Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Jeugdraad over het mentale welzijn van jongeren
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik had samen met een aantal collega’s een vraag ingediend over het advies van de Vlaamse Jeugdraad inzake het mentale welzijn van jongeren. Dat mentaal welzijn bijzonder relevant is, hoef ik denk ik in deze commissie niet uit te leggen, want ook beleidsmatig krijgt dat steeds meer aandacht. Het is ook een thema dat in dit parlement vaak hoog op de agenda staat en tijdens het coronaverhaal heeft het – terecht – bijzondere aandacht gekregen. Ook na de pandemie moeten we oog en oor blijven hebben voor de zeer terechte vraag om van mentaal welzijn een beleidsprioriteit te maken.
De Vlaamse Jeugdraad, de officiële adviesraad voor de Vlaamse Regering over alle domeinen die kinderen, jongeren en hun organisaties in Vlaanderen aanbelangen, bracht op woensdag 22 maart een advies uit over het mentaal welzijn bij jongeren. Ze brengen daarin toch wel verontrustende cijfers. Heel wat jongeren geven aan dat ze zich niet goed in hun vel lijken te voelen. Dat kan gaan over gevoelens van eenzaamheid of slaapproblemen en men geeft ook aan dat depressie- en angstklachten de afgelopen twee jaar zijn toegenomen, vooral voor jonge mensen en dat weerspiegelt zich ook wel wat in de crisishulp die overspoeld wordt door aanvragen.
Dat advies van de Vlaamse Jeugdraad formuleert heel wat aanbevelingen waarmee wij als beleidsmakers aan de slag kunnen gaan. Wat mij in eerste instantie opviel, is de kracht die de Vlaamse Jeugdraad bij de jongeren zelf, maar ook bij hun omgeving legt. Zo willen ze inzetten op outreachend werken op plaatsen waar kinderen, jongeren en hun gezinnen al voor andere vragen komen. Ook het jeugdwerk zien ze als experts in verbinding die hun steentje kunnen bijdragen aan die veilige omgeving waarin mentaal welzijn bespreekbaar kan zijn of kan worden. En ik denk dat ze daar de nagel op de kop slaan. Als het gaat over mentaal welzijn of psychologische problemen, is er vanzelfsprekend nood aan een betaalbare en toegankelijke hulpverlening.
Maar ook wil ik, en dat doe ik elke keer, het belang van de omgeving en de samenleving benadrukken. Kunnen spreken met vrienden en familie, een luisterend, laagdrempelig, oor hebben, een netwerk waarin het gesprek kan worden aangegaan en iemand die je kan doorverwijzen naar een professionele hulpverlener of een opgeleide vrijwilliger. Je netwerk en de omgeving kunnen een enorm groot verschil maken. Inzetten op mentaal welbevinden is – en dat hebben de leden van de Vlaamse Jeugdraad goed begrepen – zeer hard nodig als we willen bijdragen aan de preventie van psychische stoornissen. En dat doen we natuurlijk niet alleen. Van leerkracht tot scoutsleider, mentaal welzijn is een zaak van iedereen. Misschien is de aanbeveling die we als eerste ter harte moeten nemen, de vraag om samen te werken over beleidsdomeinen en beleidsniveaus heen.
Minister, ik stel u graag de volgende vragen: hoe reageert u op de aanbeveling die de Vlaamse Jeugdraad formuleerde?
Op welke manier wordt er reeds invulling gegeven aan die aanbevelingen?
Hoe zult u daar verder mee aan de slag gaan?
Op welke manier wordt er samengewerkt met andere beleidsdomeinen en -niveaus rond mentaal welzijn en hoe evalueert u op dit moment deze samenwerking?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, het advies van de Vlaamse Jeugdraad over het mentale welzijn bij jongeren is al ten dele toegelicht door de collega. Wij vatten het kort samen door te zeggen dat de toestand hopeloos is, maar dat we ons niet kunnen permitteren om de hoop op te geven. Dat is toch wel een harde conclusie.
Volgens de Jeugdraad kan de sector van de geestelijke gezondheidszorg de instroom van jongeren die worstelen met zichzelf, niet meer aan. Een overbevraagde sector – en dat is niet nieuw voor deze commissie – kan onmogelijk voldoende snel en adequaat hulp bieden, ondanks alle engagementen die er in de sector van de geestelijke gezondheidszorg zijn. Daardoor worden problematieken steeds complexer. Zo belanden we in een niet te stoppen neerwaartse spiraal, een hopeloze toestand.
Maar de Vlaamse Jeugdraad geeft ons ook hoop. Dat is ook een kenmerk van de Jeugdraad, en dat siert hem. De twee sleutelbegrippen daarbij zijn preventie en vroegdetectie. Veel belangrijker dan de immense instroom richting de geestelijke gezondheidszorg te managen, is het een kwestie van ervoor te zorgen dat die instroom op termijn ten dele opdroogt. Als een eerste noodkreet meteen wordt opgepikt, hoeft het maanden of jaren later niet per se tot een noodopname of een intensief therapietraject te komen. Dat blijkt uit elk wetenschappelijk onderzoek en uit de monitoring die gebeurt.
Om tot die preventie en vroegdetectie te komen, moeten we vooral mikken op een fundamentele mentaliteitswijziging binnen de samenleving. De druk moet naar omlaag, ook de druk die we onszelf als samenleving opleggen. Zich niet goed voelen moet nog meer bespreekbaar worden en meer ruimte krijgen. De Jeugdraad spreekt zelf over ‘een week van’, vergelijkbaar met de Week tegen Pesten, met extra aandacht voor mentaal welzijn op school.
Binnen de hele samenleving moeten de antennes worden aangescherpt om signalen van mentale problemen, zeker bij kinderen en jongeren, op te vangen, en dat bij leerkrachten, voetbaltrainers en jeugdwerkers, maar evengoed bij de bakkersvrouw of de medewerker van het recyclagepark, en zelfs bij iedereen die wel eens bij de bakker binnenloopt of langsgaat op het containerpark, bij alle leerlingen, voetballers of jongeren zelf.
Die forse investeringen in preventie en vroegdetectie zullen de komende jaren simultaan moeten lopen met de investeringen om de huidige wachtlijsten weg te werken en de lopende therapieën af te ronden. Dat is omdat we in de situatie zitten waar we in zitten. We kunnen helaas niet van een leeg blad vertrekken – sorry als ik daarmee illusies tegenspreek. Het is niet of-of. Het zal voor een hele periode en-en moeten zijn.
In die zin kreeg ik recent toch wel een verontrustend signaal, het verhaal van een OverKop-huis dat tijdelijk zijn dienstverlening moest terugschroeven omdat de medewerkers volop werden ingeschakeld in de uitbouw van een nieuw OverKop-huis, wat verderop. Die OverKop-huizen roemt de Jeugdraad trouwens als heel goede voorbeelden van waar we naartoe moeten in de toekomst. We moeten versneld investeren in een nog veel fijnmaziger netwerk van plekken waar jongeren heel laagdrempelig en heel outreachend kunnen thuiskomen.
Minister, hoe leest u het advies van de Vlaamse Jeugdraad? Erkent u het geschetste probleem? Welke lessen trekt u eruit richting het toekomstige beleid? Erkent u dat preventie en vroegdetectie de sleutelwoorden zijn om de sector in de toekomst te vrijwaren van een complete overrompeling, die eigenlijk al gaande is?
Bent u het met mij eens dat we de komende jaren dubbelop zullen moeten investeren, enerzijds in het wegwerken van bestaande hulpvragen en anderzijds in het maximaal voorkomen van toekomstige ernstige hulpvragen?
Ziet u de versnelde uitbouw van een netwerk van OverKop-huizen mogelijk, zonder daarbij in te boeten op de bestaande werkingen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor de vragen, collega’s. Eerst en vooral wil ik meegeven dat ik niet alleen het advies van de Jeugdraad gelezen heb, maar dat we ook actief met elkaar gecommuniceerd hebben. Ik was ook uitgenodigd op hun event, maar ik heb collega Benjamin Dalle moeten laten gaan, omdat er een zeer onverwacht ander prangend probleem op onze tafel lag. Jullie kunnen wellicht wel denken wat dat probleem geweest zou kunnen zijn. Het was een paar weken geleden.
Voor ik op mijn bevoegdheden inga, wil ik er toch op wijzen – en dat blijkt ook uit de gezondheidsdoelstelling ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’ – dat we het principe van ‘Health in All Policies’ moeten verankeren. Dat betekent dat er ook in het onderwijs heel wat gebeurt en moet gebeuren, je hebt de aanpak rond neet-jongeren (not in education, employment or training), en we moeten ook veel meer multidisciplinair werken.
Maar ik focus even op de laagdrempeligheid, want, collega’s, daar zit eigenlijk mijn hele grote zorg. Ik volg de beide collega’s-vraagstellers dat hoe vroeger je het probleem erkent, hoe makkelijker je kunt remediëren. De Jeugdraad zegt terecht dat het voor jongeren veel makkelijker is om op een natuurlijke manier in gesprek te gaan en zorgen te delen. Die laagdrempelige antwoorden op signalen van mentaal onwelzijn zijn daarvoor zeer belangrijk. Zeker als psychologische zorg noodzakelijk is, moet je snel kunnen schakelen.
Collega’s, ik heb de voorbije jaren heel fel gesteund dat we zouden inzetten op OverKop-huizen. Die zijn gegroeid, dat weten jullie wellicht nog, vanuit het Rode Neuzen Fonds. Ik was al minister toen het allereerste OverKop-huis er kwam. Die vallen sinds 2022 onder het agentschap Opgroeien, en ik hoor van overal dat OverKop echt wel geassocieerd wordt met positieve, ongedwongen tijdsbesteding van waaruit ook ernstig in gesprek kan worden gegaan. Ik ben daar dus echt wel een believer in, en ik hoor van jongeren hetzelfde.
Ik heb er ondertussen al een paar bezocht sinds ik bevoegd ben voor Welzijn. Wat er zo mooi aan is, is dat afhankelijk van waar je bent – of dat nu in Mechelen, in de Westhoek, of in Gent is – je een totaal andere populatie jongeren hebt die daar komt. Je ziet daar dus ook wel echt een doorsnede van jongeren, en ook zeer mooie opportuniteiten om laagdrempelig hulp te krijgen.
Er wordt vandaag ingezet op de uitbouw van die OverKop-huizen, ik wil die eigenlijk over heel Vlaanderen uitbouwen. Ik weet dat daar nog wat budget voor nodig is, maar we willen die in de toekomst echt wel nog versterken, en ook absoluut structureel verankeren. Ik hoor van u dat er blijkbaar een werking haar dienstverlening moest terugschroeven. Geef mij dat gerust door, dat is absoluut niet de bedoeling en dat zal wel zeer tijdelijk geweest zijn, veronderstel ik. Want het is natuurlijk wel waar dat we heel veel budget hebben vrijgemaakt om te gaan uitbreiden, en dat dat dan even ook een groeispurt betekent, dat kan wel zo zijn.
Collega’s, wij hebben dit jaar nog – op basis van gesprekken met de Vlaamse Jeugdraad – geïnvesteerd in die versterking van de bestaande OverKop-huizen. Dat geldt ook voor de uitvoering van de opdrachten inzake psycho-educatie ter ondersteuning van het jeugdwerk binnen het werkingsgebied. Daar is ook minister Dalle heel blij mee. Iedere OverKop-werking heeft dus een extra projectsubsidie gekregen van 105.000 euro, net om die brug te maken naar het jeugdwerk en de psycho-ondersteuning. We hebben ook een eenmalige projectsubsidie toegekend aan de Hogeschool West-Vlaanderen voor ‘peer support’ binnen de OverKop-huizen, om zo dus nog betere ondersteuning te bieden.
Een andere beslissing om laagdrempelige ondersteuning voor jongeren te voorzien, is het protocolakkoord dat de interministeriële conferentie (IMC) Volksgezondheid eind 2020 heeft afgesloten met betrekking tot de gecoördineerde aanpak voor de versterking van het psychisch zorgaanbod in het kader van COVID-19. De uitrol van de RIZIV-conventie (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) met betrekking tot de psychologische hulpverlening in de eerste lijn was daar eigenlijk een speerpunt in. Door lokaal psychologen en pedagogen in de eerstelijnswerking in te zetten, en ook in de gespecialiseerde behandeling, willen we de toegankelijkheid een stuk groter maken, zeker naar psychologische hulp. Het is een beweging die we met de federale overheid organiseren. Ik heb minister Vandenbroucke persoonlijk al gesproken over hoe dat in die zaken nog een boost kan krijgen, want het is niet omdat het er is, dat het gekend is en gebruikt wordt. Dat zijn dus nog twee extra stappen.
We investeren ook in de belevingsexpo ‘We(l) zijn jong!’ van Therapeuten voor Jongeren (TEJO), en in de hulplijnen voor kinderen en jongeren, maar ook in 1712. En er is ook een structurele uitbreiding voorzien voor de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s), waar echt minstens de helft van de middelen die voor elk CGG toegekend zijn, ingezet moet worden voor de doelgroep kinderen en jongeren. Men is vrij om dat te doen op de wijze waarop men wil, maar je moet meer dan de helft inzetten op kinderen en jongeren.
Door de uitbreiding van CGG’s in Vlaanderen zijn er 48 voltijdsequivalenten (vte’s) bijkomend ingezet voor de doelgroep kinderen en jongeren. Dus we zien daar eigenlijk een vrij mooi resultaat van.
De centra voor ambulante revalidatie (CAR’s) hebben ook een structurele uitbreiding gekregen van 1,7 miljoen euro, waardoor ze ook bijna 27 extra vte’s hebben tewerkgesteld, en ook zij bereiken voornamelijk kinderen en jongeren.
Maar collega’s, het probleem is complexer dan capaciteit. Ik heb proberen aan te tonen dat wij daar op volume proberen te werken. Collega Jans en collega Vaneeckhout zeiden het ook: het gaat ook over hoe je als samenleving omgaat met de bespreekbaarheid van hoe je je voelt, en of we dan geïnteresseerd blijven kijken, luisteren en spreken, of onmiddellijk naar de volgende persoon gaan. Op dat vlak is er nog wel wat werk aan de winkel. Dat is het informele – het gemakkelijke zogezegd – dat we een samenlevingshouding hebben die nog kan worden verbeterd.
Daarnaast is er nog een krapte door een nijpend tekort aan kinder- en jeugdpsychiaters. Die hebben een heel belangrijke rol in organisaties waar multidisciplinair wordt samengewerkt. Ik ken geen psychiater die niet te veel werk heeft. Het is denk ik een beetje hetzelfde probleem als bij de huisartsen en bij de tandartsen. Er zijn er heel veel nodig.
Het verminderen van wachtlijsten vraagt ook een inzet op een aantal fronten. Preventie, vroegdetectie en vroeginterventie vormen daarin een heel belangrijk speerpunt. Een wachtlijst geeft een beeld van mensen waarbij reeds een psychisch probleem werd gedetecteerd, maar eigenlijk moeten we kinderen en jongeren zo goed mogelijk bereiken, nog voor de problemen ontstaan, want dan kun je ze vermijden. Vandaar dat het preventieve gezondheidsbeleid zo belangrijk is.
We hebben daarin ook wel wat stappen gezet. Ik geef een voorbeeld van hoe we vroegdetectie en vroeginterventie in de praktijk kunnen brengen. Er is het SPARK36-screeningsinstrument (Signaleren van Problemen en Analyseren van Risico bij (opvoeden en ontwikkeling van) Kinderen) – ik weet niet wie er altijd voor die namen zorgt, dat is ongelofelijk – en daarmee gaan we in samenwerking met het CLB bij 3-jarigen de kwetsbaarheden in kaart brengen.
Er is ook het relanceproject Adverse Childhood Experiences (ACE’s), waar ik zelf heel trots op ben. Daarbij investeren we 5 miljoen euro in het aanbieden van geïntegreerde zorg om ook vroeginterventie aan te bieden waar dat nodig is. Er vond trouwens afgelopen vrijdag nog een studiedag plaats met de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), waar eigenlijk wel mooie getuigenissen waren vanop het terrein.
Voilà collega’s, we staan ook aan de vooravond van een vernieuwde overeenkomst voor de toekenning van de middelen voor het programma dat we vanuit de Vlaamse overheid aanbieden voor de netwerken in de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren. En dan zijn er in de toekomst natuurlijk ook nog antwoorden nodig.
We zijn ons bewust van het belang van het investeren in preventie. Er is de conceptnota ‘Vroeg en nabij’ die nu een andere titel heeft gekregen, maar die ook dat geïntegreerd samenwerken echt, echt op de kaart wil zetten, en waar voor mij ook onze eigen administraties – het agentschap Opgroeien, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, het toekomstige agentschap Zorg – samen onze schouders moeten zetten onder ons geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid, en waar we dan ook moeten bijschakelen als dat nodig is.
Helemaal tot slot, collega's, weten jullie wellicht dat ik zelf ook een taskforce heb opgericht met alle actoren in de jeugdhulp. Met meer dan vijftig stakeholders zaten we de voorbije weken een aantal keer samen. We hebben een werkplan opgemaakt en ik zal met dit werkplan naar de Vlaams Regering gaan om op korte termijn extra acties te ondernemen.
Ik vind het zelf een heel lang antwoord, maar de vraag is ook zeer breed, collega Jans en collega Vaneeckhout. Het is moeilijk om op zo’n breed rapport beknopt in te gaan, dat zou een beetje oneer aandoen aan de waarde van dit rapport.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank uw wel, minister, voor uw uitgebreid antwoord. Ik deel ook uw laatste beschouwing dat we hier, mochten we meer tijd hebben, ruimer van gedachten zouden kunnen wisselen. Ik heb de aanbevelingen er nog eens bijgenomen en veel van wat u zegt, en veel van waar het beleid op inzet, komt tegemoet aan wat vanuit de jeugd zelf wordt aangegeven: het ondersteunen van jeugdwerkers, de linken leggen met het jeugdwerk zelf – waar minister Dalle met zijn OverKop-huizen specifiek op inzet – en psycho-educatie. Ik denk dat het de Jeugdraad was die aangaf dat ze niet altijd moeten weten welke hulplijnen ze wanneer kunnen en moeten bellen, maar ze willen gewapend zijn en een inschatting kunnen maken van wat men aankan. Het is oké om af en toe niet oké te zijn en dat men weet hoe men omgaat met iemand die zijn problemen kenbaar maakt. Ik ben absoluut voorstander van die algemene preventie, maar het neemt niet weg dat we minder belang moeten hechten aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de hulpverlening, want het een gaat niet zonder het ander.
Inderdaad, minister, alles wat u doet en deed rond vroegdetectie en vroeginterventie, zal op termijn gaan lonen omdat we daarmee grotere problemen voorkomen. Als we er dan ook in slagen om een klimaat te organiseren, of binnen de samenleving en microklimaten – de scholen, de werkvloeren, de families, de vriendengroepen – een algemeen aanvoelen te creëren dat het oké is om niet oké te zijn, dan herkennen we problemen vroeger en kunnen we mensen sneller en gerichter helpen. Ik vind het dus zeer positief wat u hebt verteld. Ik moet bekennen, voorzitter, dat ik niet meteen een concrete bijkomende vraag zal stellen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik vind het goed dat u een zeer breed antwoord geeft omdat het anders niet respectvol zou zijn voor het werk van de Vlaamse Jeugdraad, maar vooral een ontkenning zou zijn van de complexiteit van de problematiek. Ik denk dat iedereen aanvoelt dat we bijna in een epidemische situatie zijn terechtgekomen als het gaat over het mentaal welzijn en dat er heel veel aspecten spelen.
Ik wilde, aanvullend op uw antwoord om de problematiek nog wat scherper te stellen, een inzicht delen van professor Bruffaerts, een van de experten in Vlaanderen als het gaat om onderzoek naar mentaal welzijn. Hij geeft in zijn recentste onderzoeken aan dat het gemiddeld tien tot vijftien jaar duurt vooraleer iemand met geestelijke gezondheidsproblemen hulp zoekt. Dat is een enorm lange periode waarbij problematieken kunnen verzwaren. Hij heeft onderzocht wat de redenen hiervoor zijn, en verrassend genoeg geeft slechts een op de tien aan dat het om het stigma rond mentaal welzijn gaat. Twee op de tien geven de kostprijs aan. Op die twee vlakken zijn al belangrijke stappen gezet, maar eigenlijk geven de meeste jongeren en volwassenen aan dat ze geen hulp zoeken omdat ze denken dat er geen probleem is of omdat ze denken dat ze het zelf kunnen oplossen. Dan gaat het natuurlijk om preventie en die psychosociale educatie – het bewustzijn daarrond – en vroegdetectie van een aantal problemen.
Vandaar nog twee aanvullende insteken op mijn vraag: Ik heb u weinig horen zeggen over de CLB’s en de schoolomgevingen. De CLB’s geven consequent aan dat ze daar nog veel meer een rol in kunnen spelen. U kent het natuurlijk uit uw voorgeschiedenis als minister van Onderwijs. Vindt u dat de CLB’s nog moeten worden versterkt om die rol op de schoolvloer of in de schoolomgeving sterker op te nemen, ook wat betreft het reiken van handvatten aan medeleerlingen en leerkrachten om tijdig een aantal dingen bespreekbaar te maken of aan te voelen?
Ik heb ook aanvullende vragen over de OverKop-huizen, die wel aan bod zijn gekomen in uw antwoord. Zij zijn gefinancierd op basis van projectfinanciering. Dat gaat over 6 miljoen euro. Die projectfinanciering loopt binnenkort af. Zullen ze structureel worden verankerd? Blijft het binnen die 6 miljoen euro of komt daar een laag bij, om ze ook gebiedsdekkend te maken? Ik verwijs naar onze eigen provincie, waar er vijf zijn. Er zijn er vier in het zuiden van de provincie, maar de helft van West-Vlaanderen zou moeten gedekt zijn door één OverKop-huis in Oostende. Je zult maar een jongere zijn in Brugge, in Torhout of in de vele kleine gemeenten daarrond.
We delen duidelijk de ambitie om gebiedsdekkend in Vlaanderen te werken en ook plattelandsgebieden wat meer ‘in the picture’ te zetten. Je zult maar een jongere zijn die op een niet-bestaande buslijn moet stappen, die 20 kilometer moet rijden om daar een OverKop-huis binnen te gaan. Uiteraard kunnen we niet overal een OverKop-huis organiseren. Maar hoe kunnen we outreachend, binnen het jeugdwerk, OverKop-antennepunten organiseren? Daar zal meer dan die 6 miljoen euro voor nodig zijn. Minister, op welke manier wilt u een versnelling doen met de structurele financiering, zowel voor de CLB’s als voor de OverKop-huizen?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik wil heel wat punten maken, maar ik zal proberen kort en bondig te zijn.
Ik deel zeker de toelichting en het antwoord van de minister dat Vlaanderen al heel wat inspanningen heeft gedaan voor de actiepunten die de Vlaamse Jeugdraad naar voren schuift. Ik wil nog een belangrijke nuance aan de dag leggen. Het is een zeer complex probleem. We zijn hier in Vlaanderen niet de enigen die daarmee sukkelen. Ik denk dat de hele westerse wereld vandaag met een geestelijke gezondheidscrisis aan het worstelen is. Dat is niet gemakkelijk.
Een ander punt dat ik wil maken is het volgende. Jullie weten dat ikzelf jarenlang in de jeugdhulp heb gewerkt en ik wil heel de problematiek van mentaal welzijn en geestelijke gezondheid allesbehalve minimaliseren. Maar ik wil wel – en dat is weinig populair, en ik denk dat de hulpverleners en zorgprofessionals weten waarover ik het heb – vermijden dat we een soort opbod gaan creëren onder jongeren van ‘wie heeft de felste mentale problemen’ of ‘je moet je nu, op je 15 jaar, niet goed voelen’. Het is inderdaad oké dat je je niet goed voelt, maar het is ook oké dat je je wel goed voelt, bijvoorbeeld als je 15 jaar bent. Dat is een tendens die bezig is en waar we ons voor moeten behoeden.
Mijn vraag aan u, minister, is de volgende. Hoe krikken wij als samenleving de collectieve mentale weerbaarheid van onze jongeren op, nog los van de versterking van de nulde lijn?
Een laatste punt is een punt dat mijn collega’s en ik al vaker hebben gemaakt en dat is bij momenten toch wel de toxische invloed van sociale media. Mijn medewerker stuurde me een zeer interessant artikel dat ik hier zeker moet vermelden. Het stond in de weekendeditie van de Financial Times. Het gaat over de impact van sociale media op het mentaal welzijn van jongeren, over de gedrags- en neurobiologische technieken die door de TikToks en de Meta’s van deze wereld, Facebook en Instagram, worden gehanteerd en die veel weg hebben van zeer sluikse technieken die de tabaks- en gokindustrie destijds hanteerden om jongeren verslaafd te krijgen aan hun producten.
In andere continenten is men zich daar al stilaan van bewust. Maar hier in Europa lijkt men daarvan nog niet echt wakker te liggen. Minister, hoe kijkt u daar zelf naar?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, collega's, we hebben al heel wat gedebatteerd over het mentaal welzijn van jongeren in deze commissie. Vanuit het Kinderrechtencommissariaat en de sector, maar ook vanuit de Vlaamse Jeugdraad, krijgen we signalen en zeventien adviezen waar wij als fractie toch ook heel erg achter staan.
Maar we moeten er als maatschappij ook over durven na te denken hoe het komt dat zoveel kinderen en jongeren zelfs nu, na corona, met psychische problemen worden geconfronteerd. En minister, ik heb het al meermaals aangehaald: om een effectief beleid te kunnen voeren is het ook belangrijk dat er voldoende gemonitord wordt. Zowel cijfers betreffende de wachttijden als betreffende zorgnoden moeten worden bijgehouden.
Daarom stel ik mijn bijkomende vraag. Minister, bent u van mening dat de huidige zorgnoden momenteel reeds voldoende gemonitord worden? Welke initiatieven of extra initiatieven neemt u hieromtrent?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega's. Het is uiteraard een brede aanpak, en er zijn toch een paar extra vragen. In ieder geval bedankt voor de appreciatie, collega Jans, en ook een beetje collega Vaneeckhout, dat viel nog mee.
Wat kan ik u meegeven? Wij zitten in de paasvakantie met het kabinet-Vandenbroucke samen om te bekijken hoe we de impact van die federale conventie nog meer kunnen laten doordringen, onder andere in onze voorzieningen. Ik stel ook vast dat onze Jeugdraad die psycho-educatie superbelangrijk vindt. Het gaat dus echt over de basisvragen over mentale gezondheid: is wat ik voel normaal? Men zou dat eigenlijk – een nu maak ik dus wel de brug naar het onderwijs – heel graag breed aan bod laten komen in het onderwijs. Ik denk dat ik gisteren een artikel las in de krant dat veel mensen, en dus ook jonge mensen, zich altijd spiegelen aan het gemiddelde normaal. Men denkt dat, wanneer men afwijkt van dat gemiddelde, men abnormaal is. En dat kan een aanleiding zijn om in een hele spiraal terecht te komen, die verkeerd is. ‘There is a crack in everything.’ Dat is ook ‘in everyone’, denk ik. Daarom is het toch van belang, vind ik, om het ook in het onderwijs aan bod te brengen.
Ik had twee pagina’s over het CLB mee, maar heb ze niet gebruikt, collega Vaneeckhout, omdat mijn antwoord al zo lang was. Ik dacht: dan kan hij nog een vraag stellen aan collega Weyts, maar ik wil gerust ook meegeven dat men toch ook in scholen inzet op dat welbevinden, via heel concrete methodieken: ‘Geluk in de klas’, ‘Expeditie Geluk’, de serious game ‘Silver’. Ook de CLB’s die de groei van de kinderen en jongeren periodiek opvolgen, krijgen instrumenten om hen te ondersteunen bij de bevordering van het mentaal welbevinden. Nu is bijvoorbeeld ‘Gezond Leven? Check het Even!’, een methodiek die goed gebruikt kan worden. Vroeger was het CLB – toen was het nog niet het CLB – sterk gefocust op de fysieke ontwikkeling, maar nu gaat men toch ook al veel meer kijken hoe jongeren zich voelen.
Collega Vaneeckhout, u hebt verwezen naar professor Bruffaerts, maar ik zal ook een citaatje van hem citeren. Hij zegt: “Beleidsbrieven en parlementaire vragen gaan vaak over wachttijden vanuit de assumptie dat het in beperkte mate verhogen van een bepaald aanbod, die wachtlijsten ineens zal doen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Het tegendeel is evenwel waar: na het verwerken van de wachtlijst zal die zich opnieuw vullen met personen met nog niet aangemelde problematieken, de ‘unmet need’.” Je zou er dus helemaal depressief van kunnen worden, maar het betekent ook dat we een brede focus moeten hebben en niet alleen een lijstfocus.
Voor de OverKop-huizen gaan we naar een structurele verankering. We hebben met relancemiddelen kunnen werken. We hebben ook duurzame middelen gevonden. Maar u hebt uiteraard gezien wat ik ook al gezien had. Ik kreeg een aantal weken geleden het kaartje van de OverKop-huizen in Vlaanderen voor mijn neus en wat zag ik daar? Dat er inderdaad in de hele regio Brugge niets is. Ik vond dat ook heel bizar. Er zijn zo nog een paar witte vlekken. Vergeef me mijn aandacht voor de regio rond Brugge. Ook in Torhout is het zo. Het is echt de bedoeling om tot een gebiedsdekkend aanbod te komen, stap voor stap. Het is niet iets wat uit de lucht komt vallen. Men moet mensen vinden die dat willen doen en organisaties die daarvoor instaan. Ik vind het vreemd. Men kon intekenen in de relance maar vanuit die regio is er blijkbaar niets gekomen.
Ook onze JAC’s (jongerenaanbod van het CAW) en de CGG’s zouden we moeten kunnen bewegen richting samenwerking in die OverKop-huizen. Stel dat men daar die samenwerking kan bundelen, dan krijgt men een gigantische hefboom om zo een effect te krijgen dat zich verspreidt over Vlaanderen om jongeren beter te begeleiden.
Collega Verheyen, u had ook een vraag gesteld. Ik heb begrepen dat minister Dalle ook een lijst gepubliceerd heeft met een aantal tips over hoe influencers met mentaal welzijn en weerbaarheid kunnen werken. De sociale media kunnen in twee richtingen worden gebruikt. Het kan ook zeer positief zijn. Ik weet ondertussen door mijn samenwerking in de voorbije jaren dat minister Dalle enorm veel aandacht besteedt aan de vraag hoe men de hele digitale wereld, waarin bijna iedereen zich beweegt, ook positief kan aanwenden voor onze jongeren. Daarmee doe ik natuurlijk geen afbreuk aan uw stelling dat er ook heel wat negativisme van komt. Maar men kan ook een tegenbeweging op gang brengen of tegengas op dat vlak geven.
Mevrouw Wouters, ik heb begrepen dat u een concrete vraag had. Ik heb ze niet beantwoord en ik heb ook het antwoord niet, tenzij u wel een antwoord zou hebben gehoord. (Opmerkingen van Suzy Wouters)
Neen. Ofwel moet u een schriftelijke vraag stellen. Ik kan kijken of dat aanvullend kan. Maar ik heb het concrete antwoord nog niet. Ik stel voor dat u een schriftelijke vraag stelt.
Ik zal ze schriftelijk indienen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Inderdaad, de ‘code of conduct’ die de minister van Media heeft gemaakt voor de influencers is een scherp staaltje van uitvoering van de aanbevelingen van het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid.
Minister, professor Bruffaerts is inderdaad een expert op dat vlak. Maar zijn uitspraak over onderbehandeling en overbehandeling is iets wat ons echt bij de zaak moet houden.
Ik wil afsluiten met te zeggen dat ik het goed vind dat we in deze commissie vaak over dit thema van gedachten wisselen en dat we dat doen met veel oog voor de ernst van de problematiek, voor de tekorten en de uitdagingen en voor het vele werk dat we nog moeten verrichten. Het is ook goed dat de positieve zaken besproken worden. Dat wil zeggen dat we echt wel geloven in de kracht van preventie en de kracht van mensen. Ik vind het aangenaam om op die manier met u en de collega's over dit thema te spreken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Na zo'n verstandige conclusie over hoe we in deze commissie met elkaar omgaan over deze problematiek, kan ik niet veel meer toevoegen. Om aan te sluiten bij wat professor Bruffaerts zegt, passen wij er ook altijd voor op om een soort illusie te wekken dat het alleen maar zit in extra hulpverlening. Uiteraard focussen wij ook op wachtlijsten. Ik heb vandaag bijvoorbeeld in mijn insteek gezegd dat het in een eerste fase alleszins en-en moet zijn: men zal die hulpverlening een stuk moeten versterken en aan de andere kant veel sterker moeten inzetten op vroegdetectie en preventie. Ik zal daar altijd een bondgenoot in zijn.
Als het gaat over hoe we ons spiegelen aan wat we denken dat het gemiddelde normaal is als samenleving, dan zegt dat niet alleen iets over individuen maar ook over ons als samenleving. Het antwoord zal niet alleen individueel in hulpverlening liggen maar zal ook collectief als samenleving zitten in hoe we daarmee omgaan.
Ik volg wat collega Verheyen probeert uit te drukken. Ik denk dat we moeten oppassen met aan jonge mensen aan te geven dat het oké is om je niet oké te voelen terwijl het ook oké is om je oké te voelen, maar laat ons op geen enkele manier en in geen enkele richting een drempel creëren om het met elkaar te hebben over hoe we ons voelen. Er is ook niets ergs aan om je een dag oké te voelen en de dag erna niet oké. Dat is soms de loop van het leven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.