Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, ik heb een paar maanden geleden een vraag gesteld over stikstof, waarop het antwoord was dat stikstof maar tot op bepaalde hoogte wordt gemeten en men het daarna eigenlijk niet weet. Dat was zo in Nederland, en dat bleek ook bij ons het geval te zijn. Nu konden we lezen dat er in Nederland weer wat gegevens zijn bekendgemaakt, tenminste via de openbaarheid van bestuur, waardoor we weten dat de luchthaven van Schiphol niet hoeft te rapporteren over de hoeveelheid schadelijke stoffen die ze uitstoot. Normaal gezien hebben bedrijven de plicht om daarover te rapporteren, om het liefst die uitstoot te vermijden en als dat niet mogelijk is, die tot een minimum te beperken. Dat zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu omdat ze de voortplanting belemmeren, kankerverwekkend zijn of zich in de voedselketen ophopen. Dat zijn dus zeer zorgwekkende stoffen.
Heel wat van die stoffen worden opgelijst in allerlei verordeningen, kaderrichtlijnen en richtlijnen op Europees niveau en daarbuiten. Voor Schiphol valt het taxiën, opstijgen en landen onder een luchtvaartwet waarin niets wordt gezegd over de uitstoot van meer dan tweehonderd van zulke zorgwekkende stoffen. Enkel de emissies bij het proefdraaien van motoren en bij brandweeroefeningen vallen onder de milieuwetgeving. Dat maakt dat Schiphol eigenlijk voor 99,9 procent van de uitgestoten stoffen niet aan regels of verplichtingen moet beantwoorden, dat er ook geen rapportageplicht is en zo verder. Er zou bijvoorbeeld sprake zijn van 20.000 kilogram formaldehyde en 2900 kilo benzeen in 2020. Als die schattingen kloppen, dan gaat het echt over een van de grootste uitstoters in Nederland wat dat soort stoffen betreft.
Dat is natuurlijk de situatie in Nederland. De vraag rijst hoe het bij ons zit. Vandaar mijn vragen.
Wordt bij het meten van de emissies van schadelijke stoffen op de luchthaven van Zaventem zowel de uitstoot bij de activiteiten op de grond als de emissies bij de vluchten zelf meegenomen?
Is er een onderscheid in wie verantwoordelijk is voor de metingen en de eventuele handhaving tussen beide soort activiteiten?
Is er een onderscheid in de wetgeving die dit alles regelt? Is er reeds onderzoek gedaan naar de effecten van deze schadelijke stoffen op personeel en omwonenden, en wat waren de resultaten van dat onderzoek?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, dank u.
De emissies worden jaarlijks berekend door de Emissie-inventaris Lucht van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Deze emissieberekeningen omvatten ‘taxi-out’, take-off, ‘climb-out’, ‘final approach’, landing en ‘taxi-in’. Dat is gelijk aan alle bewegingen van het vliegtuig vanaf de gate bij vertrek tot een hoogte van 3000 voet boven de grond of bij landen vanaf 3000 voet hoogte tot aan de gate bij aankomst. De VMM voert ook op twee meetposten in de buurt van de luchthaven metingen uit van een aantal relevante verontreinigende stoffen in de omgevingslucht, zodat de impact op de woon- en leefomgeving ook kan worden opgevolgd. Het betreft de polluenten stikstofoxide en fijnstof. Verder gaat er in de omgeving van de luchthaven ook bijzondere aandacht naar ultrafijnstof.
De VMM is verantwoordelijk voor het meten van de omgevingslucht en het rapporteren van emissies. De VMM doet geen handhaving bij bedrijven. Dat is een taak van de afdeling Handhaving en het Departement Omgeving. De uitstoot van de vergunde installaties wordt gemeten door door de overheid erkende labo’s als er daarvoor een verplichting is in het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM) of in de milieuvergunning. De impact van de luchtverontreiniging door de luchthaven moet worden beoordeeld in het milieueffectrapport (MER) dat momenteel wordt opgesteld voor de hervergunning van de luchthaven. Daarin moeten ook de emissies van zeer zorgwekkende stoffen worden ingeschat en het effect op de omgeving worden beoordeeld. Als er impact op het milieu is, dan moet het MER bijkomende milderende maatregelen voorstellen, die in de milieuvergunning kunnen worden verankerd. Eveneens kunnen er monitoringsverplichtingen worden opgelegd in de omgevingsvergunning.
Het onderzoek naar effecten van schadelijke stoffen op werknemers is helaas geen Vlaamse bevoegdheid. Maar ik zal dat doorverwijzen naar de federale collega die bevoegd is voor werk.
In het kader van het Vlaams humanebiomonitoringonderzoek wordt de impact van chemische stoffen – zoals benzeen – op de Vlaamse bevolking wel onderzocht. Dat programma richt zich algemeen op Vlaanderen, gezien het een drukbevolkte en compacte regio is waarbij de totale blootstelling aan chemische stoffen samen met persoonlijke levensstijlfactoren – bijvoorbeeld roken – in verband dienen te worden gebracht met mogelijke gezondheidseffecten.
De laatste campagne toonde dat blootstelling aan benzeen een stijgende trend vertoont ten opzichte van de voorgaande campagnes. Bij jongeren uit een stedelijke of randstedelijke woonomgeving vonden we ook meer verkeerspolluenten in de urine dan bij jongeren uit een landelijke woonomgeving.
Voor de opvolging van gezondheidskundige aandachtsgebieden en de gezondheidsimpact ervan verwijs ik naar collega Crevits.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord.
Het lijkt er wel op alsof vliegverkeer soms een beetje ontsnapt aan de regelgeving. U verwijst naar de uitstoot van bedrijven en hoe die gemeten wordt, maar een luchthaven wordt dan als bedrijf vaak beperkt tot wat zich op de grond bevindt en eventueel de beweging op het luchthaventerrein zelf. Daarbuiten blijft ze een beetje buiten schot, denk ik.
Wat ik wel positief vind, is dat u bevestigt dat dit soort gegevens ook zou moeten worden opgenomen in het MER, dat daar zeker aandacht voor zal moeten zijn en dat u erop zult toekijken dat op dat vlak een beperking – of ten minste een kader – wordt aangegeven waarbinnen men moet werken.
Misschien nog een bijkomende vraag: u verwijst naar het humanebiomonitoringonderzoek. Dat is natuurlijk eerder een globaal onderzoek waar men algemene trends probeert waar te nemen. U verwijst bijvoorbeeld naar de toename van benzeen. Is het niet nuttig om rond de luchthaven nog bijkomende gegeven te verzamelen, zoals dat bijvoorbeeld ook in Hoboken rond heel de loodproblematiek gebeurt, om juist de impact op de volksgezondheid van zo’n toch wel heel zware activiteit beter te kunnen monitoren?
Minister Demir heeft het woord.
Eerst en vooral, collega, hebt u, denk ik, terecht de vraag gesteld over die zeer zorgwekkende stoffen. We zien de evolutie ook in andere landen. Dus bij de hervergunning moeten we ook de imissies van die zeer zorgwekkende stoffen – ook het effect op de omgeving – goed kunnen inschatten. Nu, de VMM heeft twee meetposten in de buurt van de luchthaven.
Wat uw vraag rond de biomonitoring heel concreet rond de luchthaven betreft, moet u uw vraag stellen aan de collega die voor gezondheid bevoegd is.
Wat betreft de stoffen: in de omgeving van de luchthaven van Zaventem meet de VMM stikstofdioxide (NO2), PM10 (particulate matter) en PM2,5 en zwarte koolstof. Het gaat hierbij, zegt men mij, over concentraties ervan in de lucht.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik zal dan rond biomonitoring de vraag stellen aan minister Crevits. We volgen dit dossier in elk geval verder op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.