Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, in het hoger onderwijs spreekt men vaak over een ‘modeltraject’. Dat traject is de weg die een student doorloopt wanneer hij voor alle opleidingsonderdelen slaagt en dus op de voorziene termijn zijn diploma behaalt. Bij de meeste bacheloropleidingen is het behalen van een diploma van 180 studiepunten voorzien op een periode van drie jaar. Het is geen uitzondering dat sommige studenten langer over een studie doen. Dit kan door de flexibilisering, die er in eerste instantie is gekomen – dat wil ik toch nog wel eens zeggen – langs de ene kant in een Europese context, in het kader van een uitwisseling, en langs de andere kant bij ons in Vlaanderen, vooral wegens ziekte, voor werkstudenten, voor topsportstudenten – in elk geval voor studenten die er om een externe reden niet in slaagden, maar ook voor studenten met een ondersteuningsnood of een leerbeperking. Daar was het ook voor, voor een iet of wat afgegrensde groep.
We stellen vast dat studenten die niet slagen voor opleidingsonderdelen, op deze manier hun studieduur verlengen. Vanaf de dag dat je één opleidingsonderdeel uitstelt, en niet om een van de redenen die ik net heb gegeven, komt er automatisch een jaar bij, tenzij je het jaar nadien een vak meer zou kunnen nemen. Dat is mogelijk, maar de meesten doen dat niet. Ze vinden het te zwaar of ze doen het niet om weet ik welke andere reden.
Statistiek Vlaanderen maakte op 21 maart 2023 nieuwe cijfers bekend over de studieduur binnen het hoger onderwijs. Ik heb de voorgaande jaren telkens opnieuw deze vraag gesteld als schriftelijke vraag. Nu neemt Statistiek Vlaanderen die vraag over in haar overzichten.
Van de studenten die een bacheloropleiding startten in het academiejaar 2019-2020 behaalde slechts 31 procent zijn of haar diploma in de daarvoor voorziene studieduur. Dat is een daling ten opzichte van het academiejaar 2008-2009. Toen lag het cijfer nog op 36 procent. Een kanttekening is wel dat tussen 2008-2009 en 2019-2020 het totale aantal studenten dat startte in een bacheloropleiding is toegenomen van 49.831 tot 51.269.
Van de studenten die een langere studieduur hebben, behaalt een op de vijf studenten zijn of haar diploma na één bijkomend jaar studeren.
Ook binnen de graduaatsopleidingen is het aandeel studenten dat zijn diploma behaalt binnen de vooropgestelde studieduur gedaald. In het academiejaar 2020-2021 ging het om 26 procent van de studenten, terwijl dit in het academiejaar 2019-2020 nog 31 procent was.
Volgens experten is de oorzaak te vinden in de doorgeslagen flexibilisering van het hoger onderwijs. Waar deze flexibilisering initieel bedoeld was voor werkstudenten, studenten met een beperking, topsportstudenten, wordt dit steeds meer gebruikt door studenten om moeilijkere opleidingsonderdelen door te schuiven naar een volgend jaar. Maar ik hoor hier helaas ook dat er andere zaken zijn. Men ziet dat er een bepaald festival in het examenrooster valt, en daarom schuift men het vak door naar het eerste semester van het volgende jaar. Dat soort elementen speelt helaas ook mee.
De Vlaamse Regering besliste daarom om een rem te zetten op het doorschuiven van opleidingsonderdelen. Zo kan een student pas naar het derde jaar bachelor gaan wanneer hij of zij geslaagd is voor alle opleidingsonderdelen uit het eerste jaar. Collega’s, dat staat ook in het regeerakkoord. Ik denk dat dat een goede maatregel is, ook voor de docenten.
Tot slot blijkt dat 15 procent van de studenten die in het academiejaar 2020-2021 een bacheloropleiding zijn gestart, de opleiding verlaat na één jaar. Dat komt overeen met 7.838 studenten. In het academiejaar 2008-2009 ging het nog om 5.586 studenten, of 11 procent. Ook bij de graduaatsopleidingen zien we dat 28 procent van de studenten die startten in een graduaatsopleiding in het academiejaar 2020-2021 deze opleiding na één jaar studeren verliet. Dat komt overeen met 2.834 studenten. Als dat in het kader van een snelle heroriëntering is, kan ik daar vanuit de N-VA alleen maar blij om zijn, want dat is inderdaad iets wat we naar voren schuiven. Maar het zou natuurlijk nog beter zijn indien de studenten direct op de juiste plaats zouden zitten en hun volledige curriculum opnemen.
Minister, hoe staat u tegenover de nieuwe cijfers die Statistiek Vlaanderen bekendmaakte? Die evolutie zet zich blijkbaar door.
Zijn er nog andere elementen naast de doorgeslagen flexibilisering die u ziet als verklaring voor deze evolutie? Ik geef er zelf nog eentje dat niet in mijn vraag zit: ook de coronapandemie heeft allicht, ook hier, een rol gespeeld.
Wanneer zouden we het effect van het beleid dat volgend academiejaar in werking zal treden, kunnen waarnemen? Sommigen zeggen dat je hier al het effect van de nieuwe maatregelen ziet. Dat kan natuurlijk niet want bij die studenten waren ze nog niet van toepassing. Het kan al voortschrijdend inzicht zijn geweest.
Hoe kan er verder worden ingegrepen om de studieduur van studenten zo efficiënt mogelijk te houden?
Ten slotte, de middelbare school waar een leerling naartoe gaat, zou een bepalende factor zijn voor het mogelijke slaagpercentage van een leerling. Hoe kan men ervoor zorgen dat er meer gelijkheid komt in slaagkansen tussen studierichtingen gericht op verdere studies uit dezelfde onderwijsvorm? Als je inderdaad in het aso of het tso een doorstroomrichting volgt, mag je ervan uitgaan dat, wanneer je in die school een diploma behaalt, dat effectief een toegangsticket is dat ervoor zorgt dat je goed kunt starten.
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
Enerzijds stellen we vast – en dat is positief – dat steeds meer mensen de weg vinden naar het hoger onderwijs. Die groei is nog altijd niet gestopt. Het afgelopen academiejaar heeft van al diegenen die zijn afgestudeerd in het secundair onderwijs 78 procent zijn weg gevonden naar het hoger onderwijs. Dat is dus weer een stijging, want tien jaar geleden was dat 73 procent. Ook ten opzichte van verleden jaar is er een stijging, die weliswaar minder groot is. De groei blijft in ieder geval doorgaan.
Ons hoger onderwijs is zeer toegankelijk. Er is amper tot geen financiële drempel. Ook op het vlak van de toelatingsproeven is het aantal opleidingen waarbij er een bindende toelatingsproef is, beperkt.
Dat heeft echter ook een keerzijde. We moeten namelijk vaststellen dat er nog te veel drop-out is in het hoger onderwijs. Net daarom hebben we in juni van verleden jaar een decreet goedgekeurd waarin nieuwe maatregelen van studievoortgangsbewaking zijn opgenomen, met als doel te zorgen voor meer studie-efficiëntie en minder frustratie, teleurstelling bij studenten en ouders. Want zij starten wel in het hoger onderwijs, maar uiteindelijk stroomt meer dan een kwart van hen uit het hoger onderwijs uit zonder diploma.
Ik weet niet of er al een aankondigingseffect van de maatregelen speelt, maar je ziet alleszins wel dat het leeft, tenminste als mijn mailbox ter zake enigszins representatief is, want ik krijg daaromtrent wel vrij veel berichten. De boodschap komt in ieder geval aan, en dat is ook goed.
Los daarvan is het ook zo dat verschillende hogeronderwijsinstellingen zelf al bepaalde keuzes hadden gemaakt met betrekking tot die studievoortgang en misschien al wat strenger waren dan de huidige regelgeving.
Met het optimaliseren van de studie-efficiëntie willen we niet enkel ontgoochelingen bij studenten en ouders vermijden en het studiesucces verhogen, het heeft natuurlijk ook een gunstig effect op de kosten die met studeren gepaard gaan, zowel voor de student, de ouders als voor de samenleving.
Met dat decreet willen we verder ook de gemiddelde studieduur verminderen. Twee op de drie studenten doen langer over hun studies. We willen de drop-out verminderen. Ik verwees er al naar dat een kwart van de generatiestudenten het onderwijs verlaat zonder diploma. Ook willen we het studiesucces verhogen door meer structuur aan te bieden en een betere begeleiding.
De meest ingrijpende wijziging ligt in de maatregel waarbij startende studenten in een bacheloropleiding binnen twee academiejaren moeten slagen voor de opleidingsonderdelen van hun eerste inschrijving. Dan nog zijn er altijd vier examenkansen.
Zij kunnen uiteraard wel heroriënteren naar een andere opleiding, die meer aansluit bij hun competenties. We ontnemen dus niemand die kans.
Het is een verplichte maatregel van studievoortgang die alle instellingen moeten toepassen. Maar ook in dezen belet het niet dat hogeronderwijsinstellingen zelf extra maatregelen kunnen treffen.
Anderzijds – want men focust natuurlijk op één aspect van het verhaal – wordt ook de nodige begeleiding voorzien. De maatregelen worden ingevoerd geflankeerd door de nodige begeleiding. Na tegenvallende resultaten na de eerste zittijd moet de instelling verplicht studieadvies geven aan de student en een student heeft ook steeds het recht om een gesprek aan te gaan met een studie- of trajectbegeleider.
Meer en meer studenten combineren studeren met een job of studentenarbeid of met een gezinsleven. Er zijn ook studenten met een bijzonder statuut zoals werkstudenten, topsporters, student-ondernemers, studenten met een functiebeperking enzovoort. Dat heeft uiteraard een invloed op de studieduur, omdat men in zulke gevallen ook nog eens beperktere studiepakketten opneemt.
Maar met het nieuwe decreet wordt ruimte geboden aan de instellingen om in hun beleid rond studievooruitgang ook rekening te houden met die realiteit. Het is decretaal mogelijk om aan die bachelorstudenten een bijzonder statuut toe te kennen, of ook aan hen een geïndividualiseerd traject op maat te kunnen aanbieden. Daardoor kunnen ze ook een beperkter studieprogramma opnemen. Op die studenten zijn de nieuwe maatregelen van studievoortgangsbewaking van toepassing, maar dan wel op het beperkter pakket aan opleidingsonderdelen dat ze opnemen, zodat ze nog voldoende studievoortgang kunnen boeken met een zo minimaal mogelijke verlenging van de studieduur. Aan hen bieden we dus een nodige structuur waarbij we zeggen dat ze eerst de eerstejaarsvakken moeten afwerken en dan de rest, en we zorgen er ook voor dat zij de nodige begeleiding en het nodige advies krijgen. Ook daar gaan we er dus van uit dat de slaagkansen vergroot worden voor die groep.
Zoals gezegd, gaan die nieuwe maatregelen pas in vanaf het volgende academiejaar. De eerste effecten zullen we pas binnen enkele jaren kunnen registreren. Sowieso heb ik al bij die goedkeuring aangekondigd dat we een en ander zullen evalueren na vijf jaar. De nieuwe regelgeving moet voldoende lang in voege zijn, en er moet voldoende data voorhanden zijn vooraleer we relevante conclusies kunnen trekken.
De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) bereidt momenteel een advies op eigen initiatief voor, waarbij wordt aangegeven welke indicatoren zeker worden gehanteerd om te kunnen monitoren wat die effecten zijn van die nieuwe regelgeving. Via dashboards die mijn administratie heeft opgemaakt en ter beschikking heeft gesteld aan de instellingen, kunnen die instellingen ook zelf, op grond van eigen data en beleid, monitoren. Elke instelling heeft dus een dashboard beschikbaar via Mijn Onderwijs, waarbij ze ook de studie-efficiëntie van hun eigen studenten, en dus ook de drop-out, zelf kunnen volgen. Ze kunnen het ook nog eens vergelijken met het Vlaamse gemiddelde, ze kunnen zichzelf daarin dus positioneren.
Met dit decreet geven we dan finaal vorm aan die viertrapsraket waarbij we effectief proberen de studieoriëntatie efficiënter te maken. Eerst heb je Columbus, ten tweede heb je het advies van de klassenraad, ten derde zijn er de starttoetsen met een verplichte remediëring, en de laatste trap is de snelle heroriëntering dankzij dit decreet.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk inderdaad dat we van dit decreet een kans moeten maken, en geen bedreiging. Ik denk dat dat een belangrijke taak is in sensibilisering. Ik zou eigenlijk alle studenten willen oproepen tot de drie belangrijke d’s. Doe alle zaken die er zijn om goed te oriënteren; dat gaat over Columbus, starttoetsen, en dergelijke meer. Denk na, want als ik de Columbus zie, dan komen daar soms andere voorstellen uit. De laatste is dan doorzetting, want ook de moeilijkere opleidingsonderdelen zijn er om een bepaalde reden.
Een tweede oproep die we ook moeten doen, minister – en als N-VA vinden we dat zeker goed in het kader van onze kennisregio – is dat het aantal studenten in het hoger onderwijs toeneemt. Dat is goed, maar het is nog belangrijker dat studenten ook effectief hun diploma halen. Ik denk dat ik in oriëntering jammer genoeg nog iets te veel hoor dat sommige leerlingen – vergeef het mij dat ik het op deze manier uitdruk – hun kop zot wordt gemaakt dat ze een master- of bachelordiploma moeten halen, terwijl zij in een zeer sterk beroepsgerichte opleiding zitten. De arbeidsmarkt an sich is dus ook geen foute keuze. Een keuze om naar de arbeidsmarkt te gaan, is er niet een omdat je niet gaat studeren. Neen, het kan ook een positieve keuze of een positief advies zijn dat we geven aan jongeren, dat we aan hen meegeven dat ze klaar zijn om te gaan werken, dat ze willen werken en opgeleid zijn om te werken. Ze mogen dan weten dat, als ze later in hun carrière nog iets anders willen doen, er hier in Vlaanderen nog heel wat opties zijn.
Een derde punt waarvan ik vind dat het ook een rol speelt – het mag geen leidend motief zijn, maar we moeten er wel aandacht voor hebben – is dat door studieverlenging ook in studentensteden de druk op de kotenmarkt nog meer toeneemt. Want hoe meer studenten langer doen over een opleiding, of iemand nu voor twintig studiepunten is ingeschreven, of voor zestig studiepunten, dat kot is bezet. Het is geen leidend motief, het is een gevolg van die flexibilisering.
Minister, ik heb wel nog een vraag. Scholen in het secundair onderwijs leveren natuurlijk leerlingen aan het hoger onderwijs. Bij die datamonitoring lijkt mij dat de VLOR ook een zeer goede terugkoppeling aan de scholen in het secundair onderwijs voorstelt van welk advies ze hebben gegeven, waar die student dan is terechtgekomen, en of die erin slaagt of niet. Die info gebeurt wel al, maar nog niet op een dergelijke doorgedreven en analytische manier. Ik wil toch nog een oproep doen dat we scholen toch iets meer inzicht kunnen geven in die data waar we het net over hebben gehad.
De heer Warnez heeft het woord.
De cijfers zijn uiteraard niet verrassend. Aan de andere kant wil ik toch wel oproepen om een klein beetje op te letten met zwart-witverhalen met woorden als ‘doorgeslagen flexibilisering’. Uiteraard zal de flexibilisering een deel van de oorzaak zijn van de studieduurverlenging. Maar ik denk dat de VLOR ondertussen in zijn rapport 2020 heeft bewezen dat ze niet is doorgeslagen.
Collega Daniëls, we moeten opletten dat we die cowboyverhalen niet veralgemenen. Ik heb zelf zeven jaar in het hoger onderwijs gewerkt. Ik kende uiteraard niet alle studenten en de studenten vertelden mij niet alles, maar de studenten die een vak een jaar later doen omdat ze naar een festival willen? We moeten een klein beetje opletten dat we de studenten niet op die manier afstempelen. Ik denk niet dat er veel zulke studenten zijn.
Voor alle duidelijkheid: ik ben er wel van overtuigd dat we nood hadden en hebben aan sterkere studievoortgangsbewakingsmaatregelen. Het decreet is goed. Het is ook verstandig geweest dat we van het idee van een knip tussen de derde bachelor en de master zijn afgestapt en dat we tijdens het opleidingstraject een vroeger signaal hebben ingebouwd. Minister, ik vind het ook belangrijk dat dat wordt gemonitord. Daartegenover stond ook – en u hebt het zelf aangehaald – het belang van een betere begeleiding. Dat is een belangrijk stuk in het decreet: recht op studiebegeleiding, recht op studieadvies. Vandaar mijn vraag: als je de studievoortgangsbewakingsmaatregelen garandeert en monitort, doe je dat ook met het recht op studiebegeleiding? Wordt samen met de universiteit en hogescholen bekeken of die studiebegeleiding en dat studieadvies worden gegarandeerd? Wordt dat gemonitord? Hebt u signalen dat dat vandaag misschien niet altijd zo is?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft de vraag over de terugkoppeling van de data van het hoger onderwijs, de slaagpercentages en dergelijke: dat zijn we momenteel aan het bekijken. Ik moet erkennen dat er nog wel wat discussie over is omdat dat vervolgens opvraagbaar is. We bekijken nog hoe we dat kunnen kanaliseren. Ook in dezen is er wel een zekere gevoeligheid. Ik probeer daar wel wat draagvlak voor te vinden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik snap dat er daar enige gevoeligheid voor is. Maar wat voor mij vooral belangrijk is, is dat scholen die vanuit een doorstroomrichting leerlingen adviseren om in bepaalde richtingen verder te studeren, het weten wanneer het vastloopt – soms op iets van taal of soms op iets van wetenschappen of soms op iets van teksten lezen – zodat ze dat kunnen bijsturen, in het belang van de studenten. Het gaat mij vooral om het onderwijskundige. Die informatie moet worden teruggekoppeld, niet om een nieuwe Onderwijskiezer of eender wat daarop te enten.
Collega Warnez, ik gaf gewoon aan dat er vandaag geen onderscheid meer bestaat tussen de redenen waarom je een flexibel traject kunt kiezen. Met andere woorden: er is geen onderscheid tussen een student met een heel zware ondersteuningsnood, een werkstudent of een student die dat doet om weet ik veel welke andere reden – en ik noemde er een. Die hebben allemaal dezelfde rechten. Ze hebben allemaal dezelfde manier waarop ze kunnen flexibiliseren. U verwijst naar uw tijd. In die tijd was het nog iets terughoudender. U schatte dat vier jaar geleden allicht iets matuurder is. Vier jaar geleden, kijk eens aan! Dat is nog niet zo lang geleden. Dan ziet u er in elk geval nog zeer goed uit voor uw leeftijd, collega.
Collega’s, het gaat mij om de gelijktrekking. Dat wilde ik aanhalen. Er is geen onderscheid meer tussen de redenen waarom je flexibiliseert. Dat is het belangrijkste onderdeel van het decreet dat we samen hebben gemaakt: dat we iedereen daarin opnieuw responsabiliseren, zowel de student als de scholen van secundair onderwijs als onze instellingen voor hoger onderwijs, dat je niet studenten aantrekt puur omwille van de aantallen, maar dat je ook goed bekijkt of het juist zit en of er op tijd wordt geheroriënteerd. Dat is ook in het belang van onze graduaten, die, laat ons eerlijk zijn, vandaag nog altijd een beetje onderbelicht blijven, maar die wel kwaliteitsvolle opleidingen zijn. En ook van onze zevende jaren, in alle formuleringen – Se-n-Se (secundair-na-secundair) en andere afkortingen – die ook daarin voor studenten belangrijke stappen kunnen zetten.
Dat neemt niet weg dat het een goede zaak is dat een student die in een aantal vakken niet slaagt en er dan na vier zittijden wel door is, vervolgens zijn traject start. Dan moeten we daar ook absoluut tegen zeggen: ‘Doe zo voort!’
De vraag om uitleg is afgehandeld.