Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Het middagtoezicht op school valt niet onder de wettelijke opdracht van het onderwijs. Daarom kunnen scholen voor het toezicht een vergoeding vragen. En dat gebeurt ook. Men spreekt soms over een ‘boterhammentaks’.
Enkele dagen geleden kwam in de pers dat deze taks kan oplopen tot 3 euro per leerling. Dat dikt toch wel aardig aan, zeker voor een gezin dat drie of vier kinderen heeft, en is voor grotere gezinnen die het niet zo breed hebben, toch wel een moeilijke kwestie. Voor een gezin van vier loopt dit bijvoorbeeld op tot 200 euro per maand, tien maanden lang. Dat is toch al niet meer echt een billijke kost.
Daarnaast deed de Karel de Grote Hogeschool onderzoek naar middagpauze in het lager onderwijs, meer bepaald naar de kwaliteit en de invulling ervan. Ook hier komt naar voren dat dit verloren uur op de middag door het onduidelijke statuut scholen vaak voor problemen stelt. De invulling is soms gebrekkig, wat bij kleine kinderen vaak tot stress of wrijvingen leidt, doordat ze die momenten in grote groepen zonder veel structuur moeten doorbrengen. Er worden aanbevelingen gedaan om in te zetten op kinderparticipatie, waarbij regelmatig gepolst wordt bij de kinderen over de invulling van dat vrije uur. Op lange termijn wordt ook een lans gebroken voor een integratie van zorg en onderwijs voor de jongste kinderen en voor het herbekijken van de hele schooldag, met afwisseling van les en vrije tijd, voor de kinderen van de lagere school. Op korte termijn wordt een pleidooi gehouden voor het ambt van pedagogisch ondersteuner. Die moet dan instaan voor de organisatie en de invulling van de middagpauze en de andere speeltijden, en de aansturing en professionalisering van eventuele andere middagbegeleiders.
Dat doet ons volgende vragen stellen, minister.
Ziet u in dat deze oplopende schoolkost voor grote gezinnen problematisch en onhoudbaar wordt?
Wilt u iets ondernemen, bijvoorbeeld door scholen te ondersteunen om deze middagopvang te kunnen faciliteren zonder dit te moeten doorrekenen aan de ouders?
Hoe kijkt u aan tegen de bevindingen van het onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool: het idee om voor de jongste kinderen een integratie van onderwijs met zorg op te zetten, het voorstel van een pedagogisch ondersteuner, het herbekijken van een schooldag met meer afwisseling tussen les en vrije tijd, enzovoort?
Minister Weyts heeft het woord.
U geeft terecht aan dat de organisatie van het middagtoezicht en de voor- en naschoolse opvang niet tot de decretale opdracht van scholen behoort. Er is wel een buffer: het is zo dat een kwartier voor en een kwartier na de schooltijd de scholen wel verantwoordelijk zijn.
De meeste scholen engageren zich wel om op eigen initiatief middagtoezicht in te richten. Uit het onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool blijkt dat slechts een kleine minderheid van de scholen, minder dan 5 procent, niet zelf voor de organisatie van het middagtoezicht instaat, niettegenstaande dat het geen decretale opdracht is.
Daar zijn natuurlijk kosten aan verbonden. Die kosten kunnen de scholen betalen met eigen middelen, met een bijdrage van de ouders, met middelen vanuit het beleidsdomein Welzijn of vanuit het lokaal bestuur. We vernemen trouwens van de scholen dat heel wat lokale besturen daar ook effectief voor financiële ondersteuning zorgen.
Ik herhaal wel graag dat de middelen die scholen ontvangen, dienen voor kwaliteitsvol onderwijs en dus niet voor niet-decretale opdrachten van de scholen. Ik word daarin trouwens ook gevolgd door de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), die in zijn advies over de opvang en vrije tijd van schoolkinderen ook duidelijk zegt dat het niet de bedoeling is dat onderwijsmiddelen worden ingezet voor opvang of voor welzijn. Ik ben altijd bereid om na te denken over de problematiek van de middagpauzes, maar, net zoals de Vlor, vind ik dat iets anders dan de budgettaire verantwoordelijkheid daarvoor volledig naar ons toe te trekken en dus uiteindelijk minder middelen voor onderwijs te voorzien, die dan naar opvang moeten gaan.
Uit het rapport van de Karel de Grote Hogeschool blijkt dat de bijdrage voor middagtoezicht in het kleuteronderwijs gemiddeld 0,71 euro bedraagt, in het lager onderwijs gemiddeld 0,73 euro en in het buitengewoon onderwijs gemiddeld 0,44 euro. Er zullen ongetwijfeld scholen zijn die minder doorrekenen aan ouders en ook scholen die meer doorrekenen, maar als u de som maakt van een gezin van vier kinderen op maandbasis, is 200 euro toch een ongelooflijke ‘outlier’ in vergelijking met hetgeen hier als gemiddelde naar voren wordt geschoven door de Karel de Grote Hogeschool. Dat wijkt daar toch wat van af. Met een gemiddelde van 0,70 euro zal dat voor een gezin van vier – snel gerekend – iets van een 60 euro per maand zijn.
Het decreet Basisonderwijs bepaalt duidelijk dat een school niet zomaar eender welke bijdrage kan vragen voor diensten die de school levert en die zich buiten het domein van de onderwijsbevoegdheid bevinden. De kosten die aan ouders worden doorgerekend, moeten in verhouding zijn tot de geleverde prestaties. Ze moeten trouwens ook worden opgenomen in een bijdrageregeling, dus opnieuw, op basis van een duidelijk engagement, een contract als het ware. Dit moet ook worden opgenomen in het schoolreglement, dus ook daar: duidelijke afspraken. Het feit dat de bijdrageregeling op een transparante manier kenbaar moet worden gemaakt aan de ouders, moet natuurlijk ook voorkomen dat ouders in de loop van het schooljaar voor verrassingen zouden komen te staan.
Wat de vraag naar het herbekijken van de hele schooldag betreft, met meer afwisseling tussen les en vrije tijd: wij geven als overheid natuurlijk enkel de grote contouren mee, via het besluit op de organisatie van het schooljaar. We hebben trouwens ook marges voor het begin- en einduur van de schooldag en de duur van de middagpauze. Ik sta er soms van te kijken als ik soms hoor dat men een halfuur later starten met de school een totaal nieuw idee vindt. Dat kan, hé. Er zijn mogelijkheden. De vorken die vandaag bestaan wat het begin- en het einduur voor scholen betreft, zijn vrij breed. Je kunt daar keuzes maken, hoor. Dat is niet zo’n novum. Scholen doen dat soms ook, natuurlijk. Alleen moet je dat ook wat kunnen afstemmen, in samenspraak met zowel leerkrachten als ouders, want zeker als het gaat over jonge kinderen, maakt een en ander natuurlijk ook deel uit van het levensritme en het arbeidsritme van de ouders in kwestie, die hun kinderen op een geschikt uur naar school moeten kunnen voeren of begeleiden.
Binnen die contouren die ik schetste en rekening houdend met de decretale verplichting van 28 of 29 lestijden van vijftig minuten, hebben scholen toch veel autonomie om de schooldag vorm te geven. Ze kunnen dus ook naar eigen inzichten les en vrije tijd afwisselen.
Dan was er het een voorstel voor iets nieuws, om een pedagogisch ondersteuner aan te stellen. Ik sta enigszins kritisch tegenover opnieuw een apart ambt, van pedagogisch ondersteuner. Echt realistisch is het ook niet dat dat een oplossing kan bieden op korte termijn. Zelfs al mocht je overwegen om zo’n nieuw statuut te creëren, dan moet je daar natuurlijk ook nog mensen voor vinden. Zeker gezien de zeer krappe arbeidsmarkt, waar zowel de kinderopvang als de scholen hun betrekkingen moeilijk ingevuld krijgen, denk ik dat daarvoor momenteel weinig tot geen ruimte bestaat.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, dank u wel. Wat die kostprijs betreft: ik heb mij gebaseerd op een artikel, maar dat artikel was gebaseerd op een schriftelijke vraag. Ik geloof dat die van mevrouw Beckers was. Die bedragen, die 200 euro en die 3 euro per middagpauze, die hebben wij dus niet uitgevonden. Dat zijn cijfers die de administratie aan het parlement heeft bezorgd. U zegt dat dat natuurlijk niet de gemiddelden zijn, dat dat misschien de uitschieters zijn die het nieuws hebben gehaald. Ik kan dat aannemen, maar dat toont dan wel aan dat die uitschieters er wel zijn en dat je dus grote verschillen hebt. Dat kan betekenen dat je scholen hebt die tot 3 euro gaan en andere die dat gratis doen. Ik ken er genoeg waar je niks moet betalen. Dat kan er volgens mij toch wel voor zorgen dat dat de schoolkeuze van bepaalde ouders ook zal beïnvloeden, en dus concentratie in de hand zal werken. U weet dat wij dat geen goede zaak vinden. U hebt daar minder problemen mee. Ik denk dat dat nog iets is dat ervoor zorgt dat bepaalde ouders voor bepaalde scholen kiezen en dat het meest kwetsbare publiek samen wordt gezet, met alle gevolgen van dien. Ik vind het dus jammer dat er zo’n grote willekeur is en dat daar eigenlijk weinig een lijn in wordt getrokken.
Het tweede aspect is het kwaliteitsvol invullen van die middagpauze. Minister, ik denk dat u toch zou moeten toegeven dat dat toch een stuk kwalitatiever kan. Dat hoeft niet met een pedagogisch ondersteuner te zijn, maar er kan toch veel meer worden gedaan met de middagpauzes als het gaat over aanbieden van zaken zoals sport, cultuur of – alweer – taalstimulering. Dat is moeilijk binnen de huidige werkingsmiddelen, dus misschien kan dit worden bekeken in het kader van de bredeschoolwerking, en misschien ook in samenspraak met uw collega van Welzijn als het gaat over het voorzien in rustmomenten, misschien het voorzien in bedjes ‘s middags voor de allerkleinsten. Nu zijn die middagpauzes eigenlijk heel vaak dure stressmomenten voor kinderen. Ik vind het een terechte bezorgdheid dat daar toch iets aan zou worden gedaan. Ik had misschien gehoopt dat u daar toch wat positiever op zou hebben geantwoord.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u, collega Meuleman, voor uw vraag. Wij vinden het vanuit onze fractie toch wel belangrijk om dit vrij te laten en de scholen te laten beslissen hoe zo’n middagpauze georganiseerd wordt. In onze gemeente zijn we gaan samenzitten met alle lagere scholen en hebben we een samenwerking opgestart met Ferm-kinderopvang voor de voor-en naschoolse bewaking en dus ook voor de middagpauze. Dat zijn geen pedagogen maar die worden natuurlijk wel gecoacht op het vlak van communicatie of om ruzies op te lossen tijdens de speeltijd. Ik denk dat dat wel voldoende is. Ik denk dat dat geen job moet worden waarvoor een pedagogisch diploma gevraagd wordt, want dan gaan we ook weer botsen op dat tekort van mensen.
Wat het middaguur betreft, collega Meuleman, vind ik dat eigenlijk geen verloren uur. Dat is een uur dat voor sommige kinderen wel wat stress geeft, maar de school kent natuurlijk ook wel haar pappenheimers. Ik denk dat dat een uur is waarop kinderen heel veel leren over hoe ze zichzelf bezighouden, over hoe ze moeten spelen in groep. Een fantasiespel verrijkt tijdens zulke momenten. Dit is een moment waarop kinderen zich op een heel andere manier kunnen ontwikkelen. Dat hoeft niet allemaal gestuurd te worden. Ze zitten al in de klas van ’s morgens tot ’s avonds. Die middagpauze is voor sommige kinderen wat lang, maar het is wel een moment om zich op een andere manier te ontwikkelen, wat ook belangrijk is. Dat kan zeker wat worden ondersteund door leerkrachten of door andere mensen, maar dat hoeven geen pedagogisch gediplomeerden te zijn. Ik zou hier toch wel de keuze van het beleid daaromtrent bij de school laten.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Alhoewel ik de bekommernis van de collega van Groen begrijp, denk ik inderdaad dat de autonomie van de school daarin belangrijk is. Het is moeilijk om daarin een vaste lijn te trekken. Je hebt scholen die autonoom hun plan trekken en de steun van lokale besturen niet nodig hebben. Niet alle lokale besturen zien het ook als hun kerntaak om dat te doen. Bij ons hebben we brugfiguren die echt wel gaan kijken of kindjes met een lege brooddoos naar school komen en of ze voldoende eten. We gaan niet actief participeren in dat uurtje vrije tijd.
Er zijn scholen waar de leerkracht dat volledig op zich neemt en waar de directeurs een afspraak hebben met hun team van leerkrachten die zelf het toezicht doen. Je hebt directeurs die een oproep doen voor de voor- of naschoolse opvang aan de leerkrachten, die daarvoor een vrijwilligersvergoeding kunnen krijgen. Dat kan ook perfect geregeld worden. Je hebt eigenlijk verschillende menukaarten die kunnen worden aangeboden. Ik denk dat het niet gemakkelijk is voor de minister om daarin een vaste lijn te gaan trekken.
Ik begrijp de bekommernis, maar ik heb er vertrouwen in dat de scholen en vooral de scholengroepen of de scholengemeenschappen, om het wat ruimer te trekken, goed met elkaar afspreken op welke manier dat ingevuld wordt. Enerzijds is het belangrijk dat er aandacht aan wordt besteed. Anderzijds denk ik wel dat de scholen voldoende slagkracht en daadkracht hebben om dat op een manier in te vullen die ze zelf het beste vinden. Ik zie, als vroegere ervaringsdeskundige, daar niet het grootste probleem in.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik sluit aan met begrip voor de bekommernis en voor de vraag om het kwaliteitsvol invullen van het middaguur. Ik wil ook wel aangeven dat de scholen toch ook wel aandacht hebben voor de kosten die doorgerekend worden aan de ouders. Ook in het basisonderwijs voert men een kostenbewust beleid. Ik stel dat toch vast in de scholen waar ik heel nauw bij betrokken ben.
Ik wil ook wel de autonomie benadrukken en vind dat, als er vanuit de overheid geïnvesteerd wordt, of nog extra in geïnvesteerd moet worden, dan in brugfiguren, omdat daar de meest kwetsbare leerlingen ook het meest bij gebaat zijn. Daarin sluit ik me aan bij de collega. Ik wil ook wel benadrukken dat het inderdaad een moeilijk iets is.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is inderdaad een moeilijk iets, maar het is geen decretale opdracht. Onderwijsmiddelen investeren in een onderwijsopdracht die niet tot onze decretale taken behoort, is, denk ik, onverstandig. Ik denk integendeel dat we bijvoorbeeld lokale besturen wel met z’n allen kunnen aanmoedigen om ter zake tussen te komen, en initiatieven te nemen, in welke vorm dan ook. Ook in mijn gemeente wordt er financieel een vergoeding voorzien voor alle scholen. Daar wordt in tussengekomen, zonder onderscheid. Want het is ook zo dat als een gemeente het voor één school doet, het dan voor alle scholen op hetzelfde grondgebied moet gebeuren. En aldus geschiedt, wel tot enige tevredenheid, denk ik.
Wat het debat rond speeltijd betreft: iedereen heeft nood aan een kwalitatieve break, een kwaliteitsvolle middagpauze. Dat geldt voor onderwijspersoneelsleden, maar evengoed voor kinderen. En vrij spel, zeker ook voor jonge kinderen, is belangrijk om hun sociale vaardigheden op punt te zetten. Het moet niet allemaal gereguleerd zijn. Je moet ze ook soms eens vrij laten in sport en spel, waar ze ook weten hoe zich te verhouden tot anderen en niet altijd bij de hand worden genomen. Want het werkelijke leven is soms ook niet zoals verwacht.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Het is mooi om te horen dat er inderdaad veel goede voorbeelden zijn bij verschillende steden en gemeenten. Ook bij ons wordt er stevig ondersteund. Dat is een goede zaak. Dat kan financieel zijn, of dat kan in de vorm zijn van brugfiguren. Ik pleit hier dus geenszins voor een ‘one size fits all’-model. Ik denk dat het misschien wel goed zou zijn om te kijken wat de goede voorbeelden zijn, en die ook voor een stuk verder te gaan verspreiden.
Ik denk dat er ook geen tegenspraak is tussen het feit dat die speeltijden vrije uren moeten zijn, en dat je van die middagpauze geen schooltijd moet maken enerzijds, en dat je anderzijds bepaalde zaken aanbiedt die kunnen inspelen op interesses van bepaalde kinderen die dan misschien onvoldoende aan bod komen tijdens die schooltijd – we hadden het vanmorgen al over cultuur, we hebben het nu over sport – zodat ze bepaalde zaken die hen interesseren en bepaalde competenties ook kunnen ontwikkelen in die tijd. Ik denk dus niet dat het een zwart-witverhaal is. Ik denk wel dat er nog meer uit te halen valt.
Ik denk ook dat de kosten in sommige scholen wel vrij hoog zijn, en soms zie je dat die facturen niet altijd betaald worden. Die onbetaalde schoolfacturen teren dan sowieso in op de werkingsmiddelen. Misschien is het dus goed om steden en gemeenten aan te moedigen om daar wel in te ondersteunen. Soms krijgen we het omgekeerde, dat het net het stedelijk of het gemeentelijk onderwijs is dat in zijn scholen vrij hoge bedragen vraagt, en eigenlijk vind ik dat net geen goed voorbeeld. Delen van best practices en goede voorbeelden vanuit Vlaanderen zou op dat vlak al een stuk kunnen helpen, denk ik.
De vraag om uitleg is afgehandeld.