Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister-president, het UiTPAS-systeem is een heel mooi systeem waarbij kansengroepen kunnen participeren aan culturele en vrijetijdsactiviteiten. De grootste drempel om al dan niet toe te treden tot het UiTPAS-systeem zijn voor socioculturele verenigingen de kosten voor die verenigingen bij de toepassing van het kansentarief. De verschillende intergemeentelijke samenwerkingsovereenkomsten (IGS'en) voor de UiTPAS zijn niet eenvormig. De pashouder zelf, wanneer hij recht heeft op het kansentarief, betaalt maar 20 procent van de oorspronkelijke kosten. Dat is overal wel hetzelfde. Natuurlijk moet die overige 80 procent korting ook ergens gevonden worden. Dat gaat het best door die te spreiden. Maar daar zijn er grote regionale verschillen. Die 80 procent korting wordt via een verdeelsleutel gedragen door enerzijds de lokale overheid en anderzijds de organisator. Die verdeling schommelt tussen de verhouding van 40/40, 60/20 tot zelfs 70/10. Voor socioculturele verenigingen met veel leden en deelnemers met recht op het kansentarief is 40 procent zelf dragen zeer veel, laat staan dat de verhouding nog groter zou zijn.
Er zijn dus heel veel regionale verschillen, en vanuit de socioculturele sector hoor ik de vraag om tot een eenvormige berekening te komen, met minimale last voor de lokale organisator om zo maximale participatie en toepassing van het kansentarief te stimuleren. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat de UiTPAS de werking van een vereniging onder druk gaat zetten. Anderzijds horen we ook dat de lasten niet te hoog mogen zijn voor de lokale besturen. Een solidaire kostendeling tussen enerzijds de lokale organisaties en anderzijds de lokale besturen lijkt mij de beste aanpak. Toegepast lijkt mij daarom de verdeling 20 procent voor de gebruiker, 40 procent voor de organisator en 40 procent voor het lokaal bestuur het best te verantwoorden. Dat lijkt me ook de meest faire verdeling. Op die manier neemt elke betrokkene zijn verantwoordelijkheid en wordt het vrijetijdsaanbod voor personen in armoede gemaximaliseerd.
Maar er zit natuurlijk ook een pervers gevaar in. Indien een organisatie erin slaagt om te veel mensen uit die kansengroepen te bereiken en te laten deelnemen aan het vrijetijdsaanbod, leidt dat ook tot heel grote kosten voor die organisatie. Er bestaan een aantal good practices. In de regio Gent bijvoorbeeld – en dat is sinds de invoering ook overgenomen in andere regio’s – hebben ze een subsidiereglement met tegemoetkomingen daaraan. Wanneer er meer dan 5 procent leden deelnemen aan kansentarief, vervalt de derving vanuit de vereniging en staat de lokale overheid in voor de volledige derving. Vanaf de eerste inschrijving tegen kansentarief na die eerste 5 procent wijzigt de verdeelsleutel in 20 procent voor de gebruiker en 80 procent voor de lokale overheid.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u, minister-president.
Hoe kijkt u naar die verschillen in de verdeelsleutels in de verschillende regio’s?
Hoe staat u tegenover een eenvormige verdeelsleutel, meer concreet die verdeelsleutel waarbij de gebruiker van het kansentarief 20 procent betaalt, de organisator 40 procent en het lokale bestuur 40 procent?
Hoe kijkt u naar het voorstel om vanaf 6 procent inschrijvingen aan kansentarief de verdeelsleutel voor de bijkomende inschrijvingen aan te passen naar 20 procent gebruiker en 80 procent lokale besturen, om zo die organisaties niet te zwaar te belasten?
Welke initiatieven plant u in dat geval om tot zo’n faire verdeelsleutel te komen?
Ik kijk heel erg uit naar uw antwoorden.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, hoe kijken we naar de verschillen in de verdeelsleutels? UiTPAS voor mensen in armoede werkt met solidaire kostendeling, waarbij een persoon in armoede 20 procent van de deelnameprijs betaalt en de overige 80 procent wordt gedeeld door de organisator en de lokale overheid. Deze verdeelsleutel werd bepaald in nauwe afstemming met het Netwerk tegen Armoede. Vlaanderen is voorstander van een uniforme verdeelsleutel 20-40-40, dus met 40 procent derving door de organisatoren.
In 2019, naar aanleiding van een evaluatie van UiTPAS, werd deze verdeelsleutel trouwens door de Vlaamse Regering bevestigd als een best practice. De verdeelsleutel 20-40-40 wordt ook gebruikt bij Vrijuit – dat is Demos – voor deelname aan bovenlokaal aanbod door mensen in armoede.
UiTPAS is een Vlaams programma, maar het wordt samen met de lokale overheid gelanceerd, het wordt ingepast in de lokale context en mee gefinancierd met lokale middelen. Middels een motivatie door de lokale overheid, die overlegd wordt met de beoordelingscommissie UiTPAS, waarin Demos, het Netwerk tegen Armoede, Bataljong, Sport Lokaal, OP/TIL en het Departement Cultuur, Jeugd en Media (CJM) zetelen, kan om die reden geadviseerd worden om een afwijking van de best practice – dus de 20-40-40 – te aanvaarden, voor zover een persoon met een beperkt inkomen maximaal 25 procent van de prijs betaalt en de organisator minstens 10 procent derft.
Wanneer UiTPAS-regio’s het door de organisatoren te derven percentage willen beperken, wordt dit in eerste instantie door de beoordelingscommissie afgeraden, aangezien hierdoor de financiële inspanning overwegend bij het lokaal bestuur wordt gelegd, wat sneller zal leiden tot beperkingen van het beschikbare aanbod voor mensen in armoede.
Het is wel zo dat bij sommige organisatoren veel wordt geparticipeerd door mensen in armoede, bij andere minder. De financiële impact binnen de sportsector met jaarlidmaatschappen is dan weer vaak een stuk groter dan in de socioculturele sector.
Lokale besturen zijn het best geplaatst om de afweging te maken waar het nodig is om uitzonderlijke verdeelsleutels te hanteren. Dat zie je ook in de praktijk gebeuren via subsidiereglementen, in twee regio’s ook via een andere verdeelsleutel bij het aanbod in de sportsector – daar geldt dan 20-60-20 – of ook via de 5 procentregel, waarnaar de vraag verwijst. We zien bij de lokale besturen op dit moment veel interesse in de werking van de 5 procentregel.
Kortom, er zijn verschillen, maar ze zijn eerder uitzonderlijk. Ze zijn ook gemotiveerd en in overleg bepaald. De best practice van 20-40-40 blijft dus overeind en we zien in de praktijk ook dat de verdeelsleutel 20-40-40 nog steeds de norm is. Van de 31 UiTPAS-regio's zijn er slechts 5 waar er een andere verdeelsleutel geldt dan de algemene regel.
Daarnaast zien we dat sommige UiTPAS-organisatoren hun maatschappelijk engagement zelfs ruimer nemen en uit de grenzen van hun eigen UiTPAS-regio breken. Zij bieden structurele korting op activiteiten of lidgelden aan UiTPAS-houders met kansenstatuut uit alle UiTPAS-regio's en derven zo 80 procent. Het overzicht daarvan vindt u op de website van publiq.
Hoe sta ik tegenover een eenvormige verdeelsleutel? Vlaanderen blijft achter een solidaire kostendeling staan: de best practice van 20-40-40, waarbij een persoon in armoede 20 procent van de deelnameprijs betaalt en de overige 80 procent wordt gedeeld door de lokale organisator. Deze verdeelsleutel werd bepaald in nauw overleg met het Netwerk tegen Armoede, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en wordt door duizenden aanbieders in Vlaanderen aanvaard als hun engagement om participatie van mensen in armoede mee mogelijk te maken.
De 5 procentregel is een voorbeeld van hoe lokale besturen de UiTPAS-organisatoren die hun sociaal engagement met succes opnemen, extra ondersteunen. Deze 5 procentregel vond zijn ontstaan in de regio Gent en wordt nu reeds door verschillende lokale besturen geadopteerd. Er is mij tot op vandaag geen vraag vanuit het werkveld bekend om van deze verdeelsleutel een best practice te maken.
Welke initiatieven wil ik nemen? Ik zie de 20-40-40-regel op dit moment nog steeds als een goede en faire verdeelsleutel. Een lokaal bestuur heeft daarenboven de mogelijkheid om gericht in te grijpen om organisatoren in hun engagement voor de doelgroep extra bij te staan.
De UiTPAS bestaat tien jaar. Dat lijkt me eigenlijk het moment om eens een grondige evaluatie te doen. Die evaluatie polst naar de doelmatigheid van het instrument, maar ook naar de algemene principes, de verdeelsleutel, de getrapte ondersteuning en zo meer. Dat is een omvangrijke oefening, waar we de tijd moeten voor nemen. Het is ook de bedoeling om het aanbod van Vrijuit, in het kader van het stopzetten van het Participatiedecreet, in te kantelen in de UiT-producten vanaf 2025. Daarom zal ik voorstellen om een uitgebreide evaluatie als actie in te schrijven in de beheersovereenkomst 2024-2025 van publiq. De resultaten van deze uitgebreide evaluatie kunnen dan omgezet worden in eventuele acties in de beheersovereenkomst voor de periode erna, 2026 tot 2030.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Het systeem is me uiteraard heel goed bekend. Ik ben blij om te horen dat Vlaanderen 20-40-40 als de norm en de good practice mee hanteert. Dat er slechts 5 van de 31 IGS’en zijn die een andere verdeling hanteren, wist ik ook nog niet. Ik heb dat schriftelijk opgevraagd maar heb dus bij dezen het antwoord van u gekregen.
Ik wil wat u hier zegt herhalen, namelijk de oproep om de uitzondering de uitzonderling te laten zijn, en de 20-40-40 de norm, om zo een zo solidair mogelijke spreiding te hebben. We moeten vooral ook onze organisaties niet te hard gaan belasten. Ik ben wel blij om te horen dat u aangeeft dat er vanuit verschillende regio’s interesse is om met de 5 procentregel te werken. Maar u zegt dat de vraag u niet bekend is om dat breder toe te passen.
Mijn bijkomende vraag is of u met de sector in gesprek wilt gaan om te polsen naar de bereidheid om naar de 5 procentregel te gaan. Indien daar effectief een vraag voor is, plant u daarvoor dan oproepen richting lokale besturen, richting intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, om die regel ook de norm te maken?
Ik wil zelf aansluiten, want u hebt mij getriggerd met een stuk van uw antwoord, minister-president. U zegt dat we naar een grondige evaluatie van UiTPAS gaan. Ik denk dat het inderdaad zinvol is om om de zoveel tijd eens te kijken naar wat werkt en wat niet werkt. We weten dat vandaag ongeveer 10 procent van de Belgen niet afspreekt met vrienden en niet deelneemt aan vrijetijdsactiviteiten omdat het voor hen onbetaalbaar is. Dat betekent ook dat zij niet deelnemen aan culturele activiteiten. Tegelijk weten we dat als ouders aan cultuur deelnemen, kinderen dan veel meer geneigd zijn om dat later in hun volwassen leven zelf ook te doen. 70 procent van de volgende generatie leest regelmatig een boek als hun ouders hetzelfde hebben gedaan. Als dat niet zo is, dan daalt dat tot 20 procent. Het is dus ongelooflijk belangrijk om daarop in te zetten en dus ook om een goede evaluatie te doen om te weten hoe we mensen het best kunnen bereiken.
Mijn vraag is of er, als u die evaluatie gaat doen, ook eens over het muurtje gekeken wordt naar wat er in andere landen gebeurt, bijvoorbeeld in Italië en in Frankrijk. Collega Meuleman heeft al het voorstel van de cultuurpas naar voren gebracht, waarbij jongeren eigenlijk een cultuurbudget krijgen via scholen. In Italië is er aan elke jongere een budget gegeven wanneer ze 18 jaar worden, om deel te nemen aan culturele activiteiten. Dat zijn allemaal manieren om te zorgen dat er van jongs af aan een toegang is tot cultuur, en dat jongeren met een kleine portemonnee er gebruik van kunnen maken.
In de evaluatie kun je natuurlijk UiTPAS zelf evalueren, maar ik zou willen vragen om ook de openheid te hebben om te kijken naar internationale initiatieven, heel gericht op jongeren en op kansarmen, die op dit moment al ingevoerd zijn in Frankrijk, Italië en andere landen, om de efficiëntie daarvan te zien en dat dan meteen mee te nemen in de oefening. Ik vraag me af of u daartoe bereid bent, en of u die oefening ook zo ziet.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, we zijn regelmatig met de sector in gesprek en we zullen dat thema ter sprake brengen.
Wat de evaluatie betreft, mevrouw Almaci, hebben we hier inderdaad die discussies gehad over Frankrijk en Italië, maar er was toen toch een genuanceerd beeld over het ter beschikking stellen van die budgetten. Maar goed, het voorstel om internationaal, binnen de Europese context, te benchmarken is wel een interessante suggestie. Dat nemen we mee.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister-president, ik denk dat we inderdaad een bredere evaluatie van het UiTPAS-systeem moeten uitvoeren, maar ik denk dat we ook moeten kijken naar de taak die het publiek daarin krijgt, en de budgetten die het daarvoor krijgt. Dat zijn nog altijd niet dezelfde budgetten als toen het UiTPAS-systeem 10 jaar geleden gestart is. Toen waren er 3 regels, vandaag 31. Naast de evaluatie van het UiTPAS-systeem moeten we dus ook kijken naar de beheersovereenkomst met het publiek en kijken hoe zij hun taken naar behoren kunnen uitvoeren en welke middelen daarvoor nodig zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.