Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, de laatste tijd zijn er verschillende schrijnende berichten gepasseerd. Recent werd een moeder uit Roeselare veroordeeld tot twaalf maanden voorwaardelijk voor herhaalde zedenfeiten met haar 5-jarig zoontje. De vader van het kind stapte in 2019 reeds naar de politie omdat er aanwijzingen waren dat zijn ex-partner het kind langdurig had misbruikt. Pas recent werd de moeder veroordeeld voor herhaalde aanranding, alsook opzettelijke slagen en verwondingen.
In het verleden stelde ik reeds een schriftelijke vraag over vrouwelijke geweldplegers. Het is immers een mythe dat enkel vaders incest zouden plegen. Binnen een intrafamiliale context van seksueel geweld zijn er ook vrouwelijke plegers. Dit komt echter veel minder in de openbaarheid en is ook lastiger op te merken dan bij vaders. De gevolgen zijn echter even ernstig. Bovendien is er bij vrouwelijke plegers vaker een voorgeschiedenis van trauma. Opmerkelijk is dat vrouwelijke plegers vaak werken met een mededader. Over de behandeling van vrouwelijke zedendelinquenten bestaat er momenteel echter nog zeer weinig onderzoek.
Minister, hoe evalueert u het huidige behandelaanbod voor vrouwelijke zedendelinquenten?
Bent u van mening dat er meer aandacht moet zijn voor vrouwelijke zedendelinquenten?
Over welke actuele cijfers beschikt Vlaanderen inzake het aantal vrouwelijke zedendelinquenten?
In het Vlaams actieplan ter bestrijding van seksueel geweld wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vrouwelijke en mannelijke daders, hoewel deze profielen zeer verschillend zijn. Op welke wijze kan er dan worden gegarandeerd dat er ook voor vrouwelijke plegers voorzien wordt in een effectief behandelaanbod?
Zult u initiatieven nemen om meer onderzoek rond de behandeling van vrouwelijke zedendelinquenten te voeren? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben van mening dat er aandacht moet zijn voor zedendelinquenten in het algemeen, zowel voor vrouwelijke als voor mannelijke zedendelinquenten. Daarom heb ik ook een onderzoek laten uitvoeren naar de optimalisatie van het huidige hulpverleningsaanbod aan de doelgroep van zedendelinquenten. Binnen het rapport ligt de focus op de groep van potentiële plegers die nog niet in contact kwamen met justitiële instanties en de ex-gedetineerde zedenplegers die vrijkomen zonder voorwaarden. De beleidsaanbevelingen uit dat onderzoek zullen ons toelaten concrete pistes uit te tekenen om een en ander te verbeteren.
Ondertussen lopen er al verschillende initiatieven, bestaande en nieuw opgestarte, voor deze doelgroep, waaronder een aantal, niet exhaustief, binnen mijn beleidsdomein. Ik noem er enkele. De centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) hebben een specifiek aanbod voor de doelgroep van zedendelinquenten. Mensen kunnen rond deze problematiek de 1712-hulplijn contacteren. Stop it Now! biedt ondersteuning aan mensen die zich zorgen maken over hun eigen seksuele gevoelens of gedrag naar minderjarigen en hun naasten. Binnen het Universitair Forensisch Centrum is een project lopende rond herstelgericht werken met de context van potentiële plegers van zedenmisdrijven.
Ondanks bovenstaande initiatieven voor de doelgroep, blijft de vraag waarom een potentiële pleger of dader dan toch de stap niet zet naar hulpverlening. Ook dat is een element van onderzoek waarover ik al sprak.
Wanneer het gaat over cijfers, bestaat er geen eenduidig antwoord. Binnen de door mij gesubsidieerde voorzieningen wordt er gewerkt met een heel heterogene en diverse doelgroep, want dé zedendelinquent bestaat niet. Het gaat hier dan bijvoorbeeld over zedendelinquenten binnen het gezin of de familie, maar evenzeer over zedendelinquenten die hun slachtoffer niet kennen, over personen die zich vrijwillig aanmelden en nog geen stafbare feiten hebben gepleegd, over personen die wel al strafbare feiten hebben gepleegd en hiervoor in de gevangenis hebben gezeten. Vaak duikt het thema ook pas later in een begeleiding op, bijvoorbeeld als er voldoende vertrouwen is opgebouwd.
Voor de CAW’s gaat dit bijvoorbeeld over cijfers inzake de begeleiding van de groep gedetineerden, zowel mannen als vrouwen, waarbij er dan thematisch aangegeven wordt welke thema's behandeld worden. Dit kan dan gaan over kindermishandeling, partnergeweld, ouder-kindrelatie, psychisch welbevinden, seksualiteit, enzovoort.
Binnen de CAW’s zijn er ook HSD-teams (Hulpverlening aan Seksuele Delinquenten). Het gaat hier om teams die begeleiding aanbieden aan seksuele delinquenten buiten de gevangenis, ongeacht het statuut van deze persoon: vrijwillige aanmelding of een justitiële aanmelding. Het kan zowel om mannen als vrouwen gaan. De variabelen die geregistreerd worden, zijn onder andere: aantal aanmeldingen, aantal intakegesprekken, aantal nieuwe begeleidingen of behandelingen, aard van het seksueel probleemgedrag, enzovoort.
Binnen de CGG’s worden zorgperiodes geregistreerd. 11 CGG’s hebben een aanbod voor zedendelinquenten. Het aanbod staat open voor zowel mannen als vrouwen. Een zeer klein percentage van het totaal aantal zedendelinquenten, ongeveer 1,5 procent van het totaal aantal zorgperiodes, wordt ingezet voor de behandeling van vrouwelijke zedendelinquenten.
Ook binnen Stop it Now! zijn er cijfers beschikbaar, te consulteren in hun jaarverslag. Het gaat hier dan over aantal oproepen, aantal contacten, gekozen medium enzovoort.
Voor zover mij bekend, bestaan er in België geen genderspecifieke instrumenten en behandelstrategieën voor vrouwelijke zedendelinquenten. Het behoort tot de deskundigheid van de hulpverleners om hun begeleidings- en/of behandelaanbod af te stemmen op de noden van hun cliënt, of het nu gaat om intrafamiliaal geweld of extrafamiliaal geweld, of het nu gaat om een potentiële pleger of een veroordeelde dader, of het nu gaat om een man of een vrouw. Een gedifferentieerde begeleiding of behandeling van potentiële plegers of daders lijkt zeer logisch, afgestemd op wie de pleger of dader is, de problematiek, het soort zedendelinquentie, het slachtoffer zelf, welke relatie er al bestond tussen slachtoffer en pleger of dader.
Binnen het werkveld wordt op dit moment gewerkt volgens het ‘Risk Needs Responsivity’-model. Het risicoprincipe vereist dat de intensiteit van de behandeling aangepast is aan het recidiverisico van de pleger; het ‘needs’-principe stelt dat de criminogene behoeftes van de plegers of daders moeten worden aangepakt en het responsiviteitsprincipe geeft aan dat de behandeling op dusdanige manier georganiseerd moet worden dat een pleger of dader zich ervoor openstelt.
Zodra het recente wetenschappelijke onderzoek, dat uitgevoerd werd door de UGent inzake de optimalisatie van het hulpverleningsaanbod voor de doelgroep van potentiële plegers en ex-gedetineerden is vrijgegeven, zal ik bekijken of en welke volgende stappen nodig zijn.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
We ronden het hier begrijpelijk op een snelle manier af, maar het kind in kwestie en vele andere kinderen die ten prooi vielen aan dergelijke daders, hebben voor de rest van hun leven te kampen met deze trauma's. Ze hebben trauma’s door een vertrouwenspersoon, hun ouders, net diegenen die moeten zorgen voor het welzijn van het kind. De trauma's zijn niet te overzien.
Ik heb zelf nog geen kinderen, minister, maar ik kan me niet voorstellen dat zoiets zou gebeuren.
Uiteraard moet er, ongeacht het geslacht van de daders, aandacht zijn voor eenieder die dergelijke feiten pleegt. Het is echter wel een feit dat vrouwelijke zedendelinquenten die zedendelicten plegen een groep zijn die veel minder in criminologisch onderzoek voorkomt. Het is een groep die in criminologisch onderzoek zelfs wordt overgeslagen.
Vandaar dus toch wel mijn specifieke bijkomende vraag: welke initiatieven zult u nemen om die zedenfeiten, specifiek van een vrouwelijke pleger, sneller op te merken en zo ook sneller te kunnen ingrijpen?
Daarnaast wil ik nogmaals wijzen op hoe ongelooflijk belangrijk snelle detectie is, zeker bij zulke jonge kinderen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik dank u voor de aanvullende vraag.
Ik was al verrast toen u zei dat we dit snel afhandelen. Ik ben het met u volkomen eens dat een vraag om uitleg eigenlijk te beperkt is om de hele problematiek te bespreken. U stelt mij een vraag, ik antwoord op die vraag. Ik vind persoonlijk dat ik ruim mijn tijd heb genomen om op de vraag te antwoorden, want ik zag sommigen al fronsen.
Het proces van de dame die u noemt, zal zeker nog worden gevoerd. Ik heb daarnet ook al maatregelen opgesomd. Ik weet niet of we specifiek op geslacht moeten werken, maar het is voor mij vooral van belang dat we er aandacht voor hebben dat het bestaat en dat de signalen dus moeten worden opgepikt.
In de Kindreflex maken we geen echt onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke potentiële daders. Als een kind signalen uitstuurt, maakt dat niet uit. Het belangrijkste is dat we ons bewust zijn van het feit dat vrouwelijke zedendelinquenten evengoed kunnen voorkomen. We mogen niet met voorafnames in ons hoofd zitten als een kind een signaal geeft. Daar wordt ook op gewerkt.
U vraagt naar maatregelen. Ik wil echt de studie afwachten, omdat we dan een beter zicht op het geheel van de problematiek zullen hebben.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, het was zeker geen aanval op uw antwoord, dat zeer uitgebreid was. Helaas hebben we een zeer strenge voorzitter, die ons binnen de perken tracht te houden. Of het altijd lukt, daar zijn we nog niet uit.
Minister, of het nu gaat over mannelijke of vrouwelijke zedendelinquenten, ik ben er, in tegenstelling tot wat u net zei, wel van overtuigd dat er toch wel een verschil is in de manier waarop het wordt gedetecteerd. Het gaat steeds om een slachtoffer en het is altijd het slachtoffer te veel. Slachtoffers verdienen onze steun en onze hulp. Als Vlaams Belang zullen we u steeds steunen bij iedere stap die u zult zetten om de slachtoffers te helpen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.