Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Mijn vraag sluit wat aan bij de vorige, maar gaat een stuk breder, vanuit de analyse dat, wanneer we het hebben over activering, er al vaak wordt gekeken naar sanctionering en naar het feit dat de werkloosheidsval te hoog is en dat men de voordelen verliest, wat aanzet tot werkloosheid. Ik denk dat we dit debat echt in zijn breedte moeten voeren en ook moeten durven kijken naar drempels die mensen ervaren om te kunnen gaan werken. Er zijn ook – daar ben ik echt van overtuigd – mensen die willen werken, maar die op drempels stoten buiten hun eigen macht. Drempels zoals bijvoorbeeld mobiliteit, maar bijvoorbeeld ook zaken zoals kinderopvang.
Ik herinner mij nog niet zo lang geleden een minister van Binnenlands Bestuur en Integratie die zei dat kinderopvang in de eerste plaats was voor mensen die werken. Ik zou het wat scherper willen stellen en zeggen: kinderopvang is er misschien evenzeer of zelfs nog meer voor mensen die werk zoeken, want dan bieden we hun de mogelijkheid om werk te zoeken. Ik zou niet willen hebben dat we mensen niet aan het werk krijgen omdat ze geen kinderopvang vinden. Als we echt de werkgelegenheidsgraad in Vlaanderen nog verder willen verhogen en garanderen dat iedereen kan werken, een job kan uitvoeren, is het belangrijk dat we die externe drempels in kaart brengen en dat we remediëren waar mogelijk.
Dit is een uitdaging die natuurlijk opnieuw voor een stuk buiten uw eigen bevoegdheidsdomein valt, maar waar u als minister van Werk wel een belangrijke coördinerende rol kunt spelen. U verwees in een eerdere commissievergadering naar een overleg met Brussel rond de arbeidsmarktmobiliteit, waar collega’s ook al vaak naar verwezen. U zei dat er in dat overleg elementen aan bod kwamen zoals mobiliteit en zaken zoals kinderopvang en dergelijke meer.
Mijn vraag daaromtrent, om daar wat dieper op door te gaan, is: beschikt VDAB momenteel over een overzicht van welke drempels werkzoekenden aangeven die het bemoeilijken om in te gaan op een vacature? Als er geen overzicht is, overweegt u een structurele bevraging van werkzoekenden zodat we die drempels in kaart kunnen brengen? Is het een optie om een structurele rapportering te laten uitvoeren omtrent de externe drempels naar werk? Dank u.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega. U vraagt of VDAB beschikt over een overzicht van drempels die werkzoekenden aangeven in hun zoektocht naar werk. Uiteraard, dat lijkt me ook logisch. VDAB heeft dat ook bevestigd. Ze hebben een heel goed inzicht in die drempels, maar altijd wel in functie van hun kerntaken: het bemiddelen, opleiden en het regisseren van de arbeidsmarkt. Dat spreekt voor zich.
Men werkt met een zogenaamde propellermethodiek. Aan de hand daarvan kan de bemiddelaar heel snel na de inschrijving van de werkzoekende een inschatting van het verloop van die zoektocht naar werk maken. Die inschatting gebeurt op individueel niveau en op maat van het individu, dat is belangrijk. En op maat van het individu registreren wij dus ook al die potentiële drempels, om die dan samen weg te werken.
De zoektocht naar werk wordt dus altijd in die context gesitueerd. Er worden vier grote groepen gedefinieerd, geselecteerd als het ware, die de zoektocht naar werk kunnen belemmeren. Eén: de persoonlijke factoren. Twee: lichamelijke en mentale factoren. Drie: activiteiten en de participatie. Vier: externe of omgevingsfactoren.
Stelt een bemiddelaar bijvoorbeeld vast dat de klant zich niet op een begrijpelijke wijze kan uitdrukken, dan is dit een indicatie van een belemmerende persoonlijke factor. Bij wijze van voorbeeld, dan hoeft het hier niet enkel over anderstaligen te gaan. Stelt de bemiddelaar vast dat een klant het moeilijk heeft om nieuwe informatie vlot op te nemen, dan kan dat een indicatie zijn van een drempel op het vlak van activiteiten en participatie. De volledige verdere onderverdeling van hoe zo gewerkt wordt bij VDAB kan u bezorgd worden indien dat gewenst is.
Bemiddelaars doen dit uiteraard op basis van gesprekken, maar eveneens door het geven van opdrachten aan klanten, door hen te observeren tijdens de jobacties of de infosessies voor een opleiding. De informatie wordt structureel verzameld in het dossier van de klant en in functie daarvan wordt de afstand tot de arbeidsmarkt in kaart gebracht. Dit is ook allemaal onderdeel van de hier al eerder besproken inschatting van de zelfredzaamheid. U begrijpt dat dit ook een dynamisch gegeven is: door aan die drempels te werken, verdwijnen er, en door verder in dialoog te gaan met de werkzoekende kunnen er natuurlijk ook weer nieuwe opduiken.
Tijdens de bemiddeling van de werkzoekende houdt VDAB rekening met deze contextfactoren en remediëren ze waar nodig en mogelijk om zo de afstand van de werkzoekende tot de arbeidsmarkt en concrete vacatures die men wenst in te vullen, verder te verkleinen.
Wat betreft de structurele bevraging: er gebeurden vandaag al veel structurele bevragingen van werkzoekenden en anders-actieven om drempels naar tewerkstelling in kaart te brengen. U hebt er ook heel wat genoemd. Zo organiseerde VDAB een zoekconferentie waarin geëngageerde organisaties, werkgevers en vrouwen met een migratieachtergrond met elkaar in dialoog gingen, en daaruit kwamen drempels zoals gebrek aan flexibiliteit en mobiliteit naar boven.
In opdracht van het Europees Sociaal Fonds Vlaanderen (ESF) organiseerde Hefboom een overkoepelend lerend netwerk: ‘Activate Together’. De drempels die de deelnemers in de outreach- en activeringsprojecten ervaren zijn meestal niet eenduidig te herleiden tot zogenaamde kenmerken van een specifieke doelgroep. Mensen zitten vaak in complexe situaties met een samenspel van drempels. Vaak gaan er ook andere drempels schuil die nog niet aan de oppervlakte zijn gekomen.
Dan is er het VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering), de VIONA-studie, rond leefloongerechtigden. Ook voor die doelgroep worden drempels in kaart gebracht en waar mogelijk ook gezocht naar mogelijkheden tot remediëring.
Daarnaast organiseert VDAB op regelmatige basis ook lerende netwerken met bemiddelaars en partners, en diversifieert zij haar aanbod in functie van de nieuwe noden. Op die manier is bijvoorbeeld de tender, de nieuwe tender, Groeien en Leren op de Werkvloer (GLOW) tot stand gekomen.
Dan wat betreft uw laatste vraag over die structurele rapportering van externe drempels naar werk, denk ik dat die aparte rapportering niet onmiddellijk de eerste prioriteit is. De eerste prioriteit is wat mij betreft wel dat eraan gewerkt wordt, dat men ermee aan de slag gaat in die een-op-eenrelatie. En dus vanuit die een-op-eenrelatie is het natuurlijk wel zo dat VDAB in staat is om al die drempels te capteren.
Men heeft die, maar ik benadruk dat het voor mij belangrijk is dat die bemiddelaar in dialoog gaat met de klant en verklaart wat de beste stappen naar werk zijn. Dus dat is een individuele benadering, we hebben het er daarstraks over gehad hoe belangrijk dat is. Dus wat daar de moeilijkheden in zijn, welke belemmeringen er kunnen zijn om die in die een-op-eenrelatie ook weg te werken.
Daarnaast is het ook van belang om via die lerende netwerken, via dossierbesprekingen met bemiddelaars en partners, de vinger aan de pols te houden met betrekking tot drempels, zodat snel ingegrepen kan worden als dat nodig blijkt. En van een lerende organisatie zoals VDAB zichzelf ziet, mogen we dus verwachten dat ze systematisch structurele knelpunten – dus die factoren die een antwoord daarop zijn – in kaart brengen en remedieert of signaleert waar nodig.
Dus er wordt voorrang gegeven aan het individueel traject. Welke drempels moeten hier overwonnen worden en welke moeilijkheden zijn er onderweg naar werk? En als daar blijkt dat daar systematisch een aantal zaken terugkomen die dus een meer globale structurele aanpak vereisen vanuit VDAB met andere partners, dan is het natuurlijk onze verantwoordelijkheid om daarmee aan de slag te gaan.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ja dank u, minister, uw laatste tussenkomst vat inderdaad opnieuw goed samen wat ook de insteek was van mijn vraag. Je moet natuurlijk op individueel niveau gaan werken.
Maar wanneer je natuurlijk steeds vaker dezelfde uitdagingen ziet, dan moeten we dat inderdaad op een hoger niveau tillen. Ik geef een voorbeeld: in een bepaalde regio merk je dat er structureel telkens opnieuw terugkomt dat gebrek aan kinderopvang een probleem is. Ik verwacht zeer veel van VDAB, maar ik begrijp nu wel dat VDAB niet in staat is om te zeggen dat er voor die regio kinderopvang moet bij komen.
Dat is dan wel iets dat op een structureel niveau moet worden gebracht, hetzij via lokaal overleg, hetzij via Vlaanderen. Dus in dat opzicht vind ik het wel belangrijk dat we bekijken of we dat inderdaad ook transparant, extern, naar ons en naar ons beleid kunnen rapporteren.
De discussie blijft nu vaak steken in gevoelens, vind ik. Er wordt gezegd dat er een gevoel is dat kinderopvang een drempel vormt, er wordt gezegd dat er een gevoel is dat mobiliteit een drempel vormt. Daar gebruiken ze de signalen die ze krijgen, maar ik denk dat als we dat kunnen objectiveren … VDAB is het enige instituut dat kan helpen om die cijfers wat naar boven te brengen.
Daarmee is het goed, denk ik, dat er gewerkt wordt op basis van die vier categorieën, zodanig dat we kunnen zien waar de uitdagingen zitten en waar we beleidsmatig moeten werken. Die cijfers en die aanpak ontvang ik dus graag. Stel dat we bijvoorbeeld merken dat die persoonlijke elementen daar toch meer spelen, dan moeten we meer op een individueel niveau gaan werken. Zijn het meer de externe factoren, dan moeten we eerst beleidsmatig gaan werken.
Er is een verhaal dat ik toch wil meegeven, omdat dat mij toch verontrust en ik er graag uw mening over hoor. Dat gaat over een dame die dreigde gesanctioneerd te worden als werkzoekende omdat zij was komen opdagen in een gesprek met VDAB met haar kind erbij, omdat de kinderopvang op het laatste uur gesloten bleef. En ze is, vertelde ze mij, naar huis gestuurd omdat er was aangegeven dat de afspraak was dat ze de kinderen niet kon meebrengen. Ja, ik hoop dat dat soort verhalen een eenmalige zaak zijn. Dat soort zaken moeten we toch vermijden. En nogmaals, dat wijst op het belang van zaken zoals kinderopvang en ook mobiliteit waar we het juist over hadden.
Dus dat zijn toch zaken die we, denk ik, structureel in kaart moeten brengen. Dus mijn vraag aan u is: ziet u een mogelijkheid om daar toch een soort van rapportering van die vier pijlers op een meer structureel niveau te expliciteren?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel.
Ik zie hier opnieuw kansen in de relatie tussen VDAB en de lokale partners, de lokale besturen. U weet dat we met elke Vlaamse stad of gemeente, of met de regio, samenwerkingsovereenkomsten sluiten. Ik vind het logisch en evident dat VDAB dit soort zaken vanuit zijn rol capteert en daar ook deelt. Ik zou daarop ook aansturen vanuit een lokaal bestuur. Dat zijn net de zaken waarmee zij vanuit hun lokale visie op werk en het versterken van de lokale arbeidsmarkt regionaal – in grote steden is dat binnen de stad – aan de slag moeten kunnen gaan. VDAB moet die zaken registreren en als er structurele noden zijn, zoals kinderopvang in bepaalde regio’s, moeten die op tafel gelegd worden bij het bestuursniveau dat daarmee aan de slag kan gaan, in casu het lokaal bestuur.
Dat is voor mij ook een van de belangrijke elementen in de werkgelegenheidsconferentie van dit jaar in juni, waarbij met de sociale partners meer dan ooit de brug met de lokale besturen gemaakt kan worden, ook voor dit soort problematieken, om daarop samen het gepaste antwoord te kunnen bieden. Dit is een positief antwoord op de registratie ervan, om met dat niveau aan de slag te gaan, dat, wat mij betreft, nog altijd het best in staat is om daar actief mee aan de slag te gaan, natuurlijk altijd in relatie met Vlaanderen. Ik verwacht dan wel de nodige flexibiliteit van de bemiddelaars, zodat wanneer iemand echt niet anders kan dan het kind mee te brengen, dat absoluut geen belemmering is voor een gesprek.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Ik denk dat het bekijken op regionaal niveau absoluut een belangrijke stap is, omdat we daar inderdaad de problemen kunnen aanpakken. Ik denk dat er vervolgens ook wel gekeken kan worden om dat Vlaanderenbreed in kaart te brengen. Maar de eerste stap is met de regio’s. Dit moet besproken worden om ervoor te zorgen dat er op structureel niveau een antwoord wordt geboden op de drempels die er bestaan.
Ik heb nog een laatste opmerking. In een eerdere discussie over de knelpuntberoepen werd er gezegd dat de vraag naar een actieplan binnen VDAB bekeken zou worden. Ik neem aan dat dergelijke discussies ook op de raad van bestuur van VDAB aan bod zullen komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.