drempels’ is daar een projectmatige illustratie van. In het Jeugddecreet gaan we dat ook proberen in te vullen.
We hebben het daarnet gehad over de digitalisering, die natuurlijk een grote impact heeft op het welbevinden. Daar zal ik niet meer op in gaan. Maar dus om te besluiten, moet het duidelijk zijn dat werken aan mentaal welbevinden geen doel op zich is binnen het jeugdwerk. Wel is het een integraal deel van wat vrijetijdsbeleving voor kinderen en jongeren mogelijk maakt. Een kind of een jongere die voelt dat die erbij hoort, waarnaar geluisterd wordt, zal zich al gemakkelijker goed in zijn of haar vel voelen en ervaren dat het oké is om af en toe niet oké te zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord.
We delen allemaal in deze commissie – en ik voel dat u dat ook doet – de ambitie en de urgentie rond het thema. Het was inderdaad ook een van de thema’s in het JKP, dus in die zin was dat ook wel juist ingeschat van u maar ook van alle diensten en organisaties die meegewerkt hebben aan het JKP.
De realiteit is natuurlijk wel dat er ook na enkele jaren JKP een noodkreet wordt geuit, vorige week door de Vlaamse Jeugdraad, gisteren waren er andere zaken rond de crisisjeugdhulp die in de problemen komt. Het is natuurlijk niet omdat het in een plan staat en omdat het een gedeelde doelstelling is met een ambitie om daar ook echt het verschil in te maken, dat de resultaten helemaal zijn wat ze moeten zijn. En we kunnen moeilijk op basis van cijfers en indicaties aangeven dat het Vlaamse beleid van de voorbije jaren ervoor heeft gezorgd dat er, als het gaat over mentaal welzijn, echt een stap vooruit is gezet. Dat wil niet zeggen dat er geen inspanningen gebeuren in het beleid, het wil wel zeggen dat de resultaten er niet naar zijn en dat er dus echt een tandje bijgestoken moet worden.
Ik was recent nog in gesprek met mensen van TEJO. Ik was onlangs op een event van Roots, die de zelforganisaties in Vlaanderen een stukje overkoepelt en ondersteunt, en die ook aangaven dat het op sommige momenten echt niet houdbaar is. Je hoort dezelfde noodkreten uit het klassieke jeugdwerk, dus we zitten daar toch wel echt met een issue.
Daarom is er toch mijn vraag. Er is het initiatief van de OverKop-huizen, die op zich positief geadviseerd en geapprecieerd worden, ook vanuit de Vlaamse Jeugdraad. Er gebeuren toch heel veel inspanningen, maar ik vroeg me af of u nog kansen ziet om daar toch de connectie tussen de OverKop-huizen en het jeugdwerk te versterken.
Op dit moment zijn OverKop-huizen laagdrempelige plekken waar kinderen en jongeren terecht moeten kunnen met eventuele problemen en ook doorverwezen kunnen worden naar meer gespecialiseerde hulpverlening. Je zou natuurlijk de logica ook kunnen omdraaien en ervoor zorgen dat die OverKop-huizen nog veel dichter, outreachender bij het jeugdwerk moeten staan, met alle nuances en met een niet-instrumentaliserend traject bij aangifte.
Daar zitten we dus helemaal op dezelfde lijn, maar hoe kan die connectie nog sneller worden gemaakt, ten eerste in die gebieden waar die OverKop-huizen zelf zijn? Maar er is ook een tweede vraag, en ik weet dat het sinds de laatste twee weken heel duidelijk is dat we de ambitie delen om ook in minder stedelijke gebieden in Vlaanderen dat soort aanbod uit te rollen. In mijn eigen regio zie ik dat die OverKop-huizen in Kortrijk en in Brugge zitten, maar je zal maar eens een jongere zijn die 10, 15, 20 kilometer verder woont en die naar een OverKop-huis moet geraken met het openbaar vervoer, dat vaak nog ondermaats is om ter plaatse te geraken, en daar mensen aan te spreken.
Dus, op welke manier kunnen we die logica nog meer omdraaien en dat jeugdwerk als vindplek voor vroegdetectie en -preventie echt nog gaan versterken? Ziet u daar zelf nog mogelijkheden? Bent u bereid om met de Vlaamse Jeugdraad in overleg te gaan met De Ambrassade om te zien op welke manier dat nog versterkt kan worden, om daar samen met uw collega Crevits nog een duwtje aan te geven?
Dat is waar wij toch wel op aandringen, omdat ieder onderzoek uitwijst dat kinderen en jongeren, ook vandaag gemiddeld – en schrik niet van de cijfers – tien tot vijftien jaar wachten voor ze echt hulpverlening gaan zoeken. En we weten dat in die periode problematieken enorm verzwaren, en dat als ze ontstaan tussen 15 en 25 jaar, ze voor de rest van het leven meegedragen worden, dus we hebben er alle belang bij om het jeugdwerk als vindplek echt nog enorm te gaan versterken.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Ik wou de minister gewoon bijtreden. Over de kern van de zaak zijn we het uiteraard eens, dit is een problematiek die we met argusogen moeten volgen. Ik ben het ook met u eens dat jeugdwerk jeugdwerk moet blijven. Jeugdwerk mag ontspanning zijn en het is ook een mentale boost voor de geest als je gewoon kan ontspannen, dat is pure winst.
Er moet kennis van zaken zijn. De leiding die op het veld staat, moet weten hoe zij de groep moet organiseren, welke groep hij voor zich heeft, welke dynamiek er leeft in de groep, hoe de verhoudingen liggen. Leiding moet verantwoordelijkheid nemen, maar als er schrijnende gevallen aan de oppervlakte komen, moet ze ze ook kunnen doorverwijzen naar de juiste kanalen. Collega Vaneeckhout heeft daarnet al voorbeelden aangehaald. Waar ik het niet echt mee eens ben zijn de voorbeelden die u aanhaalt, als er geen bus is. Digitale hulp kan tegenwoordig ook. Ik heb een vriendin met een dochter die echt wel problemen heeft en die krijgt digitale bijstand, in dit geval van een psychiater. Dat is ook nog altijd mogelijk, digitalisering is hier dan weer een zegen. Van Chiro- en Scoutsleiders kun je inderdaad geen psychologen en hulpverleners maken, maar dat is allicht niet waar u naartoe wil, collega Vaneeckhout en minister.
Minister Dalle heeft het woord
Om in te gaan op de vraag naar toegankelijkheid en zaken als OverKop-Huizen: we zijn bezig met een grote uitrol van OverKop-Huizen. Je merkt dat op heel veel plaatsen nauwe samenwerkingsverbanden bestaan met klassieke jeugdorganisaties of verenigingen. Als ik kijk in mijn eigen regio, in Brussel, is het de bovenlokale jeugdorganisatie BROEI die de OverKop-Huizen uitbouwt. Daar is het bijna per definitie het geval. Maar ook in andere regio’s is dat zo. We gaan ook verder met die structurele verankering van die OverKop-Huizen en we willen dat op termijn op nog meer locaties uitrollen.
Een tweede punt is wat mij betreft nog belangrijker. De OverKop-Huizen zijn op een bepaald moment via het Rode Neuzen-initiatief binnengebracht. Dat heeft voordelen, maar ook nadelen. Het is geen heiligmakend concept. Via het bestaand aanbod aan jeugdorganisaties, met name de openjeugdwerkingen die meeste jeugdhuizen vandaag zijn, kan je ook veel doen. Je kunt het aanbod ontsluiten via jeugdwerkers en connecties met het lokaal sociaal beleid, het netwerk van hulpverleners dat daar aanwezig is, ook in de landelijke gemeenten.
Tot slot heeft collega Van Werde gelijk dat er mogelijkheden zijn, ook voor OverKop-Huizen, om dat digitaal netwerk te voorzien. Anderzijds is de laagdrempeligheid de kracht van dat jeugdwerk en die OverKop-Huizen, en maakt het dit niet noodzakelijk om een digitale vergadering aan te maken en dergelijke. In een opvolgtraject is het zeker mogelijk om dit mee te nemen.
Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dit thema zeer belangrijk, prioritair is en dat het probleem nog niet volledig opgelost is, voor zover het al oplosbaar zou zijn. Deze ochtend was ik op de 25-jarige viering van Child Focus. Zij hebben een concept bedacht dat ik zeer goed vind. Zij hebben een concept dat iedereen een Max is, dat iedereen een vertrouwenspersoon is. Dit is natuurlijk de basis, je moet ervoor zorgen dat alle kinderen en jongeren een vertrouwenspersoon hebben met wie ze kunnen praten. Dat kunnen ouders zijn, dat kunnen vriendjes zijn, dat kunnen leraars zijn, dat kunnen jeugdwerkers zijn, dat kunnen mensen uit de buurt zijn. Dat is stap nummer één natuurlijk. Die persoon kan dan het aanspreekpunt integriteit (API) aanspreken, dat zijn de mensen die bevoegd zijn voor integriteit binnen de jeugdorganisatie die in contact staan met psychologen en die kunnen doorverwijzen en dergelijke meer. Dat is natuurlijk essentieel, dit is ook het meest dichte netwerk dat er is, en trouwens ook gratis. Het is belangrijk om die gespecialiseerde hulp toegankelijker te maken, ervoor zorgen dat je een vertrouwenspersoon hebt waar je met je eerste zorgen terechtkunt en die je eventueel ook kan doorverwijzen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Afsluitend denk ik dat er ongelooflijk veel zaken worden opgestart van onderuit, ook vanuit het beleid, die proberen het verschil te maken. Ik moet alleen vaststellen dat uit de cijfers blijkt dat die doelstellingen niet gehaald worden. Er zullen wel altijd ergens problemen zijn, maar dat wil niet zeggen dat we ons moeten neerleggen bij een bijna epidemiologische situatie waar we vandaag in zitten als het gaat over mentaal welzijn.
Jeugdwerk moet in de eerste plaats fijne vrije tijd aanleveren voor kinderen en jongeren, en moet kinderen en jongeren helpen om zich sterk te ontwikkelen. Een cruciale voorwaarde is dat mentaal welzijn daar centraal in staat. Ik stel me wel de vraag hoe jongeren zich kunnen ontspannen of een fijne vrije tijd hebben als ze niet goed in hun vel zitten. Dat is een moeilijke combinatie. Het centraal stellen van mentaal welzijn in de hele samenleving heeft nog een hele omslag nodig.
Ik ben uiteraard ook geen tegenstander van digitale hulpverlening, die zeker een toegevoegde waarde heeft en soms zelfs volledig kan volstaan. Maar je ziet heel veel situaties waarbij jongeren nabijheid of fysiek contact nodig hebben of minstens ‘blended care’ nodig hebben, waarbij beide aspecten met elkaar verenigd worden.
Minister, het is niet de eerste keer dat we hierrond tussenkomen, het zal ook niet de laatste keer zijn. Ik denk dat we opnieuw een klein stapje gezet hebben naar nog meer aandacht en meer inspanningen om dit waar te maken en een goede rol van het jeugdwerk daarin.
De vraag om uitleg is afgehandeld.