Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de nieuwe SILC-cijfers
Verslag
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
2.144.000 Belgen of 18,7 procent van de Belgische bevolking loopt risico op armoede of sociale uitsluiting. Dat blijkt uit de armoedecijfers voor 2022 die Statbel, het Belgische statistiekbureau, op 16 februari publiceerde op basis van de enquête naar inkomens en levensomstandigheden (Statistics on Income and Living Conditions, SILC).
13,2 procent van de Belgen woont in een huishouden waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan de armoededrempel, die 1366 euro per maand bedraagt voor een alleenstaande. Zij worden beschouwd als een risicogroep voor monetaire armoede. Daarnaast leefde 11,5 procent van de bevolking in een huishouden met een lage werkintensiteit. 5,8 procent van de Belgen werd in 2022 geconfronteerd met ernstige materiële en sociale deprivatie.
Achter de nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor elk van de kernindicatoren is de situatie het meest precair in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het minst in het Vlaamse Gewest. Het Waalse Gewest situeert zich daar tussenin, maar heeft wel hogere armoedeniveaus dan het nationale niveau.
Een belangrijke vaststelling is dat het armoedecijfer – na het wegvallen van de coronasteunmaatregelen – in Wallonië en Brussel terug gestegen is naar het niveau van 2019. Het goede nieuws – om professor Wim Van Lancker te citeren – komt uit Vlaanderen: in tegenstelling tot de andere gewesten is de armoede er niet gestegen, maar blijft ze stabiel, al mag dat uiteraard niet tot zelfgenoegzaamheid of passiviteit inzake armoedebestrijding leiden.
Ik heb voor u drie vragen, minister.
Hoe evalueert u die cijfers? Welke zijn volgens u de belangrijkste conclusies voor Vlaanderen die u uit de cijfers destilleert en wat zijn volgens u de verklaringen hiervoor?
Welke impact op de armoedecijfers verwacht u in de toekomst ten gevolge van de hoge inflatie en energieprijzen?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik zal het heel kort houden en direct overgaan tot mijn vraag, aangezien collega Verheyen alle cijfers heeft aangehaald die ook in mijn vraag stonden. Vandaar ook mijn vraag, minister. Wat zijn de conclusies die u trekt uit de nieuwe SILC-cijfers en vergen deze bepaalde aanpassingen aan de acties binnen het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA), waar binnen heel wat beleidsdomeinen acties rond armoede zijn opgesomd?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u, collega’s Verheyen en De Rudder, voor de vragen over de armoedecijfers. Hoe evalueren we die cijfers? We kunnen inderdaad wel tevreden zijn met het feit dat voor Vlaanderen geen nieuwe stijging van de armoedecijfers is vast te stellen en het armoederisico met 7,7 procent stabiel blijft tegenover vorig jaar.
We zien daarentegen geen daling meer zoals we die vorig jaar wel zagen van 9,3 naar 7,8 procent. Ik herinner hier wel aan de evaluatie van de cijfers vorig jaar, waar, vanwege de coronacrisis, de armoedegrens maar zeer beperkt toenam, terwijl het nu toch weer het geval is dat er een sterke toename is. Vorig jaar was dat een toename van 9 euro per maand voor een alleenstaande. In de nieuwe cijfers gaat het om 73 euro per maand voor een alleenstaande, wat eigenlijk meer is dan in normale jaren, terwijl dat in dat coronajaar net minder was. Tegelijk vielen in de loop van het jaar ook al enkele coronasteunmaatregelen weg. Desondanks is er dus geen toename van de armoedecijfers in tegenstelling tot een toename in de andere regio’s. Wellicht zijn niet alle wijzigingen en ook het status quo tegenover voorgaande jaren statistisch significant, en moeten we dus voorzichtig zijn om hieruit al te veel conclusies te trekken.
Wat betreft de belangrijkste conclusies, en de impact van de inflatie en de energieprijzen: volgens mij is de belangrijkste conclusie dat wanneer we als overheden, elk vanuit onze eigen bevoegdheden, inzetten op de problematiek, wel degelijk nog een verschil kunnen maken in de armoedecijfers. In die zin is dit hoopgevend, temeer als we vaststellen dat we een trendwijziging kunnen realiseren net in tijden van crisis. Het moet daarbij wel gezegd worden dat die crisis heeft gezorgd voor voldoende maatschappelijk draagvlak om die investeringen te doen, wat vandaag denk ik een werkpunt is.
Anderzijds moeten we beseffen dat we niet op onze lauweren mogen rusten. De dalende trend zet zich niet door, ook niet in Vlaanderen. Daarnaast wijst collega Verheyen terecht op mogelijke gevolgen van de energiecrisis en de daarbij horende hoge inflatie, die nu vooral gedreven wordt door de voedselprijzen. Ook in een ander dossier, vorige week, hadden we daar toch een aantal relevante bedenkingen bij. Zowel energie als voeding nemen voor mensen met een laag inkomen een grotere hap uit hun maandbudget dan voor u en ik. Mensen in armoede voelen de prijsstijgingen dus sterker in hun portemonnee.
Bij mijn aantreden als minister voor armoedebestrijding, uitte ik dan ook de vrees dat de dalende armoedecijfers niet zouden aanhouden als we geen bijkomende maatregelen zouden treffen. Tijdens de begrotingsopmaak 2023 hebben we een aantal toch wel significante maatregelen. Denk aan de extra toelagen in het groeipakket, het versterken van de sociale toeslagen, de maatregelen om huurindexeringen te beperken voor energieverslindende woningen en dergelijke meer.
Ik wijs er ook op dat de EU-SILC-methode zeer goed is, maar net als elke indicator beperkingen kent. Zo houdt deze rekening met het inkomen, maar niet met de uitgaven. Daarom ook dat we de nieuwe indicator op basis van de referentiebudgetten, waar we het in deze commissie al regelmatig over hadden, verder willen ontwikkelen. Maar we moeten ook kijken naar verschillende andere indicatoren. Zo zien we het aantal mensen dat beroep doet op noodhulp nog verder toenemen, of zien OCMW’s het aantal vragen op aanvullende financiering ook toenemen.
Volgend jaar zullen we in de EU-SILC ook de gevolgen zien van de hoge inflatie in 2022 en in welke mate de cijfers daardoor beïnvloed worden. Dat is vandaag moeilijk om in te schatten.
De laatste vraag was van collega De Rudder en ging over de conclusies die we trekken ten aanzien van eventuele aanpassingen aan de acties binnen het VAPA. In uw vraagstelling had u verwezen naar het belang van een diploma hoger onderwijs. Dat is ook in de vaststelling van Statbel relevant. Dat is niet nieuw. Die vaststelling werd ook al in het verleden gemaakt. Het bevestigt volgens mij de noodzaak aan maatregelen die we als Vlaamse Regering nemen om het hoger onderwijs toegankelijk te maken en te houden voor jongeren die in een financieel of maatschappelijk moeilijke context opgroeien. Uiteraard blijft dat voor het onderwijsbeleid een belangrijke doelstelling.
Maar we moeten ook ruimer kijken en aandacht hebben voor de huisvestingssituatie en het welzijn van die jongeren. Onlangs was er een interview van Theo Vaes van ArmenTeKort. Hij zei dat het belangrijkste instrument in het armoedebeleid het huisvestingsbeleid is. Ik denk effectief dat we daar nog een aantal stappen moeten nemen, dat we daar nog een aantal versnellingen hoger moeten gaan om mensen in armoede extra te ondersteunen.
Omdat we vanuit de Vlaamse Regering halfweg 2022 al aanvoelden dat de energiecrisis en stijgende inflatie mogelijk sterke gevolgen konden hebben op mensen in armoede en de armoedecijfers, hebben we in september een evaluatie gedaan, en ook de aanscherping van het VAPA, met ook verschillende extra maatregelen. In die zin ben ik niet van oordeel dat deze nieuwe cijfers een aanpassing van het VAPA vergen, al mogen we inderdaad, zoals in de vraagstelling van beide collega’s ook aan bod kwam, niet op onze lauweren rusten. Ik denk dat de komende periode ook voor het armoedebeleid een bijzonder uitdagende periode zal zijn.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Het is bijna een traditie dat ik deze vraag elk jaar stel. In het verleden had voormalig minister Beke de eer om te antwoorden. Nu is het aan u. Maar sowieso dank ik u voor uw duidelijke antwoorden, en ik sluit me ook aan bij de standpunten en de conclusies die u net gemaakt hebt. Ik wil wel nog één ding benadrukken, en dat is ook iets dat ik elk jaar doe, of zelfs meermaals per jaar. Ik weet, we hebben armoede in Vlaanderen, en het is een strijd die we moeten blijven voeren, maar de cijfers sterken mij opnieuw als er soms gezegd wordt dat Vlaanderen kil en koud is, kommer en kwel, en dat is het niet. Dat laten deze cijfers ook weer zien.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Dank u wel, minister, om grondig te antwoorden op deze vraag, en te verwijzen naar de maatregelen die we als Vlaanderen al nemen. We zetten al heel sterk in op het armoedebeleid. De cijfers bewijzen dat. Maar het is ook goed dat we de kanttekening maken dat we voorzichtig moeten blijven. Elke persoon in armoede is er één te veel. Maar ik wil ook verwijzen naar de budgetten die dit jaar en volgend jaar extra vrijgemaakt worden, om te blijven inzetten op armoede, en die kunnen natuurlijk alleen maar ten goede komen.
Voor de rest zullen we dit blijven opvolgen. Ik wil alleen nog zeggen dat we die SILC-cijfers grondig moeten analyseren, maar ook het feit dat dat natuurlijk niet alles weergeeft. Zoals u ook al zei: het inkomen zit daarin, maar niet de uitgaven. Het is een belangrijke parameter, maar we moeten natuurlijk ook alles in zijn context kunnen plaatsen. Ik ben blij dat we tevreden kunnen kijken naar de cijfers, maar we moeten elke dag verder het armoedebeleid blijven voeren.
De heer Veys heeft het woord.
Dank aan de collega’s voor de vragen. Ik denk dat het belangrijk is dat we ons daar goed over buigen. In algemene zin is het aantal Vlamingen onder de armoededrempel stabiel gebleven. We zitten zelfs nog onder het niveau van voor corona, denk ik. We hebben het er in het verleden ook al over gehad: als de inkomens nationaal dalen, dan verandert dat. U gaf dat ook aan in uw antwoord.
Ik denk, collega’s, dat we hier wel het belang zien van de sociale welvaartstaat en een robuuste sociale zekerheid. Ik hoor sommige fracties in de plenaire vaak die sociale zekerheid wat ondergraven. Ik denk dat dit een bewijs is dat we dat vooral niet moeten doen, zeker in de huidige tijden. Minister, ik apprecieer wel dat u zegt dat we niet op onze lauweren mogen rusten.
Dit zijn dalingen in de armoedecijfers die we al lang niet meer gezien hadden. Maar ik heb daarnet in het verhaal de inspanningen van het federale niveau – begrijpelijk: u bent Vlaams minister – niet gehoord. Ik wil daar toch nog eens naar verwijzen: het systeem van tijdelijke werkloosheid tijdens corona, zodat men kon blijven rekenen op een stabiel inkomen: tal van federale covidsteunmaatregelen voor de meest kwetsbaren; de voedselhulp; OCMW-ondersteuning; psychologisch welzijn, enzovoort, zodat die bescherming toch op een hoog niveau bleef.
We hadden het over corona, maar de Oekraïnecrisis en de energiecrisis zijn daarna gevolgd. Ook daar heeft die federale overheid er alles aan gedaan om de koopkracht van de bevolking en de meest kwetsbaren toch te blijven ondersteunen: de uitbreiding van het sociaal tarief, ook al zijn velen daartegen; de automatische indexering van lonen en uitkeringen; de btw op energie naar 6 procent; extra steun voor de OCMW’s … Dat speelt een belangrijke rol. Daardoor is de armoede niet verder toegenomen. We hebben daar een schokdemper ingevoerd die nodig was in crisistijden. Dat is niet altijd evident.
Die armoededrempel kijkt vooral naar het inkomen. Wat aan uitgavekant verholpen kan worden – die daling van de btw op energie, die koopkracht – zie je niet altijd in die indicatoren. Maar de conclusie is toch dat we de meest kwetsbaren goed door twee opeenvolgende crisissen hebben geloodst, zowel bij de federale overheid als hier. Maar op Vlaams niveau mis ik toch wat structurele zaken, en ik ben blij, minister, dat u zegt hoe cruciaal dat huisvestingsbeleid is. Als ik dan zie dat we dan met een minister van Wonen zitten in Vlaanderen die zegt dat we moeten stoppen met op die 20 procent meest kwetsbaren te focussen, dan ben ik toch wat bezorgd. Net die groep hangt af van de overheid om vooruit te gaan, om dat verschil te kunnen maken.
Ik heb twee vragen voor u, minister. In de vorige begrotingsronde heeft uw partij toch sterk op die verhoging van dat kindergeld proberen te wegen. Dat is dan uiteindelijk niet gelukt. Plant u daar een nieuwe poging? Ziet u daar nog mogelijkheden om het armoedebestrijdingsbeleid nog te versterken?
Twee, wat zult u op Vlaams niveau structureel doen om de situatie van mensen in armoede te blijven verbeteren? U zegt dat we niet op onze lauweren mogen rusten. Wat zult u bijkomend doen? Kunt u mij een maatregel noemen waar Vlaanderen echt gezorgd heeft dat die armoede niet is toegenomen?
Minister Dalle heeft het woord.
Misschien eerst een opmerking over de verhouding tussen het Vlaamse en het federale niveau. Het is ontegensprekelijk zo dat ook de federale overheid een erg belangrijke rol heeft gespeeld bij de inkomensondersteuning van mensen in armoede. Het zal u niet verwonderen dat wij die maatregelen ook steunen, vanuit de cd&v-fractie spreek ik dan. Maar ook als Vlaamse overheid vinden we het natuurlijk een goede zaak dat er systemen bestaan als tijdelijke werkloosheid. Ik wijs er wel op – en dat blijkt ook uit het debat – dat elke overheid een rol te spelen heeft, een verantwoordelijkheid heeft, en ook eigen initiatieven kan nemen. In Vlaanderen hebben we dat ook gedaan. Je merkt ook dat dat een verschil maakt.
De federale maatregelen zijn toepasselijk op het hele grondgebied, hebben zelfs financieel – zeker voor de inkomensondersteuning, rond energie, het sociaal tarief bijvoorbeeld, en ook de tijdelijke werkloosheid – zeker een even grote impact in Wallonië en Brussel als in Vlaanderen, proportioneel gesproken. En toch merk je dat Vlaanderen licht gunstig evolueert, en dat Wallonië en vooral Brussel zeer negatief evolueren.
Ik was gisteren nog op een tewerkstellingsproject in Brussel, waar ik ook mijn frustratie daarover heb uitgedrukt. Vanuit Vlaanderen doen wij daar het nodige, vanuit onze gemeenschapsbevoegdheden, om ook onze bijdrage te leveren aan het armoedebeleid in Brussel. Maar er is een toch wel redelijk stuitend tekort aan sense of urgency – zeker in Brussel, over Wallonië zal ik me niet uitspreken – over die problematiek van tewerkstelling van kansengroepen en armoedebestrijding. Ik denk dat we daar door de cijfers aantonen dat we boven op het federale beleid vanuit Vlaanderen toch wel een vrij goed beleid voeren.
Wat het woonbeleid betreft, ben ik het met u eens dat we daar nog extra stappen moeten zetten. Ik ben het ook niet eens met de uitspraak van collega Diependaele over de laagste 20 procent. Ik ben het wel eens met zijn visie dat we niet enkel mensen in armoede in de strikte zin van het woord moeten beogen, en dat we ook naar de lage middenklasse moeten kijken. Maar als je puur naar de cijfers kijkt: aangezien we met Vlaanderen een armoederisico hebben van 7,7 procent, is focussen op de laagste 20 procent ook focussen op de lage middenklasse. Dus ik denk dat hij daar in zijn uitspraak de bal heeft misgeslagen. Maar het is een uitzonderlijk belangrijk beleidsdomein, waar het alle hens aan dek is – samen met de lokale besturen, trouwens – om extra te investeren in sociale woningbouw. Je merkt dat bepaalde lokale besturen op dat vlak effectief heel grote stappen vooruit zetten, en dat anderen dat minder doen. Ik denk dat het de verantwoordelijkheid is van onze driehonderd Vlaamse gemeenten, en ook van de gemeenten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, om daar het nodige rond te doen.
Het groeipakket, daar kent u ons standpunt over. Wij zijn voor een automatische indexering van alle uitkeringen en alle lonen, dus ook van het groeipakket. Alleen is dat in de huidige budgettaire context niet meegerekend, en was dat niet het akkoord in de Septemberverklaring. Maar we blijven ervan overtuigd dat dat een goede zaak is, al moet je als minister verantwoordelijk voor Armoedebestrijding eerder focussen op sociale toeslagen. Die zijn veel gerichter. Ik denk trouwens in het algemeen – en dat geldt ook voor een aantal federale maatregelen – dat we altijd goed moeten nadenken dat onze belastingkredieten en onze financiële middelen vanuit de overheid doelmatig worden aangewend. Een generieke maatregel voor alle inwoners is niet altijd de meest efficiënte maatregel in een beleid van armoedebestrijding.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Misschien nog een reactie naar collega Veys, als ik dat mag doen. Onze fractie is ook voor een sterke Vlaamse sociale zekerheid, zelfs voor een federale, met de nodige solidariteit, maar zonder de verspillingen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.