Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, deze vraag is ingediend voor u het nieuws bekendmaakte dat er een uniform Vlaams kotlabel zou verschijnen. Daarover konden we gisteren al kort van gedachten wisselen. Vandaag gaat het over de betaalbare studentenhuisvesting.
U kent ons standpunt: studeren mag geen luxeproduct worden. Voor elke portefeuille moet er ook een studentenkot zijn. We weten sinds de coronapandemie dat heel veel jongeren jammer genoeg niet in een thuissituatie wonen waar studeren evident of zelfs ook maar mogelijk is. Aan de andere kant weten we – en dat is niets nieuws, dat is iets wat al jaren zo is gegroeid – dat studentensteden hoe langer hoe meer met een gebrek aan goede studentenkamers worden geconfronteerd. De gemiddelde prijs neemt daarmee toe, dat is nu eigenlijk al erg duur: 400 à 450 euro per maand volgens het rapport van KotKompas. Dat heb ik ook al eerder aangehaald, onder andere met mijn vraag om uitleg van 6 oktober. Toen bleek dat ook bijvoorbeeld buitenlandse studenten, Erasmusstudenten, hun komst naar Vlaanderen annuleren door een gebrek aan studentenhuisvesting. Ook de universiteiten willen echt wel inzetten op het voorzien van studentenhuisvesting voor de studenten hier uit Vlaanderen.
Dat woonmaatschappijen een actieve rol zouden kunnen opnemen, en dat dat ten goede zou komen van studenten uit de lagere inkomensklassen, zou ook het aanbod op de reguliere markt voor andere studenten kunnen vergroten. Onderwijsinstellingen nemen reeds heel wat initiatieven, maar woonmaatschappijen zouden op dat vlak, vanuit hun rol en expertise, echt wel een meerwaarde kunnen betekenen. Dit om te vermijden dat mensen uit de lagere middenklasse uit de boot vallen omdat zij geen kot meer vinden dat betaalbaar is voor de ouders, heel vaak in combinatie met een studentenjob.
Daarnaast kan er worden ingezet op grote complexen, studentendorpen aan de stadsrand. We hebben daarover ook hier in de commissie van gedachten gewisseld in december 2022 naar aanleiding van een eerdere vraag om uitleg.
Het komt vaak op hetzelfde neer: we moeten werk maken van een voldoende ruim aanbod aan kwaliteitsvolle koten, maar ook wel erkennen dat lang niet iedereen hetzelfde comfort vraagt. Koten zijn nodig voor elke portemonnee en hoeven niet allemaal voorzien te zijn van alle luxe. Creativiteit zal soms nodig zijn, maar voorbeelden uit de praktijk, zoals het actieplan rond studentenhuisvesting van de stad Gent, tonen aan dat er echt wel een verschil kan worden gemaakt.
Er zijn ook op uw vraag heel wat analyses verricht, onderzoeken gedaan en debatten gevoerd. In deze commissie hebben we al zeer vaak – soms ook geanimeerd – over deze problematiek gesproken. U hebt dan ook in juni van vorig jaar een open dialoog tot stand gebracht met studentensteden, lokale besturen, hogeronderwijsinstellingen, studentenvertegenwoordigers natuurlijk en de private spelers. Ook het Steunpunt Wonen werkt aan een onderzoek specifiek naar het aanbod van studentenhuisvesting.
Daarom mijn vragen: wanneer mogen we de resultaten van het onderzoek aanbodbeleid studentenhuisvesting van dat Steunpunt Wonen verwachten? Wat zijn de belangrijkste conclusies die u trekt uit de open dialoog en de denkdagen tot nu toe?
Minister, bent u, gezien de aanhoudende problematiek en de goede vordering in de gang naar de woonmaatschappijen toe, bereid om uw vroegere standpunt bij te stellen en de woonmaatschappijen ook prioritair te laten werken aan een divers en betaalbaar aanbod, specifiek gericht op studenten?
Bent u ten slotte bereid om algemene maatregelen op Vlaams niveau in overweging te nemen om zo een actieve rol op te nemen naast de instellingen van hoger onderwijs en de steden? Zo ja, welke initiatieven hebt u dan mogelijk in gedachten?
Minister Diependaele heeft het woord.
Bedankt voor uw vragen. Ik neem uw eerste en tweede vraag samen. Het onderzoek aanbodbeleid studentenhuisvesting zou inderdaad oorspronkelijk in december 2022 worden opgeleverd. De oplevering is echter met drie maanden opgeschoven, naar maart 2023. De reden daarvoor is de focusgroep die in december vorig jaar werd georganiseerd. Zoals in het plan van aanpak is aangekondigd, zouden we naast de denkdagen en het onderzoek van het Steunpunt Wonen ook een focusgroep organiseren met deelnemers van het Overlegplatform Private Huur - Studentenhuisvesting en met projectontwikkelaars.
Omdat het de bedoeling was dat op die focusgroep ook al resultaten van de denkdagen én het ad-hoconderzoek besproken zouden worden, kon de focusgroep niet eerder plaatsvinden. Daarbij was het ook de bedoeling dat de bevindingen van die focusgroep nog verwerkt zouden worden in het ad-hoconderzoek van het Steunpunt Wonen. Vandaar dat de opleveringstermijn beperkt is opgeschoven.
In ieder geval wordt het onderzoek deze maand nog opgeleverd. Vervolgens gaan we alle conclusies en aanbevelingen samenleggen en analyseren. Vergeef mij dat ik hier dus nog niet op ga vooruitlopen.
Ik kom tot uw derde vraag. De betrokkenheid van woonmaatschappijen bij het aanbieden van studentenhuisvesting is een aspect dat behandeld is op de denkdagen. De reacties die daar werden gegeven, sluiten aan bij hetgeen ik eerder in deze commissie heb verklaard, namelijk dat de hoofdtaak van woonmaatschappijen erin moet blijven bestaan om bijkomende sociale woningen te realiseren. Dat standpunt deel ik nog steeds. En in alle eerlijkheid, heel oprecht, ik verwonder mij ook over die vraag omdat ik niet weet welke meerwaarde dat zou hebben. Mochten daar inzichten in zijn, dan ben ik zeker geïnteresseerd om die te horen.
Wat uw vierde vraag betreft: het beleid inzake studentenhuisvesting blijft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen en lokale besturen. Via het plan van aanpak met de gekende drie werksporen – aanbod, kwaliteit en monitoring – nemen we vanuit Vlaanderen wel een faciliterende en ondersteunende rol op. En daaruit worden wel degelijk concrete resultaten verwacht die in heel Vlaanderen kunnen worden toegepast.
Voor het werkspoor kwaliteit is er alvast een zeer concreet resultaat bereikt: het Vlaams kotlabel dat vanaf 2024 uniform zal worden toegepast in alle Vlaamse studentensteden.
Binnen het werkspoor kwaliteit gaan we dit voorjaar ook in dialoog met de lokale besturen om de mogelijkheden te bekijken inzake één generiek kwaliteitskader, dat in de plaats kan komen van de verschillende gemeentelijke reglementen.
Inzake monitoring zal het steunpunt dit jaar een onderzoek opstarten en opleveren dat de vraag en het aanbod aan studentenhuisvesting in kaart brengt, alsook een instrument ontwikkelt om deze data blijvend in kaart te kunnen brengen. De komst van het kotlabel en de meldingsplicht voor verhuurders van koten zal in elk geval bijdragen aan de monitoring. Dat heb ik gisteren ook al verduidelijkt.
Wat aanbodbeleid betreft ten slotte gaan we ons, zoals gezegd, na oplevering van de onderzoeken beraden over de vervolgstappen.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de partners rond de tafel die mee het uniform kotlabel in de steigers hebben gezet, met name de studentensteden, de instellingen hoger onderwijs en de studenten, te bedanken om hier mee aan de kar te trekken. Die samenwerking beschouwen we als zeer waardevol en zal ook doorgetrokken worden naar andere werksporen, niet het minst op het vlak van aanboduitbreiding. Daar is een actieve rol van de studentensteden en de universiteiten en hogescholen onontbeerlijk. Zij hebben daar immers de regie en de instrumenten in handen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord. Timing is belangrijk in het leven, en ook in de politiek, zo blijkt. Ik ben nog iets te vroeg met deze vraag. De studie zal er weldra aankomen, en we zullen dat dan wel vernemen. Dan kunnen we er verder over spreken of er een gedachtewisseling rond organiseren.
Wat het actief betrekken van de sociale huisvestingssector betreft, verschillen we inderdaad van mening. Het is althans mijn indruk of mijn overtuiging dat er binnen de sociale huisvestingssector een bijzonder grote expertise is wat betreft het snel en gericht kunnen toewijzen van het aanbod dat zij creëren. Zij hebben daar natuurlijk de expertise bij, die ze nu gebruiken voor sociale huisvesting. Mij lijkt dat van pas te kunnen komen om echt te kunnen gaan kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat studenten voor wie dat niet zo evident is, ook een kamer kunnen krijgen.
De budgetten zijn er, de leningsmachtigingen zijn voorzien. Meer nog, die overschotten groeien, die worden elk jaar groter. En de sector zelf, of het is te zeggen de sociale huisvestingsmaatschappijen of in de toekomst de woonmaatschappijen die gelinkt zijn met studentensteden, staan daar ook wel voor open. Ik vind dat dus toch wel drie argumenten die op zijn minst zouden mogen toelaten om hen actief te betrekken bij, ik zeg maar iets, een brainstorm over hoe we het aanbod aan de onderkant van de markt kunnen vergroten. Want alles wat er nu bij komt, zijn van die luxestudio’s. Dat is ook allemaal prachtig mooi en het vergroot het aanbod, maar de diversiteit komt wat onder druk te staan.
En dat brengt mij bij mijn bijkomende vraag. U zit nu aan tafel, of u hebt verschillende partners samengebracht: langs de ene kant lokale besturen, studentensteden, die vaak ook heel actief betrokken zijn in de controle en de inspectie van de kamers, en langs de andere kant de onderwijsinstellingen. Ik laat mij weleens vertellen dat daar ook wel verschillende zienswijzen zijn. Wanneer men bijvoorbeeld vanuit een lokaal bestuur gaat controleren, dan volgt men de regels rigoureus. Dat is mogelijk ook wat wij van hen verwachten, maar er verdwijnen op dit moment kamers van de markt omdat de voordeur niet naar buiten toe opent. Ik ken weinig woningen waar de voordeur naar buiten toe opent. Als je kamers verhuurt, dan moeten er bepaalde omstandigheden gelden. Zo zijn er nog enkele voorbeelden, u kent ze vast wel. Denk aan kamers die 2 centimeter te laag zijn, of een hoogslaper die 10 graden te stijl is.
Het zijn vaak de kamers in het goedkopere segment waar er zeer streng op wordt toegezien. Ik begrijp dat, omdat men de kwaliteit wil waarborgen, maar ik hoor ook vaak de roep om die lokale besturen mee in de geest van de wet te laten controleren. Ik begrijp ten volle dat dit een zeer dunne lijn is, maar ik betreur vooral dat op dit moment de goedkopere kamers, die niet minder kwaliteitsvol zijn maar vooral goedkoper zijn en niet voldoen aan de regels wanneer men die zeer strikt toepast, nu van de markt verdwijnen. Om dat aanbod te vervangen, zou ik in die sociale huisvestingsmaatschappij geloven om enkel en alleen daarop toe te zien.
De heer Veys heeft het woord.
Het is hier al een aantal keer gegaan over het tekort aan betaalbare studentenhuisvesting. Ik denk dat het een goede zaak is om ons daarover te buigen, want studenten liggen daar terecht wakker van. De Vooruitfractie wil vermijden dat studeren en op kot gaan alleen nog een privilege voor de ‘lucky few’ wordt. Dat is het in elk geval aan het worden.
Ik ben zelf bestuurder van een huisvestingsmaatschappij in een centrumstad die ook een studentenstad is. Kortrijk is geen grote studentenstad, maar we hebben toch zo’n 15.000 studenten van over heel West-Vlaanderen, onder wie veel kotstudenten. We hebben ook een wachtlijst van drieduizend mensen voor een sociale huurwoning. Ik sta daarom niet onsympathiek tegenover het voorstel van collega Jans, maar er schuilt wel een groot gevaar in, want het moet toch de absolute prioriteit zijn om meer en sneller sociale huurwoningen te bouwen. Ik denk dat dat de enige oplossing is om het aanbodtekort in Vlaanderen grondig bij te sturen. Als we dat niet doen, dan gaan we weinig problemen volledig kunnen oplossen.
Minister, ik had nog twee vragen.
Die taskforce of het overlegorgaan met de studenten, de lokale besturen en onderwijsinstellingen, is het mogelijk om de samenstelling daarvan nog als bijlage te laten bezorgen aan het verslag?
Onderwijsinstellingen hebben aangekondigd de huur van hun eigen woongelegenheden te verhogen. Onderwijsinstellingen hebben natuurlijk ook een taak om met name voor beursstudenten de zogenaamde peda’s te voorzien. Stellen zij zich tijdens het overleg constructief op? De aanleiding voor die vraag is dat er discussie is of de stuvo-middelen voldoende hoog zijn. Een collega van mij heeft die vraag ook aan minister Weyts gesteld, maar vindt u, als minister van Financiën, dat zij moeten roeien met de riemen die ze hebben of pleit u voor een budgetverhoging, zodat zij hun taak beter kunnen uitvoeren en de huur betaalbaar kunnen houden?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Uw beleid rond studentenhuisvesting zet in op aanbod, kwaliteit en monitoring. Dat onderzoek van het Steunpunt Wonen komt daar nog bij. Ik ben net als collega Jans in blijde verwachting van de resultaten van dat onderzoek.
De verantwoordelijkheid voor het aanbodbeleid inzake studentenhuisvesting ligt bij de onderwijsinstellingen en de studentensteden. Zij kennen die problemen en knelpunten het best. De Vlaamse overheid biedt zoveel mogelijk ondersteuning bij het overlegplatform private huur en studentenhuisvesting en nu ook specifiek rond studentenhuisvesting met dat onderzoek van het Steunpunt Wonen.
Voldoende studentenhuisvesting betekent niet alleen dat er overal evenveel aanbod moet zijn, maar dat er ook een voldoende divers aanbod is dat voldoende betaalbaar is voor iedereen. Met het nieuwe kotlabel dat u gisteren aankondigde en waarover we gisteren in de plenaire vergadering hebben gedebatteerd, zetten we extra in op kwaliteit. Het zullen de private ontwikkelaars zijn die de realisatie op zich zullen nemen, maar u stelde dat het heel relevant is om in kaart te brengen welke hindernissen zij ondervinden. Hebben we daar al zicht op, minister?
Minister Diependaele heeft het woord.
Kunt u de laatste vraag nog eens herhalen?
Het zijn die private ontwikkelaars die de realisatie van de studentenhuisvesting op zich gaan nemen. U hebt al terecht gesteld dat het ook relevant is om in kaart te brengen welke hindernissen zij op dit moment ondervinden. Mijn vraag is dan ook of u daar al zicht op hebt.
Dank u wel, ik ga proberen om alle vragen te beantwoorden.
Eerst en vooral ga ik in op de argumentatie van mevrouw Jans om woonmaatschappijen toe te laten om ook studentenhuisvesting te gaan realiseren. Ik sluit mij aan bij de heer Veys, hoe vreemd dat ook klinkt, maar ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn – en ik denk dat mevrouw Jans daar ook van overtuigd is – dat de allereerste prioriteit van een sociale woning nog altijd het extra realiseren van sociale huisvesting is, en dus die wachtlijst verder laten afbouwen. Ik denk dat niemand dat in twijfel trekt. In die zin vind ik het dus vreemd dat, zolang daar nog zeer veel werk op de plank ligt, er nog budgetten voorhanden zijn om dat te doen, en het dus vooral hands-on moet gebeuren, we dan tijd, werk en middelen zouden gaan investeren in studentenhuisvesting. Ik blijf dat vreemd vinden.
Nu kom ik concreet op uw drie argumenten terug. Eerst en vooral klopt het dat woonmaatschappijen een heel bijzondere expertise hebben in het toewijzen van sociale woningen. Maar dat is natuurlijk specifiek gericht op een heel specifieke doelgroep, en die expertise is dan ook daarop gericht. Het toewijzingsbeleid voor sociale huurders is natuurlijk helemaal anders dan dat voor studenten. Ten tweede is er vandaag ook wel een vergelijkbaar aanbod, in die zin dat de universiteiten en hogescholen dat zelf op zich nemen. Als er instellingen zijn die de expertise hebben om die toewijzing te doen, dan zit het daar wel. Ik neem aan dat we dat ook aan hen moeten laten.
Dat sociale huisvestingsmaatschappijen daarvoor openstaan, daar wil ik zeer voorzichtig in zijn. Ik twijfel er namelijk niet aan dat zij dat met de beste bedoelingen doen, als men daarvoor openstaat. Maar ik zie nu ook wel dat soms het ondernemerschap binnen die woonmaatschappijen heel sterk aanwezig is, en dat men daarmee vooruit wil. Dat kun je natuurlijk alleen maar aanmoedigen en toejuichen, maar we moeten natuurlijk heel hard die focus houden op de sociale opdracht die zij in de eerste plaats hebben, en dat is het realiseren van sociale huisvesting. Het is dus zeker geen verwijt als men daarvoor open zou staan, maar ik denk toch dat we er moeten op wijzen dat er een andere focus is.
Wat de kwaliteitsnormen betreft, mevrouw Jans, geef ik toe dat ik veel voel voor uw pleidooi. We hebben dat al voor een deel vereenvoudigd, we hebben daar al stappen in gezet. Ten tweede wil ik het hebben over sommige van de voorbeelden die u noemt, vooral de deur die naar buiten of naar binnen opengaat. Voor zover ik daarin thuis ben, gaat dat over de brandveiligheid. Ik zou daar toch ook voorzichtig mee zijn. Ik leg zoiets niet vast, maar het feit dat een deur – zeker in gebouwen waar veel volk in verblijft – naar buiten opengaat … In een restaurant is dat bijvoorbeeld ook altijd zo: een deur moet naar buiten opengaan, en dat is omwille van de brandveiligheid. Maar goed, daar spreek ik mij niet over uit, en daarin volg ik ook graag de mensen die er meer van kennen dan ik.
Het is wel zo – en dat heb ik ook in mijn antwoord meegegeven – dat we de gemeentelijke of stedelijke reglementen die er vandaag nog zijn, zouden willen gelijkschakelen. Daar maken we nu ook verder werk van. Ik denk dat iedereen daar vragende partij voor is om dat te gaan doen. Wij faciliteren die discussie tussen de verschillende steden om daaraan uit te geraken.
Dan kom ik bij de heer Veys. Uw eerste punt was natuurlijk een vraag naar het betaalbaar houden van de studentenhuisvesting. Ik heb trouwens zelf ook twee jaar op peda gezeten, ik ken de woonvorm dus. Daar gaat het om het aanbod. Het onderzoek loopt daar nog en we blijven daar verder in dialoog gaan.
U vroeg welke punten men aanhaalt vanuit de studentensteden, en één zaak is ontegensprekelijk zo – en daar heb ik alle begrip voor – dat je die studentenhuisvesting nooit alleen mag zien. Het is natuurlijk de volledige totale woonmarkt waar een lokaal bestuur bezorgd over is. Daar is al krapte, daar zijn al moeilijkheden en uitdagingen. Studentenhuisvesting maakt daar deel van uit, maar als je alleen maar naar studentenhuisvesting kijkt, en alleen dat gaat uitbreiden, dan gaat dat ontegensprekelijk ten koste van andere huisvestingsvormen – dat gaat dan over het gewone wonen, de eigen woningen. Dat maakt er natuurlijk een veel moeilijkere discussie van dan alleen maar te focussen op het aanbod van studentenhuisvesting. Dat zullen zij zeker brengen.
De samenstelling van de taskforce willen we zeker meedelen. Ik denk dat we vorig jaar ergens in juni de eerste vergadering hebben gehad. De rectoren, de heren Sels en Van de Walle, waren daar toen ook bij. Zij zullen waarschijnlijk het verdere overleg niet meer bijgewoond hebben, ik ook niet, maar we hebben er echt een start van gemaakt, en we houden elkaar daarvan op de hoogte om daaraan verder te werken. Ook de betrokken steden en gemeenten hadden hun administraties afgevaardigd. Dat was wel degelijk een heel goede start, en we zijn dat ook nadien constant aan het opvolgen en aan het doorduwen om dat verder te zetten. Als daar een samenstelling van gegeven moet worden, dan kunnen we dat zeker doorsturen (zie bijlage).
Ik kom tot de vraag die u stelt over hoe zij zich hebben opgesteld. Dat was zeer constructief, maar ik denk dat iedereen ook wel beseft dat het niet zomaar met een vingerknip op te lossen is. Het is een zeer uitdagende problematiek, nogmaals, omdat je dat moet kaderen in een grotere woonproblematiek en de druk die er al is op de reguliere woonmarkt.
Wat betreft uw vraag naar budgetten: u hebt aan mij gevraagd of ik ervoor pleit om bepaalde budgetten te verhogen. Dat is al een beetje vreemd, maar we hebben het hier snel gevonden. Het gaat dan over de totale budgetten, het geeft maar een indicatie, voor alle duidelijkheid. Maar wat universiteiten betreft, zijn we van 1,27 miljard euro in 2022 naar 1,35 miljard euro in 2023 gegaan. Dat is dus een fikse stijging. Voor de hogescholen is dat van 1,01 miljard euro in 2022 naar 1,08 miljard euro in 2023 gegaan. Dat is dus ook een serieuze stijging. Maar goed, daarmee heb ik zeker niet gezegd dat ik niet zou begrijpen dat er budgettaire uitdagingen zijn, zoals die overal bestaan. Ook bij ons bestaan ze, en met middelen moet je nu eenmaal voorzichtig omgaan.
Dan kom ik tot de vraag van mevrouw Claes, over private aanbieders en met welke hindernissen zij geconfronteerd worden. Het gaat niet alleen over private aanbieders. Het gaat grotendeels wel over hen, maar welke hindernissen er zijn, zit natuurlijk in die studie die nog loopt over het aanbod: waarom is er een tekort aan aanbod, waarmee heeft dat te maken? In grote lijnen – ik wil geen voorafname doen op de studie, daarin moet ik voorzichtig zijn – denk ik dat iedereen wel beseft dat je daar eigenlijk een beetje dezelfde dingen kunt verwachten als in heel Vlaanderen in het algemeen vandaag het geval is: ruimteproblematiek, bouwprijzen die gestegen zijn, vergunningenproblematiek en ga zo maar door. Daar liggen de uitdagingen voor elk project in Vlaanderen, en dat zal voor studentenhuisvesting niet anders zijn. Maar het onderzoek zal nog lopen, en er komen misschien nog nieuwe zaken aan bod waarop we kunnen ingrijpen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank u wel, collega's, minister, voor het debat, ondanks de meningen die mogelijk uit elkaar liggen. Ik moet toch even aan introspectie gaan doen, als ik zie dat ik met mijn standpunt de N-VA en collega Veys tot een uniform geheel breng. Ik vind het belangrijk dat we hier op deze manier over kunnen debatteren.
Ik herinner me nog goed dat ik bij het begin van de coronacrisis van studentenbegeleiders vernam hoeveel jonge mensen – en dan gaat het over mensen die al de kans krijgen aan een hogeschool of universiteit te studeren – blijkbaar thuis geen internet hadden. Die zaten dus niet in de bib te studeren omdat dat daar warm was, maar ook omdat er thuis gewoon geen internet was, daar kwamen we later achter. Dat heeft ons toch ook wel doen inzien dat het niet overal even vanzelfsprekend is. Ik vind alle mogelijke initiatieven die we nemen om de diversiteit en de betaalbaarheid van de studentenhuisvesting te verhogen goed – u doet dat vanuit uw bevoegdheid Wonen, in andere commissies wordt er vandaag vanuit andere bevoegdheden over gesproken. Want ook ik vind dat kennisinstellingen echt wel voldoende omkaderd worden om ook hun maatschappelijke rol breed op te nemen.
Bedankt dus voor het debat, en de input voor ongetwijfeld volgende debatten, wanneer de studie bekend is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.