Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over het onderzoek naar het verplaatsingsgedrag in Vlaanderen
Vraag om uitleg over de resultaten van de enquête van de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer
Vraag om uitleg over de opmars van de fiets voor het woon-werkverkeer
Verslag
De heer Bex heeft het woord.
Minister, de FOD Mobiliteit heeft voor de zesde keer een federale enquête naar het woon-werkverkeer gevoerd. Tussen 1 juli 2021 en 31 januari 2022 werden de gegevens van bijna vierduizend werkgevers en 1,6 miljoen werknemers onderzocht. Het onderzoek vond plaats in volle coronaperiode – dat moeten we wel vermelden – dat heeft ongetwijfeld een impact gehad op de cijfers.
We zien uit de resultaten dat er een sterke stijging is van het aantal fietsers, zowel bij inwoners van het Vlaamse Gewest – plus 21,9 procent – als bij Brusselaars – plus 65,5 procent –, met een belangrijke rol voor e-bikes en speedpedelecs.
De grote verliezer is niet zozeer de wagen – slechts min 1,3 procent ten opzichte van 2017, terwijl we het wagengebruik toch wel naar beneden willen krijgen – maar wel alle vormen van gemeenschappelijk transport. Het aandeel tram- en busverplaatsingen daalt in Vlaanderen met meer dan 17 procent, net als het treingebruik. Wat vooral verontrustend is, is dat het voor tram en bus geen eenmalig corona-effect is, maar een constante daling sinds 2005. Voor de trein zou het corona-effect wel een verklaring kunnen bieden aangezien er nog wel een stijging is ten aanzien van 2005. Carpooling gaat er het sterkst op achteruit, en daalt 30,1 procent.
Mijn vragen zijn de volgende. Welke lessen trekt u uit de federale enquête woon-werkverkeer? Hoe wilt u het openbaar vervoer en carpoolen opnieuw aantrekkelijker maken ten opzichte van het individuele autogebruik?
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, in de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) 2023 konden we lezen: “Voor het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG 6) wordt begin 2023 de rapportering over het veldwerk (oktober 2021 – oktober 2022) opgeleverd. In januari 2023 gaat het veldwerk van het nieuwe OVG 7 van start. Op die manier verzamelen we ook in 2023 data over het verplaatsingsgedrag van de Vlamingen.”
Op de website van Vlaanderen over het Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen (OVG) lezen we nog niets over het nieuwe onderzoek, maar de resultaten van OVG 6 zijn ook nog steeds niet raadpleegbaar. Meer zelfs, de status staat op ‘Veldwerk OVG 6 opgestart’. We vernemen dat het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) op 27 september 2021 het verplaatsingsonderzoek heeft opgestart, maar verdere info blijft uit.
Daarnaast werd ook in de begrotingstoelichting geschreven: “Net zoals OVG 6 is dit onderzoek een samenwerking tussen het departement MOW en Brussel Mobiliteit, om zo ook het verplaatsingsgedrag van de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mee te nemen.”
U weet, minister, als bewoner van een grensgemeente ben ik me bewust van de voordelen en nadelen van de mobiliteit tussen regio’s. In de Vlaamse gemeenten die grenzen aan Wallonië, blijft ook deze connectie tussen die twee Belgische regio’s van belang, want wie verdere invulling van de knelpuntberoepen wil realiseren, zal ook over de grens moeten durven kijken. Die verplaatsingen zijn dus ook het onderzoeken waard.
Minister, daarom had ik graag van u het volgende geweten. Hoe komt het dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn? Zijn er problemen met het nieuwe onderzoek? Hoe verloopt de samenwerking met Brussel? Waarom wordt Wallonië niet betrokken in dit onderzoek?
De heer Keulen heeft het woord.
Ik ga niet mijn hele inleiding voorlezen, want dat is al voor een deel gebeurd door beide collega’s Fournier en Bex. Een paar zaken wil ik toch meegeven.
Vooral in Vlaanderen blijkt de omslag naar het fietsen helemaal ingezet, met 20,8 procent van de werknemers die met de fiets naar het werk gaan. In Brussel is dat 7,2 procent en in Wallonië slechts 2,4 procent. Het blijkt dat in Vlaanderen de fiets ook over lange afstand een volwaardig vervoersalternatief aan het worden is.
Het openbaar vervoer verliest terrein, en dat is volgens de enquête vooral te wijten aan covid. Dat heeft daar inderdaad op ingewerkt, collega Bex, maar vooral ook telewerk als een nieuwe vorm van werkorganisatie. Ik denk dat we dat nog meer moeten promoten, ook binnen de overheid zelf. De bedienden en ambtenaren die het meest in aanmerking komen om te telewerken, blijken tevens de grootste gebruikers van het openbaar vervoer en meer bepaald van de trein te zijn.
De wagen verliest, al is het dan geleidelijk aan, terrein en dan vooral in Brussel en Vlaanderen. In Wallonië is het zelfs omgekeerd. Zo zakt het gebruik in Vlaanderen van 68,7 procent tot uiteindelijk 66,7 procent in 2021. We doen nu op vier jaar tijd waar het daarvoor twaalf jaar nodig had om dezelfde daling te krijgen.
We hebben altijd gesteld dat we de fietser uit de bus moeten halen en de automobilist op de fiets of in tweede orde op het openbaar vervoer. We zien nu dat we niet alleen de fietser uit de bus krijgen maar er ook in slagen om de automobilist op de fiets te krijgen.
Op één onderdeel blijft deze enquête een spijtige zaak, zelfs een beetje een gemiste kans, want de verplaatsing die men uitspaart, is de meest duurzame. Ditmaal is er door covid meer telewerk dan ooit. De enquête was misschien een kans geweest om ook dit nieuw fenomeen van telewerken in beeld te brengen.
Minister, wat zijn de bevindingen die u haalt uit deze enquête? Zijn er zaken die deze cijfers aantonen waar u uw beleid op dient te wijzigen, of bepaalde ingeslagen paden die succesvol blijken, nog te versterken?
Welke maatregelen hebt u reeds genomen en gaat u nog nemen om nog meer automobilisten op de fiets te krijgen, en wie dat niet ziet zitten, naar het openbaar vervoer te lokken?
Het departement MOW doet jaarlijks een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag. Gaat hierin de meest duurzame verplaatsing opgenomen worden, namelijk de verplaatsing die men uitspaart en niet doet?
De heer Meremans heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat er al veel gezegd is. Ik ga de inleiding ook vrij kort houden.
In de driejaarlijkse enquête zien we dus dat 95 procent van de werkgevers een fietsvergoeding uitkeert, 73 procent heeft een overdekte fietsenstalling, en met 20 procent zijn we in Vlaanderen koploper wat betreft het aantal werknemers die met de fiets naar het werk gaan. Voor Brussel is dat 7 procent, voor Wallonië slechts 2 procent. Misschien heeft het landschap en de hellingsgraad daar ook wel wat mee te maken: als je ergens in de buurt van de Stockeu en La Redoute woont, zie ik je niet onmiddellijk elke keer vrolijk naar je werk fietsen, tenzij elektrisch dan.
Maar in elk geval heb ik toch wel de volgende vragen. Hoe beoordeelt u deze recente cijfers? Bent u van oordeel dat deze cijfers in de lijn der verwachtingen liggen met het oog op het bereiken van de doelstellingen van de modal shift? Indien niet, hoe zult u ervoor zorgen dat dit wel het geval is? Hoe zult u ervoor zorgen dat het aandeel fietsende werknemers verder blijft toenemen?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor uw vragen. De federale enquête voor het woon-werkverkeer werd afgenomen bij onder andere ondernemingen die minstens honderd mensen in dienst hebben, alsook bij een aantal werknemers inzake de woon-werkverplaatsingen. Ik denk dat het nieuws dat eruit komt, niet verrassend is. Het ligt in de lijn der verwachtingen. Het aandeel van de fiets is sowieso gestegen. Dat blijkt uit heel wat monitoring en uit tal van cijfers die we her en der hebben. Dat is helemaal niet nieuw.
Wat zeker ook belangrijk is om mee te geven, is de nuance – zoals ook de vraagstellers zelf al gezegd hebben – dat de enquête heeft plaatsgevonden in de periode van juni 2021 tot februari 2022, dus een periode toen onder andere de covidpandemie nog volop woedde en corona nog volop aanwezig was. Uiteraard moeten we de resultaten ook duidelijk in het licht van dat tijdsperspectief plaatsen.
We weten immers allemaal dat corona of covid een grote impact had op het gebruik van het openbaar vervoer, maar ook op carpoolen. En het gaf tegelijkertijd ook wel een boost aan het fietsen, omdat mensen zich door covid sowieso op een andere manier gingen verplaatsen.
Op het hoogtepunt van de lockdowns weten we ook dat bij De Lijn het aantal reizigers sowieso was teruggevallen, op een gegeven moment tot 10 procent. Zelfs begin 2022 hadden we nog een terugval van 40 procent ten opzichte van het jaar 2019. Het vele tele- en thuiswerk, het thuisonderwijs en de sociale activiteiten die op een laag pitje stonden, betekenden minder verplaatsingen. Maar daarnaast ook tout court het feit dat mensen – vanwege het mondmasker en dergelijke – minder geneigd waren om het openbaar vervoer te nemen. Dat zagen we zowel bij de NMBS als bij alle andere vervoersmaatschappijen.
Bijkomend wil ik misschien meegeven dat De Lijn eind 2022 – buiten het perspectief natuurlijk van deze enquête – ongeveer 20 procent minder reizigers had ten opzichte van het precoronatijdperk.
Dat het aandeel fietsverplaatsingen in het totale aantal woon-werkverplaatsingen enorm gestegen is, daar kunnen we alleen maar tevreden over zijn. De fiets heeft absoluut aan populariteit gewonnen. Dat heeft enerzijds te maken met de technologie van de fietsen: de elektrische fietsen – de e-bikes en speedpedelecs – kenden een enorme boost. Anderzijds investeren wij om de fiets te nemen, en sensibiliseren wij daar ook rond. Ik denk dat dat ook heel duidelijk meegespeeld heeft.
Het aandeel van de fiets wordt alsmaar belangrijker. Dat is zo in de hoofdverplaatsingen – dat is ook waar de enquête betrekking op had – maar we weten uiteraard dat de fiets daarnaast ook nog volop gebruikt wordt voor de voor- en natransporten. Wanneer men van het openbaar vervoer afstapt, maakt men bijvoorbeeld nog gebruik van deelfietsen en dergelijke, dat komt hier zelfs nog niet echt aan bod.
De cijfers liggen voor mij in lijn met de verwachtingen. Ook uit het Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen van 2020 bleek immers dat deze tendensen van modal shift en mental shift sowieso al bezig waren.
Jullie weten dat wij de voorbije jaren enorm veel geïnvesteerd hebben in fietsinfrastructuur. Ik denk onder andere aan de 300 miljoen euro die wij zelf jaarlijks uittrekken, maar ook het stimuleren van lokale besturen en provinciale entiteiten via het Fietsfonds, het Pendelfonds en via het Kopenhagenfonds.
Bijkomend willen we toch ook wel meegeven dat de uitrol van basisbereikbaarheid – waar we zonder meer op 1 juli gefaseerd mee van start gaan – sowieso van belang zal zijn in het verdere verplaatsingsgedrag van onze werknemers en het woon-werkverkeer.
Een aantal mensen hadden ook vragen over het zesde Onderzoek Verplaatsingsgedrag of afgekort OVG 6. Daarin werden voor het eerst vragen rond telewerk opgenomen en werd gepolst naar een afwezigheid van verplaatsing. In OVG 7 staat gepland nog explicieter te bevragen naar het aantal dagen in de week dat er aan telewerk wordt gedaan.
Een aantal collega’s hadden vragen bij de timing van OVG 6 en OVG 7. Wat betreft OVG 6: het databestand van het veldwerk werd opgeleverd op 9 december 2022, later dan initieel voorzien. Men ervoer moeilijkheden vanwege corona: enquêteurs die ziek werden of die tijdelijk niet wilden werken omwille van de eigen veiligheid enzovoort. Dat heeft het capteren van data bemoeilijkt. Nu, het databestand is nu opgeleverd en men heeft in principe vier maanden tijd om de data te analyseren en het rapport op te leveren. Wij verwachten het rapport in april dus te krijgen.
Wat OVG 7 betreft: het bestek voor het nieuwe onderzoek werd in juni 2022 gepubliceerd. Er waren twee indieners. De indiener die niet geselecteerd was, is naar de Raad van State gestapt voor een verzoek tot schorsing bij dringende noodzakelijkheid. We zien dat de laatste tijd wel vaker: zodra er een bestek in de markt wordt geplaatst, volgt er zo’n verzoek bij de Raad van State. Dat zorgt natuurlijk telkens voor vertraging. Het arrest van de Raad van State van 22 november 2022 oordeelde dat de eerdere gunningsbeslissing vernietigd moest worden. Sindsdien werkt mijn administratie aan een nieuwe gunningsbeslissing voor OVG 7.
De samenwerking met Brussel Mobiliteit verloopt goed. In overleg met hen wordt de enquête opgemaakt en uitgevoerd. De resultaten worden nu verwerkt. Er werd ook contact opgenomen met het Waalse Gewest een jaar geleden met de vraag om ook te participeren in het bestek van OVG 7, maar daar hebben we tot op heden nog geen antwoord op gekregen.
Dan waren er ten slotte nog vragen inzake de modal shift.
Gezien de tendensen die we waarnemen, heb ik er vertrouwen in dat steeds meer reizigers de auto vaker laten staan. De laatste dagen hebben we gezien dat ook de deelmobiliteit een enorme boost kent. Mensen die een deelauto gebruiken, nemen ook sneller de fiets voor kortere verplaatsingen. Dat is dus een serieus teken aan de wand dat er toch meer mensen voor kiezen om de auto achterwege te laten en voor duurzaamheid te gaan.
Bij duurzaamheid kijken we naar de fiets en de deelmobiliteit, maar ook het openbaar vervoer willen we aantrekkelijker maken. In dat opzicht hebben we het al meermaals gezegd: basismobiliteit, iedereen is ervan overtuigd dat dat niet werkt, en dus moeten we basisbereikbaarheid zo snel mogelijk uitrollen. Daar gaan we op 1 juli 2023 mee van start.
De Lijn lanceert in 2023 een nieuw en performanter netwerk om meer reizigers aan te trekken. Tegelijkertijd blijft het hoge investeringsritme voor het openbaar vervoer aangehouden. Denk aan de nieuwe tramsporen in Antwerpen, Gent en aan de kust en aan de aankoop van nieuwe tramtoestellen en de eerste elektrische bussen, die geleverd zijn. Dat alles zal de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer mee verhogen.
We blijven ook inzetten op campagnes, en onze mobiliteitsverenigingen, zoals het Netwerk Duurzame Mobiliteit, lanceren ook eigen campagnes, zoals de campagne ‘30 Dagen Minder Wagen’. Kortom, er wordt heel wat ingezet op tal van sensibiliseringsacties, zowel ten behoeve van het openbaar vervoer als ten behoeve van fietsers.
Het Pendelfonds heb ik al vernoemd, er is de uitrol van de Hoppinpunten. Daarmee kunnen de deelmobiliteit en de aantrekkelijkheid van de fiets mee worden verhoogd, en dat zal ertoe bijdragen dat we de modal shift finaal kunnen faciliteren en uitrollen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord.
Welke lessen moeten we uit die federale enquête trekken? Ik denk zeker dat corona het moeilijk maakt om een helder beeld te krijgen. Minister, ik leid dat ook een beetje af uit het feit dat u wijst op die sterke daling van het gebruik van De Lijn, terwijl we in het aandeel van het openbaar vervoer in het verplaatsingsgedrag voor het woon-werkverkeer slechts een daling zien van 17 procent. Dus waarschijnlijk heeft het ook iets te maken met het feit dat het aantal verplaatsingen in het kader van het woon-werkverkeer door de coronacrisis sterk is gedaald. In dat geval zijn de percentages moeilijker te interpreteren.
Ik denk dat iedereen hier het erover eens is dat we absoluut moeten blijven inzetten op fiets en e-bike en ervoor zorgen dat de mensen die tijdens corona voor een van die twee heeft gekozen, dat ook zullen blijven doen. Wat ik wel een beetje mis in uw antwoord, is hoe we de mensen weer aan het carpoolen kunnen krijgen. Ik neem aan dat dat tijdens corona iets was dat men iets minder makkelijk deed. Samen in de auto zitten, was toen niet de beste manier. Maar er zijn misschien heel wat mensen die een zetje kunnen gebruiken om die goede gewoonte van vroeger opnieuw op te nemen. Hebt u in dat verband nog meer initiatieven te melden? Misschien heb ik het gemist, maar wanneer zouden de resultaten over het onderzoek rond verplaatsingsgedrag beschikbaar zijn? (Opmerkingen van minister Lydia Peeters)
In april dus.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw antwoord. De enquête waarnaar de collega’s verwezen, werd afgenomen in de coronaperiode, maar ik denk dat de cijfers echt hoopgevend zijn. Net zoals collega Bex hoop ik dat de mensen die toen de fiets namen om naar het werk te gaan, dat ook zullen blijven doen. Ik denk dat we hier in de commissie soms klagen en zagen over het feit dat het allemaal te traag gaat en dat we op het terrein geen vooruitgang zien, maar ik denk dat – als we de cijfers een beetje in perspectief plaatsen – in dit geval de fietser toch wel de winnaar is. Maar ik denk dat we het allemaal eens zijn dat het veiliger moet.
Om terug te keren naar de vraag die ik heb gesteld over de samenwerking met Brussel en het feit dat er geen samenwerking is met Wallonië: ik zou een oproep willen doen om daarin toch de nodige stappen te zetten. U weet dat ik een grensbewoner ben, zoals ik het zelf ook altijd noem, namelijk op de grens met Frankrijk en Wallonië. We hebben in onze streek enorm veel arbeidstekorten, dus het is wel belangrijk om hier een extra inspanning te doen en met de bevoegde ministers samen te zitten om die mobiliteit tussen de verschillende gewesten en tussen de verschillende landen te bevorderen. Dank u wel.
De heer Keulen heeft het woord.
Ik denk dat de omslag is gemaakt, en daarin functioneerde corona als een soort van zweepslag. Ik denk dat een overheid vooral voorwaardenscheppend moet werken, en in dit geval zorgen voor veilige en uitnodigende infrastructuur. Daar doet u meer dan dat een voorganger ooit heeft gepresteerd. Het is vooral zaak om dat grote volume aan kredieten daadwerkelijk omgezet te krijgen in veilige fietspaden. Mobiliteit Innovatief Aanpakken (MIA) en andere dingen kunnen daarbij helpen, want soms is een veilige oversteek of een aangepaste inrichting van een kruispunt net datgene wat mensen opgelost willen zien, om dan ook te voet of met de fiets een verplaatsing te maken. Onderschat de dingen in de marge niet die ook kunnen helpen, namelijk alle overheden, maar ook private werkgevers die vandaag werken met verloningen als fietspremies, of bedrijven die fietsen leasen en die beschikbaar stellen aan het personeel, zodat die op die manier een hippe fiets bezitten en meegaan met de tijdsgeest.
Als je tien jaar geleden een hippe fiets als een vorm van alternatieve verloning zou voorstellen, dan zou je de vraag krijgen vanwaar je dat idee haalt. Vandaag is dat in heel wat Vlaamse bedrijven ook al de realiteit, en het sluit ook een beetje aan bij de opmerking van collega Fournier. Er gebeurt ondertussen heel veel, en dat zal altijd achteraf en met een vertraging van een, twee of drie jaar uit onderzoeken blijken. Ik denk dat het verhaal van de deelmobiliteit nog altijd een verborgen schat op zolder is, waarin ook nog stappen vooruit gezet kunnen worden. Dat gaat heel snel, ook het telewerken. Ooit zaten we samen, minister, als burgemeesters in de brandweerzone Oost-Limburg. Sedert corona komen we daar alleen nog maar digitaal samen. Iedereen is aanwezig en niemand klaagt over lange vergadertijden. Iedereen is blij dat die verplaatsingstijd al wordt uitgespaard. En dat is eigenlijk een heel functionele manier van samenwerken. Ik denk dat we allemaal op een bepaald moment noodgedwongen hebben getelewerkt en we zouden het zelf iets meer moeten toepassen om ook op die manier – ‘leading by example’ – anderen aan te zetten tot dat telewerken. Dat werkt niet negatief door op de kwaliteit van de besluitvorming, integendeel zou ik zeggen.
Onze commissie blijft wel fysiek, collega Keulen.
De heer Meremans heeft het woord.
Over het telewerken: er was deze ochtend een vergadering van de vervoerregioraad. Die vindt nog altijd niet digitaal plaats, ondanks mijn diverse vragen. We moeten ons ook steeds verplaatsen. Met de wagen, het kon niet anders. Dat is toch iets om mee te nemen.
In elk geval klopt het wel dat die shift gemaakt is, en dat komt inderdaad omdat heel veel bedrijven dat ook via leasing ter beschikking stellen aan hun werknemers. Nu komt het er vooral op aan de ingeslagen weg verder te gaan, wat we ook doen. Ik denk dat AWV en MOW overal bezig zijn. Dat zorgt dan weer voor de nodige kritiek op files en dergelijke, maar we moeten erdoor, het kan niet anders.
Tegelijk wil ik ook wel de aandacht vestigen op het feit dat we zeker en vast niet mogen talmen met bijvoorbeeld de diverse Hoppinpunten die neergepoot zullen worden. Daar geloof ik zeer sterk in. Je komt in een station en je moet nog twee kilometer verder. Als er een elektrische fiets op mij staat te wachten, kan ik onmiddellijk door.
Hetzelfde geldt ook voor deelwagensystemen. Elektrische wagens zijn niet de goedkoopste. Het feit dat elk gezin twee of drie wagens heeft, zal ook verdwijnen. Het autobezit zal verminderen, het autogebruik daarom niet, maar dan moeten we kijken of er voldoende deelwagens voorzien worden. Het zijn die zaken waar we zeker niet mogen talmen, waar we zeker op de ingeslagen weg moeten verdergaan. We zijn alleszins hoopvol.
Ik begrijp ook het voorbehoud bij een aantal zaken zoals aangehaald door de vorige collega’s wat betreft corona, maar het is toch een opsteker om op de ingeslagen weg verder te gaan.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Dank u wel voor de uitleg, minister. Uiteraard, die modal shift naar de fiets is een mooi verhaal, en er zijn veel zaken gedaan. Maar – ik ga misschien weer de lastige noot zijn – dat noopt ons nog meer om ons iedere dag voor ogen te houden dat om de twee dagen een fietser of een voetganger omkomt in het verkeer. Dat woon-werkverkeer moet dus op een veel veiliger manier kunnen gebeuren. Er is al veel gebeurd, maar er is nog heel veel nodig om mensen niet meer te hoeven laten kiezen tussen een veilige of een onveilige route. Ik verwijs graag naar het zeer mooie artikel van de Fietsersbond deze week in De Standaard, waar men zich afvraagt hoe het mogelijk is dat een fietser soms moet kiezen tussen twee routes, een veilige en een onveilige. Het zou gewoon overal veilig moeten zijn. Er staan ook zes ambitiepunten in, onder andere die tragere snelheid. Ik ga ze nu niet allemaal opsommen. De modal shift kan maar verder gaan richting de fiets als het veel veiliger wordt. Daar ben ik zeker van overtuigd.
Dan heb ik nog een vraag die aansluit bij wat collega Bex zei over het carpoolen, wat inderdaad nog te weinig wordt gedaan. Minister, hoe staat u tegenover een aparte strook voor mensen die carpoolen, zoals dat in sommige landen het geval al is, zodat zij sneller kunnen doorstromen? Is daar overleg met de federale collega, of zijn daar bepaalde initiatieven?
De heer Verheyden heeft het woord.
Mag ik u eerst feliciteren met uw nieuwe look, minister. Het staat u heel goed. Maar voor ik opmerkingen krijg vanuit de wokehoek, ga ik meteen over naar mijn punt.
U hoort ons zeker niet zeggen dat fietsen geen goede zaak is in het kader van de modal shift. Dat het fietsgebruik toeneemt, is positief. Het aantal fietsende werknemers stijgt inderdaad. Ik ken nog een heel aantal oud-collega’s die tegenwoordig met de fiets gaan werken.
Maar vaak komt dat ook – en dat is hier al gezegd – omdat het aantrekkelijker is vanwege de vergoeding. Dat maakt het interessanter om met de fiets naar het werk te komen. Vaak komt het ook omdat werknemers een beroep kunnen doen op interessante formules, bijvoorbeeld om via het werk een elektrische fiets te kunnen aanschaffen. Uiteraard is dat iets wat binnen de bedrijven geregeld wordt. Ik wil het ook toejuichen dat heel wat werkgevers inspanningen doen naar infrastructuur en faciliteiten. Waar het kan, moeten we dat zeker ondersteunen. Maar niet alle werknemers zijn in die mogelijkheid. Dat mogen we toch niet vergeten. Interessante formules zijn niet altijd voor iedereen beschikbaar, in kleinere bedrijven en voor hun werknemers is dat vaak een probleem.
We mogen dus niet vergeten dat de fiets niet voor iedereen een oplossing is. Wie bijvoorbeeld in ploegen werkt en ’s nachts werkt – ik kan erover meespreken, ik heb jaren in ploegen gewerkt –, wie van een ruimere afstand moet komen, wie wat ouder is, wie fysiek die langere afstand niet meer aankan, of wie er bewust voor kiest om toch de wagen te nemen, mag niet gestraft worden. Wanneer ondersteunende maatregelen worden genomen om dat fietsen aantrekkelijker te maken, vindt u in ons een bondgenoot. Maar wanneer u maatregelen wilt nemen die automobilisten bestraffen, bijvoorbeeld door technische controles, waardoor mensen gedwongen worden naar een ondermaats of niet bestaand openbaar vervoer te gaan, door het invoeren van een kilometerheffing, waardoor mensen willens nillens naar die fiets gedwongen worden, dan vindt u in ons een verbeten tegenstander.
Ik wens graag van u te vernemen of u het fietsen aantrekkelijk wilt maken met positieve maatregelen, waardoor mensen vrijwillig kunnen kiezen voor de fiets. Of zult u daarentegen pestmaatregelen nemen, en inzetten op die pestmaatregelen, waardoor u die automobilisten uit de wagen drijft en willens nillens naar de fiets dwingt?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen en bedenkingen, collega’s.
Als liberaal ben ik sowieso voor keuzevrijheid en vind ik dat mensen zich moeten verplaatsen op de manier die ze zelf willen en ga ik zeker geen pestmaatregelen uitrollen ten laste van het ene of het andere. Anderzijds moeten we allemaal wel onze klimaatdoelstellingen voor ogen hebben, en wat dat betreft hebben we aangekondigd dat we het aantal voertuigkilometers drastisch willen verminderen. Dat doen we door telewerk en door digitaal te vergaderen, maar er zijn nog voorbeelden, zoals collega Keulen al heeft aangehaald, van zaken die digitaal kunnen en waarvoor er dus geen verplaatsing nodig is. Het is dus een verhaal van enerzijds te verminderen en van anderzijds de verplaatsingen die we toch nog doen, te verschuiven naar duurzame alternatieven, zoals het collectief en openbaar vervoer of de fiets en andere actieve vormen van verplaatsingen. Finaal is er de verduurzaming van het autovervoer zelf. Dat zijn geen pestmaatregelen. Dat zijn maatregelen die we moeten nemen vanwege de klimaatuitdagingen die op ons afkomen.
Een aantal collega’s hebben het al gezegd: als overheid moeten we de mensen nergens toe dwingen, maar moeten we een kader scheppen opdat ze hun keuze bewust zouden kunnen maken. Die mental shift moet worden omgezet in een modal shift. Dat kader creëren we onder andere door allerlei regelgevende facetten, waarmee fietsleasing en dergelijke mogelijk zijn gemaakt, maar ook met de uitrol van basisbereikbaarheid, met daarin de Hoppinpunten, waarvan twee derde door lokale besturen gerealiseerd moet worden, met subsidies, en waar de combimobiliteit gefaciliteerd wordt met de terbeschikkingstelling van deelfietsen en auto- en fietsparkeergelegenheid. Dus ook dat faciliteren we volop. Tegelijkertijd zorgen we er met de aanpassing van de infrastructuur voor dat veel meer mensen zullen kiezen voor de fiets.
En ja, we moeten inzake verkeersveiligheid nog altijd een tandje bijsteken. Als ik zeg dat we ongezien veel budget investeren in onze fietsinfrastructuur, dan is dat vooral om mee te geven dat er nog veel werk aan de winkel is inzake meer veiligheid, maar we zien toch wel dat er, dankzij de bedragen die we geïnvesteerd hebben, meer mensen kiezen voor de fiets voor woon-werk- of woon-schoolverkeer.
Zijn we er al? Neen, verre van. We weten uit de laatste Fietsbarometer dat er meer fietsongevallen gebeuren. Natuurlijk, als er zich meer mensen met de fiets verplaatsen, dan heeft dat ook repercussies voor het aantal ongevallen, op de statistieken. De oproep blijft dus, zowel voor de lokale en provinciale overheden als onze eigen entiteiten, om volop te blijven investeren in veilige fietsinfrastructuur.
Er moet uiteraard ook in andere facetten geïnvesteerd worden, zoals carpoolparkings. Ook op carpoolen blijven we inzetten. Er zijn een aantal carpoolparkings die zullen worden uitgebreid, zodat mensen ervoor kunnen kiezen om een deel van een traject zelf te doen en dan de auto op een parking achter te laten om de rest van het traject met meerderen samen te doen. Onder andere de carpoolparking op de E40 is daar een mooi voorbeeld van: die breiden we uit van 35 naar negentig parkeerplaatsen. Zo zijn er nog een aantal carpoolparkings die uitgebreid zullen worden, al struikelen we soms over de vergunningen. We zijn er alleszins volop mee bezig.
Mevrouw Fournier, wat de mobiliteit betreft richting andere regio’s of landen, grensoverschrijdend: dat zullen we meenemen en we zullen andermaal contact opnemen met het Waalse Gewest om te kijken hoe we ook daarmee beter kunnen samenwerken, zodat alles goed op elkaar aansluit. Of het nu collectief vervoer of fietsinfrastructuur is, we moeten ervoor zorgen dat meer mensen zich duurzaam kunnen verplaatsen voor hun woon-werkverkeer.
Collega’s, ik denk dat we allemaal op dezelfde lijn zitten. Het gaat de goede richting uit, maar we zijn er nog lang niet. De verkeersveiligheid moet beter, we moeten blijven inzetten op veilige en comfortabele fietsinfrastructuur, we moeten het openbaar vervoer blijvend aantrekkelijk maken. Het hele plan van basisbereikbaarheid is erop gericht om het reizigersaantal te doen stijgen. Door bijkomende investeringen te doen inzake toestellen, infrastructuur en doorstroming, hopen we de klantvriendelijkheid te verhogen en hoop ik ook nog meer een antwoord te kunnen bieden voor de modal shift, samen met alle andere facetten – de Hoppinpunten, de P+R-parkings (park and ride), de carpoolparkings, deelmobiliteit. Ik hoop dat we op deze ingeslagen weg verder kunnen gaan en dat de modal shift zich zo hoe langer hoe meer gaat manifesteren.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Ik heb niet echt een antwoord gehad wat betreft die aparte rijstrook.
Sorry, mevrouw Lambrecht, dat was niet bewust, maar we hebben daar op dit ogenblik nog niet direct zicht op. We kijken nu vooral naar de vrije bus- en taxistroken. Voor het carpoolverhaal zijn er nog niet echt initiatieven lopende. We moeten daarvoor ook samenzitten met de andere gewesten. Het is ook altijd wat moeilijker te traceren. Een auto met een of twee mensen moet in de file aanschuiven, een auto met drie of vier mag wel apart rijden: dat is moeilijk te handhaven. We nemen het echter zeker mee en bekijken het verder.
De heer Bex heeft het woord.
Ik denk dat we toch enigszins voorzichtig moeten zijn om uit deze enquête, die alleen over woon-werkverkeer gaat, grote conclusies af te leiden over het succes van de modal shift. Die enquête gaat niet over het aantal verplaatsingen. We weten uit andere studies dat het aantal woon-werkverplaatsingen tijdens corona gedaald is, maar dat er heel veel vrijetijdsverplaatsingen bij zijn gekomen. Het blijft afwachten tot we kennisnemen van het verplaatsingsonderzoek waar collega Fournier naar gevraagd heeft, om goede conclusies te trekken.
Wat de Hoppinpunten betreft: sta me toe te zeggen dat we daar nog heel veel winst van verwachten, want voorlopig zijn er nog niet zo veel. Deelmobiliteit, ik denk dat we op dat vlak nog heel grote stappen vooruit kunnen zetten. Als je ziet dat Brussel alleen al half zoveel deelwagens heeft als het hele Vlaamse Gewest, dan denk ik dat er nog stappen vooruit gezet kunnen worden. Zo zijn er tal van voorbeelden van hoe we met een goed beleid die modal shift nog kunnen bevorderen. We zitten nog heel ver van de doelstelling uit het regeerakkoord om naar een 60/40-modalshift te gaan. Het verplaatsingsonderzoek zal ons daarvan een indicatie geven, maar ik denk dat er toch nog heel wat stappen nodig zijn voor we daartoe zullen komen. Ik blijf u daartoe aanmoedigen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, het klopt dat de cijfers die we nu hebben, allemaal wat gekleurd zijn door corona, waardoor het moeilijk is om daar echt een duidelijke visie op te hebben. Ook uit OVG 6 gaan we nog geen duidelijke cijfers kunnen halen, want ook dat onderzoek gaat over een coronaperiode. Het zal dus wachten zijn tot OVG 7. U zegt, minister, dat er een bestek is uitgeschreven, maar we hebben nog een jaar te gaan tot de volgende verkiezingen, dus ik weet niet of die resultaten al voor de volgende verkiezingen bekend zullen kunnen zijn. Dit is dus een oproep om het toch allemaal wat sneller te laten verlopen, al is dat waarschijnlijk niet gemakkelijk.
De heer Keulen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, Vlaanderen en bij uitbreiding België zijn geen regio’s van revoluties, maar ik denk wel, minister, dat er een omslag is opgetreden in dat verplaatsingsgedrag, structureel. Gaat dat nu plotseling een hele omslag geven, dat denk ik niet, maar voor mij is het glas halfvol, want je ziet die beweging: de fiets is hip, het voorwaardenscheppend kader, daar werkt u aan zoals niemand dat voordien heeft gedaan, en er zijn nog een aantal dingen die echt rendement moeten opleveren, maar wel al uitgerold worden, zoals de deelmobiliteit, de Hoppinpunten en het telewerken. ‘Plus est en nous, plus est en vous’, maar op het vlak van de modal shift maken we bewegingen die structureel zijn en in de goede richting gaan.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik denk dat zowat alles is gezegd. Ik zou gewoon zeggen: vaar wel en zie niet om, doe verder zoals we bezig zijn. Maar inderdaad, we moeten wel degelijk de vinger aan de pols houden en de fiets altijd opnieuw in het daglicht stellen. We moeten de randvoorwaarden stellen, zoals de deelmobiliteit en de Hoppinpunten en het comfort van de fietser in die infrastructuur. Wat men misschien minder graag hoort, is dat we ook de verkeersregels in het oog moeten houden. Indien er zoals nu met speedpedelecs nieuwe vervoersmodi bij komen – wat ik voor alle duidelijkheid toejuich –, dan moeten we toch ook wel durven te zeggen dat we aanpassingen moeten doorvoeren om het voor iedereen veilig te houden.
Niettemin denk ik dat we zeker en vast, zoals ik al had gezegd, op de ingeslagen weg verder moeten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.