Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Van Miert heeft het woord.
Goedemiddag, minister. Goedemiddag, collega’s.
Inderdaad, ik wilde het met jullie, en vooral met de minister dan, toch nog eens even hebben over alles wat ons regiovormingsproces aangaat, want het is toch duidelijk een van de meest opvallende en belangrijke verwezenlijkingen, denk ik, die we deze legislatuur binnen de werkzaamheden van deze commissie naar buiten hebben gebracht. We zijn daarin al een heel eindje gevorderd: van de eerste stappen, die eerste referentieregio’s en die eerste kaartjes die naar buiten kwamen, tot al hetgeen we nu decretaal al hebben verankerd. Het is nu natuurlijk de bedoeling om de Vlaamse regelgeving die daaraan vasthangt in de toekomst te kaderen en in te passen in de referentiekaart zoals we die nu in Vlaanderen hebben liggen.
Aan de ene kant hebben we de specifieke trajecten, zoals bijvoorbeeld de woonactoren. Daar zijn we al een heel eind gevorderd. Ik heb begrepen dat we naar het einde van het jaar ook een verzamelbesluit – een verzameldecreet, zoals we dat bij ons dan noemen – hebben om nog een aantal zaken vast te kleven of in steen te beitelen.
Maar dat is niet de reden waarom ik met deze vraag weer naar u kwam, minister. Ik kom direct tot de reden. Als we spreken over het inkantelen van Vlaamse zaken, begrijpt u dat er ook federale kaders moeten worden ingekanteld in de regio’s die we nu hebben vastgelegd. Vorig jaar zijn er de eerste contacten geweest, heb ik begrepen, tussen u en het federale niveau, om eens te kijken hoe we daarrond afspraken kunnen maken, hoe we, als er federale zaken herkaderd moeten worden, die op een efficiënte manier binnen dat bestaande Vlaamse regiogebeuren kunnen inkaderen.
Het mag u niet verbazen, collega’s, minister, dat ik mijn vraag stel in deze commissie naar aanleiding van de uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Verlinden. Zij stapte twee weken geleden – of een dag of tien geleden – naar de pers met de verklaring dat de politiezones moeten gaan fuseren, dat dat allemaal groter en efficiënter moet. Haar droom is om naar veertig zones te gaan. Mij lijkt het dan, collega’s, minister, logisch dat wij proberen die politiezones in te kantelen in onze bestaande regiovorming, zoals we die nu met elkaar in Vlaanderen hebben afgesproken.
Ik had daaromtrent een aantal vragen voor u, minister.
Hoe evalueert u de aanpak tot dusver als het gaat over die sectorspecifieke aanpassingen van de Vlaamse regelgeving?
Kunt u daar direct aan gekoppeld een stand van zaken geven met betrekking tot het verzameldecreet?
Om op mijn tweede puntje terug te komen: op welke manier verloopt vandaag zowel ambtelijk als politiek het overleg met het federale niveau, als het gaat om die regionale afbakening?
Specifiek met betrekking tot de plannen van minister Verlinden wilde ik u vragen of u in kennis gesteld was van die fusieplannen van de minister.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega Van Miert, voor uw vraag.
Het is inderdaad al geleden van het ontwerp van het Regiodecreet in november vorig jaar dat we hier in de commissie nog van gedachten hebben gewisseld over de regiovorming. Ik denk dus ook dat het een goed moment is om nog even de stand van zaken op te maken.
Wij hebben op dit moment binnen de Vlaamse Regering de afspraak om met twee generieke sporen te werken. Eerst en vooral is er een Regiodecreet voor de bottom-up samenwerkingsverbanden van lokale besturen. Dit heeft inmiddels begin februari de eindstreep bereikt. En dan zijn er een verzameldecreet en een verzamelbesluit voor de aanpassingen aan de sectorregelgeving die niet in sectorspecifieke trajecten worden gevat. Sommige ministers herschikken hun samenwerkingsverbanden binnen hun eigen decretaal kader, maar al die onderdelen die niet binnen zo’n eigen decretaal kader passen, of waarvan de minister zegt dat hij er geen afzonderlijk decreet voor gaat maken, steken we samen in een verzameldecreet en een verzamelbesluit.
Zoals u weet, bestaat er een Vlaamse werkgroep regiovorming waarin zowel de kabinetten als administraties van alle Vlaamse beleidsdomeinen zijn vertegenwoordigd met samenwerkingsverbanden die binnen het toepassingsgebied van de regiovorming vallen. In het najaar van 2022 heb ik via deze werkgroep een oproep gedaan naar voorstellen die zouden moeten worden meegenomen in dit verzameldecreet of het verzamelbesluit. Op basis van de ontvangen feedback bereidt mijn administratie momenteel deze twee dossiers voor. Het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) coördineert, maar werkt nauw samen met de sectorale beleidsdomeinen.
U vraagt me ook naar een tijdslijn. Wel, het is mijn voornemen om eind april met beide dossiers – decreet en besluit – voor een eerste maal naar de Vlaamse Regering te gaan en tegen het najaar van dit jaar het ontwerp in te dienen bij het Vlaams Parlement.
Wat betreft uw vraag in verband met de aanpassingen van de Vlaamse sectorregelgeving kan ik het volgende meedelen: sommige sectoren opteerden ervoor te wachten op het Regiodecreet, zodat ze er in hun eigen regelgeving naar kunnen verwijzen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de vervoerregio’s en aan de eerstelijnszones. Andere sectoren hebben er niet op gewacht en ze hebben hun regelgeving inmiddels aangepast. Concreet gaat het over de samenwerkingsverbanden rond cultureel erfgoed, sociaal-cultureel volwassenenwerk, onroerend erfgoed, energiehuizen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS’en) en rond de lokale regierol sociale economie en werk en werk- en zorgtrajecten. Via het verzameldecreet zal voor deze samenwerkingsverbanden een verwijzing worden opgenomen naar het Regiodecreet, en meer specifiek naar de principes van regioconform samenwerken.
Inmiddels zijn de eerste sectoren ook in gang geschoten. Minister Peeters kondigde vorige week in de commissie Mobiliteit aan dat ze het traject voor de afstemming van de vervoerregio’s opstart. Begin 2024 zal de Vlaamse Regering hierin een beslissing nemen.
Ook minister Crevits heeft recent het traject naar de alignering van de samenwerkingsverbanden van de referentieregio’s binnen haar beleidsdomein opgestart. Er werd daarbij bijvoorbeeld gekeken naar de afstemming van de eerstelijnszones op de regiovorming. Dit zal dan als basis dienen voor de verdere gebiedsafbakening voor bijvoorbeeld huisartsenkringen.
Minister-president Jambon is volop bezig met de aanpassing van het decreet Bovenlokaal Cultuurbeleid. Daarbij zal de afstemming van de bovenlokale cultuurwerking op de regiovorming mee bekeken worden.
Minister Dalle komt nog dit jaar met een ontwerp van Geïntegreerd Jeugddecreet. In dat dossier zal de afstemming van de IGS’en bovenlokaal jeugdbeleid op de regiovorming mee bekeken worden.
Minister Diependaele tot slot heeft al een flinke duit in het zakje van de regiovorming gedaan – hij is een van de grote supporters – met de afbakening van de werkingsgebieden van de woonmaatschappijen begin 2022 en de afstemming van de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten op de regiovorming.
In de loop van dit jaar zal hij naar de Vlaamse Regering komen met een nieuw subsidiekader voor intergemeentelijke samenwerking op het vlak van lokaal woonbeleid.
Concluderend kan ik dus stellen dat we vandaag zeker op schema zitten.
U vraagt me ook naar het overleg met de federale overheid. Ik heb mij inderdaad namens de Vlaamse Regering geëngageerd om een dialoog met de federale overheid op te starten over de afstemming van hun regionale afbakeningen zoals de politiezones, de hulpverleningszones en de arrondissementen.
Ik heb in deze commissie al eerder teruggekoppeld over het overleg dat ik met minister Verlinden had over de regiovorming. Welwillendheid was er zeker, maar de minister gaf duidelijk aan geen top-down gecoördineerd initiatief te willen nemen om de werkingsgebieden van de politiezones en de hulpverleningszones af te stemmen op de regiovorming. Ze zal wel meewerken als er bottom-up, vanuit de lokale besturen, een concrete vraag komt om een specifieke afbakening te aligneren op de referentieregio’s.
Wat met de andere federale ministers? Ik heb minister Vandenbroucke per brief gevraagd om in overleg te gaan over de netwerken geestelijke gezondheidszorg. Hij heeft aangegeven dat hij bereid is om hierop in te gaan nadat minister Crevits een initiatief heeft genomen rond de afstemming van de eerstelijnszones (ELZ’s) op de referentieregio’s. Minister Crevits is daarmee bezig.
Naar aanleiding van de goedkeuring van het Regiodecreet heb ik begin deze maand ook een brief verstuurd naar minister Van Quickenborne. Hij is onder meer bevoegd voor de gerechtelijke arrondissementen en kantons. Ik heb er goede hoop op dat ik op korte termijn met hem van gedachten kan wisselen over de regiovorming. Nadat er op politiek niveau een akkoord kan worden bereikt, kan het ambtelijk overleg met de federale overheid worden opgestart.
Uw laatste vraag gaat over de visie van minister Verlinden op de toekomst van de politiezones die ze enkele weken geleden uit de doeken heeft gedaan. Ik heb daar met veel interesse kennis van genomen. Vandaag zijn er 184 politiezones, waarvan 106 in Vlaanderen. Minister Verlinden stelt voor om tegen 2030 te evolueren naar politiezones van minstens vijfhonderd politiemensen. Op die manier zou België op dat moment nog een veertigtal politiezones hebben.
Gevraagd naar een mogelijk verband met de referentieregio’s, liet de minister in de pers optekenen dat de referentieregio’s niet altijd zouden samenvallen met de gerechtelijke arrondissementen. Volgens minister Verlinden zouden de gerechtelijke arrondissementen beter wel samenvallen met de politiezones, gezien hun nauwe samenwerking met de parketten.
Ik kan hieruit opmaken dat de kaart van onze referentieregio’s wel degelijk een goede kaart zou zijn waarop ook politiezones zich zouden kunnen aligneren. Het zijn immers enkel Zwijndrecht, Overijse en Hoeilaart – slechts drie gemeenten – die niet binnen hun gerechtelijk arrondissement passen.
Het zou dus een positieve toekomstvisie kunnen zijn, die ik zeker kan bijtreden. Waarom? Daar wil ik toch even op ingaan als ik dat mag, mijnheer Van Miert. Omdat op de meer dan twintig jaar dat ik burgemeester ben – en ik zie hier in de zaal iemand zitten die nog langer burgemeester is – je toch een ongelooflijke evolutie gekend hebt. Vroeger waren lokale besturen eigenlijk alleen maar met politie bezig. Die hadden zowat preventiecontracten toen ik begon. Vandaag spelen de lokale besturen een rol in heel de veiligheidsketen van preventie, proactief handelen, slachtofferhulp, psychosociale bijstand, re-integratie van gevangenen in de samenleving, justitiehuizen, noem maar op. Zij worden stilaan de lokale beheerder van heel die veiligheidsketen.
Het is dus belangrijk dat niet alleen parketten en politie, maar eigenlijk ook de justitiehuizen, ook het preventief werk, het jeugdwerk, het buurtopbouwwerk, allemaal op dezelfde structuur geënt worden. Dat is een eerste bezorgdheid. Ik ben dus blij dat in de mate dat die gerechtelijke arrondissementen – daar zal ik met minister Van Quickenborne nog over praten – maximaal samenvallen met onze regio’s, en ze vallen nu al samen met onze regio’s. Als we daarop kunnen verder bouwen is dat volgens mij een heel belangrijke bouwsteen van regiovorming.
Maar een tweede belangrijke opmerking die ik toch wil maken: ik herinner me de discussies in de jaren 90 naar aanleiding van wat er met Dutroux gebeurd was en de eenmaking van de politie. Dat werd een eengemaakte politie op twee niveaus waarbij we het rijkswachtmodel verlaten hebben. Waarom hebben we het rijkswachtmodel verlaten? Omdat we toen voelden dat de politie ook lokaal democratisch ingebed moest zijn. Er moest bestuurlijke controle, politieke controle, democratische controle zijn op de werking van de politie. De figuur van de burgemeester stond daarvoor garant.
Ik ben over één ding bezorgd, dat is in persoonlijke naam. Als wij naar heel grote of grotere politiezones gaan – waar ik absoluut geen tegenstander van ben – moeten we er wel over waken dat de club van burgemeesters, die het politieke en democratische gezag vertegenwoordigen, niet te groot wordt ten aanzien van de korpschef.
Wij zitten nu zelf in een politiezone met vier burgemeesters. Een korpschef die moet praten met vier burgemeesters, kan zich niet onttrekken aan hun gezag, die voelt het gewicht van wat die burgemeesters zeggen. Met vier of vijf burgemeesters heb je een team dat voldoende impact heeft op het lokale politionele beleid. Als je morgen met twintig burgemeesters aan tafel zit, komt die lokale korpschef los van het democratische tegengewicht. Ik volg de filosofie van minister Verlinden, versta mij niet verkeerd. In de mate dat je politiezones opschaalt en hen voldoende kritische massa geeft – omdat hun taken complexer worden en er meer specialisatie nodig is – gaat dat noodzaken om ook het gemeentelijke niveau op te schalen. Ik volg daar de minister volkomen, die beide gaan hand in hand. Voor mij is dat een argument om de schaal van de gemeenten ook op te tillen. Als je met twintig burgemeesters – in onze provincie gaat het in een van de regio’s zelfs om 27 burgemeesters – moet praten met één korpschef, vrees ik ervoor dat de democratische controle – de impact – marginaal wordt. Als dat één politiezone wordt, zal de korpschef zich kunnen bevrijden van die controle. Met vier, vijf, zes burgemeesters heb je impact. Voor mij is dat, onderliggend aan die hervorming, een argument te meer om naar een opschaling ter zake te gaan.
Wat we wel al gezien hebben tot nu toe, dat weet u, is dat gemeentefusies vaak aanleiding geven tot fusies van politiezones. Zo heeft de fusie van Deinze en Nevele op 1 januari 2019 geleid tot een fusie tussen politiezone LoWaZoNe en politiezone Deinze/Zulte. Hetzelfde kan worden gezegd van de fusie tussen Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek, toen is er daaruit ook een fusie van politiezones gevolgd.
U vraagt tot slot of ik hierover al in overleg ben gegaan met minister Verlinden. Op dit moment zie ik daar geen noodzaak toe, gezien het een visie betreft die pas in 2030 uitvoering zou krijgen. Bovendien staat de hervorming die minister Verlinden voorstelt, zeker niet haaks op de inspanningen die wij doen met betrekking tot de regiovorming.
Mijnheer Van Miert, ik hoop dat ik daarmee – misschien wat uitgebreider – een antwoord heb gegeven op uw vraag.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw heel uitgebreid en gedetailleerd antwoord. Net als uw fractie heeft mijn fractie het project van regiovorming trouwens vanaf het begin heel duidelijk mee ondersteund. Het is toch een heel duidelijke poging om het bestuurlijke landschap te gaan herbekijken en vooral die tussenstructuren te gaan rationaliseren. Die hervorming wordt in de media soms wat geringschattend afgeschreven, maar ik denk dat het begin – al de intercommunales aanpakken om meer lijn te krijgen – de start is van een heel gezonde oefening van de bestuurlijke opmaak van Vlaanderen. Onze fractie gelooft daarin, uw fractie ook heel duidelijk. Laat ons in ieder geval verder werken aan die centralisatieoefening en de fusies op het niveau van de provincies, maar daarover misschien zo dadelijk nog iets meer.
Minister, ik ben al blij dat er een heel duidelijk kader is en ook een mooie ‘timetable’. U zit op schema rond die sectorspecifieke trajecten die er moeten worden gelopen, hebt u zelf gezegd. Ook de tijdslijn en alles wat met het verzameldecreet te maken heeft, hebt u heel duidelijk weergegeven in uw antwoord.
Wat betreft het hele dialoogtraject dat moet worden gelopen met het federale niveau, ben ik in ieder geval blij, minister, dat u aangeeft dat minister Verlinden rond die politiezones heel duidelijk bottom-up wil werken en niet van bovenaf. Het zou onze regiovorming waarschijnlijk helemaal tenietdoen, als er van daaruit een opgelegde fusie zou komen van bepaalde zones. Nu kijken we vanuit de lokale besturen met de burgemeesters en hun korpschefs waar er win-wins zitten en waar er synergieën te maken zijn binnen die reeds afgebakende zones. Natuurlijk, als we ook weer rekening zullen moeten houden met de gerechtelijke arrondissementen, wordt het misschien weer geen sinecure. Maar u gaf al aan dat de hinderpalen daar niet zo groot zijn.
Minister, ik was ook heel blij met de open discussie die er een beetje ontstond: bij het opschalen van die zones is het niet al goud wat blinkt. U gaf daar duidelijk ook gevaren aan. Ik hoop ook, net als u, dat we de korpschefs niet met twintig burgemeesters gaan belasten, want dat zou het einde van de goede samenwerking zijn. Goed beleid zou daar ver zoek zijn.
Minister, ik ben blij weer mee te zijn met de stand van zaken, wat die regiovorming betreft. Zoals ik al zei: naar mijn aanvoelen is het een van de belangrijkste projecten die wij binnen Binnenlands Bestuur hebben opgestart deze legislatuur. Ik heb echter begrepen dat u er nog eentje bij gaat doen, dus waarschijnlijk zal dat werk dan 2024-2030 worden verdergezet. Ik dank u voor uw antwoord, minister.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Regiovorming is een pad dat intussen is opgestart. Wij werken daar vanuit onze fractie graag aan mee. Het is belangrijk dat daar zoveel mogelijk aspecten bij worden betrokken. De politiezones zijn er daar een van. En waarom geen veiligheidszones? In Nederland is het niet louter een politiezone, maar een veiligheidszone waar niet alleen politie, maar ook brandweer en preventie mee in worden betrokken. Ik denk dat dat ook wel belangrijk is.
Het voorbeeld dat de minister aanhaalt, kan ik volledig onderschrijven. Het is vanuit een gewone wet dat vier, vijf burgemeesters sterker op de besluitvorming wegen dan als het bij manier van spreken een Poolse landdagvergadering is waar meer dan twintig burgemeesters zitten. Dat zie je nu bij de hulpverleningszones. In de brandweerzones heb je dat, waar het management veel sterker weegt, omdat de politieke controle wat diffuus verdeeld is over te veel burgemeesters. Ik denk toch wel dat we dat ook bij andere samenwerkingen in het oog moeten houden.
Ik heb nog een vraagje over de regiovorming, minister. In het decreet was het voor ons ook altijd heel belangrijk dat de burgemeesters de spil zijn van die regiovorming. Hebt u er zicht op of in die vijftien regio’s het burgemeestersoverleg ook daadwerkelijk van de grond is gekomen? Of zijn er nog wat blinde vlekken?
Ik heb van bij het begin gezegd dat er een onderscheid is tussen beleidsondersteunende samenwerkingsverbanden en meer operationele samenwerkingsverbanden. Rond erfgoed, eerstelijnszones of de woonmaatschappijen is dat nogal duidelijk. Maar je hebt meer operationele dienstverlening, zoals de verbrandingsoven of crematoria. Ik denk dat we dat onderscheid moeten kunnen blijven maken met operationele samenwerkingsverbanden, waar die regiovorming minder doorslaggevend is. Hebt u er al zicht op hoe de lokale besturen zich daar aan het positioneren zijn om die samenwerkingsverbanden op het niveau van de referentieregio te maken?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik nog eens bevestigen dat al mijn collega-ministers elk binnen hun vakdomein zeer constructief en loyaal meewerken aan die regiovorming. Dat is toch een project dat gedragen wordt.
Ten tweede ben ik het eens met wat collega’s Van Miert en Van den Heuvel hebben gezegd. Soms lees ik in de pers dat men zich afvraagt of dat wel zo belangrijk is. Dan voel je de afstand tussen ‘le pays réel’ en le pays légal’, tussen de werkelijke wereld en de papieren wereld. Burgemeesters weten heel goed waarover dit gaat. Lokale besturen beseffen heel goed dat het belangrijk is om die verrommeling aan te pakken. Zeker zij die wat langer nadenken, beseffen heel goed dat het op elkaar afstemmen van al die samenwerkingsverbanden hen ook enorm helpt om efficiënter te werken en te functioneren.
Collega Van den Heuvel heeft daar het beste voorbeeld van aangehaald, toen hij het had over veiligheidszones, zoals die in Nederland bestaan. Dat is eigenlijk wat die regio’s ook zouden moeten worden. Dat zouden echte veiligheidszones van Vlaanderen moeten worden, waar politie, brandweer, justitiehuis, preventie, maar ook re-integratie van bijvoorbeeld gedetineerden in de samenleving, hoe je omgaat met administratieve sancties, hoe je een preventiebeleid uitwerkt, allemaal op elkaar worden afgestemd, samen met het parket. Dat is belangrijk. Daar moeten we dus ook verder aan werken en op kruissnelheid zitten.
Mijnheer Van den Heuvel, u vroeg of men in al die zones al bezig is met het burgemeestersoverleg. De VVSG is overal langsgegaan. Die begeleidt dat en laat weten dat ze in het overgrote deel van de gevallen echt aan het werk zijn. Dat is overal opgestart. Sommige staan verder. Dat is nu eenmaal zo. Die hadden die traditie al. Andere zijn er volop mee bezig. Het verschilt ook wat van regio tot regio. In West-Vlaanderen is men daar bijvoorbeeld op een heel intensieve en goede manier mee bezig, in heel de provincie. Men zegt mij dat het op andere plaatsen nog wat meer in een opstartfase zit en dat we daar nog burgemeesters hebben die mentaal nog aan boord moeten komen. Maar over het algemeen is het beeld zeker positief.
U vroeg dan nog naar de meer praktische samenwerkingsverbanden, zoals verbrandingsovens en dergelijke meer. Ik zou dat eens voor mezelf moeten oplijsten. Ik wil daar gerust een oplijsting van maken en daar later op terugkomen. Ik kan dat niet voor de vuist weg zeggen. U weet dat we daar ook wat meer perspectief hebben gegeven aan de afvalintercommunales, omdat dat zware investeringen zijn. Sommige andere zijn ook nog zware investeringen. Ik ga ervan uit dat men ook daar aan het werk is, maar daar heb ik geen concreet overzicht van bij. Ik wil daar gerust nog eens, al is het schriftelijk, over terugkoppelen en u daar alle informatie over geven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.