Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de zorgwekkende taalvaardigheid van studenten hoger onderwijs en de nood aan grammatica in de eindtermen
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, verschillende docenten hoger onderwijs trekken aan de alarmbel over het dalende taalniveau van hun studenten. Ze hebben het gevoel dat het taal- en kennisniveau van studenten achtergaat. Er worden naar hun mening niet alleen meer taalfouten gemaakt, maar ook het taalbegrip laat vaker te wensen over. Hoewel er voor het hoger onderwijs minder concrete cijfers over het taalniveau van studenten beschikbaar zijn, lijkt het logisch dat zij de gevolgen dragen van wat in de eerdere schooljaren misloopt.
Lieven Buysse, lid van de kerngroep van het Vlaams Talenplatform is van mening dat er, en ik citeer: “ (…) een aanpassing van de visie op een doelgerichte lesaanpak in het leerplichtonderwijs nodig is.”
In september vorig jaar al organiseerde de commissie Onderwijs een gedachtewisseling met het Vlaams Talenplatform, waarbij het rapport ‘Naar een talenonderwijs in topvorm’ voorgesteld en besproken werd. Tijdens de voorstelling schoof het Vlaams Talenplatform ook een aantal beleidsaanbevelingen naar voren.
Ten eerste, zo stelt het Vlaams Talenplatform, moet de zichtbaarheid van professionalisering worden verhoogd en moeten de lacunes in het vormingsaanbod worden opgevuld. Verder vraagt het Talenplatform om het imago van talenopleidingen verder te versterken. Taalonderwijs moet als een volwaardige evenknie van STEM (Science, Technology, Engineering, Mathematics) worden gezien.
En tot slot doet het Talenplatform nog een eerder algemene oproep om de onderwijssector aantrekkelijk te houden voor taalexperten.
Minister, hoe zult u de scholen ondersteunen om werk te maken van een talenbeleid?
Welke maatregelen plant u voor een professionaliseringsaanbod voor taalleerkrachten?
Wanneer wordt de talencampagne waarvan sprake was bij de bespreking van het rapport van het Vlaams Talenplatform, uitgerold? Hoe zal die eruitzien?
Op welke manier zult u de pedagogische begeleidingsdiensten van de verschillende onderwijsverstrekkers betrekken bij uw inspanningen rond het talenbeleid?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, mijn collega heeft de vraag al geschetst.
Januari is traditioneel een examenperiode in het hoger onderwijs. Dit jaar is het toch opmerkelijk dat professoren aangeven dat het taalniveau – en dan gaat het niet enkel over spellingsfouten maar ook over grammatica, zinsbouw, het formuleren van een tekst – jaar na jaar achteruitgaat en dat het nu toch echt de spuigaten uitloopt. Elk jaar stellen ze dit vast, maar nu komt de drang naar boven om dit te signaleren.
Professor Taalkunde Rik Vosters, van het Vlaams Talenplatform, bevestigt dat de taalvaardigheid van Vlaamse jongeren achteruitgaat, maar tegelijkertijd stelt hij dat deze opmerkingen ook al in de 18de eeuw gemaakt werden. Die opmerkingen werden toen ook gemaakt bij examens – er is blijkbaar sterk historisch onderzoek over die examens gedaan. Dat neemt echter niet weg dat er meer aandacht en waardering moet zijn voor onze Nederlandse taal, vooral omdat het een deel van ons onderwijs is. Taal is geen doel, maar is een middel voor het onderwijs en ook in onze maatschappij.
Binnen het Vlaams Talenplatform werken ze aan deze herwaardering. Met allerlei maatregelen zetten ze zich in voor het taalbewustzijn en de taalbeheersing Nederlands van jongeren, bevorderen ze de instroom in talenopleidingen en willen ze meer gekwalificeerde taalleraren afleveren.
Ondanks de aandacht in het hoger onderwijs is de problematiek van schrijffouten en beheersing van grammatica en syntaxis bij studenten terug te brengen naar de eisen die reeds in het basis- en secundair onderwijs worden gesteld. Collega's, ik heb een heel mooi voorbeeld bij van mijn vroegere leraar, de heer Doffin. Het is een nieuwjaarsbrief van 1 januari 2023 voor het eerste leerjaar. Het is een tekst waarbij hier en daar woordjes moesten worden ingevuld. Er is ook een nieuwjaarsbrief uit 1997, een volledig geschreven tekst. Er zijn blijkbaar archeologische opzoekingen gedaan over mijn nieuwjaarsbrieven. Men is dus van een volledig geschreven tekst in het eerste leerjaar, na vier maanden lager onderwijs, geëvolueerd naar een tekst waarbij een paar woordjes moeten worden ingevuld. Als men al na vier maanden in het eerste leerjaar lager onderwijs deze reductie doet, pedagogisch-didactisch, dan moeten we ons toch geen vragen stellen hoe het komt dat 18-jarigen zich vastrijden in teksten lezen en teksten produceren.
De verwachtingen moeten dus hoger, niet alleen in de eindtermen – dat zal allicht worden gezegd – maar ook pedagogisch-didactisch. Leerkrachten moeten opnieuw de autonomie hebben: “We gaan opnieuw schrijven.” Er is één zekerheid: ze konden het, leerlingen konden het. We moeten er vandaag opnieuw op inzetten. Het is voor mij echt cruciaal. U hebt er zelf al op gewezen dat de eindtermen, zowel voor basisonderwijs als voor secundair onderwijs, het aangewezen middel zijn om een minimum op het vlak van taalbeheersing Nederlands vast te leggen.
Minister, er wordt door taalrelativisten aangevoerd dat taal- en tekstopbouwfouten niet mogen worden gequoteerd voor evaluaties van een vakonderdeel dat geen taal is. Men haalt daarbij allerlei juridische argumenten aan – daar hebben we het weer. Is het juist dat er een juridische grondslag is om te stellen dat fouten of onjuistheden niet mogen worden gequoteerd?
Op welke manier zal er voor de nieuwe eindtermen tweede en derde graad, maar ook voor het basisonderwijs, aandacht worden besteed aan taalbeheersing Nederlands, en dit zowel op het onderdeel spelling als op de onderdelen woordenschat, grammatica en syntaxis?
In een vorige commissievergadering stelde u dat er verschillende hefbomen zijn voor scholen in het secundair onderwijs om in te zetten op het Nederlands, maar dat die niet altijd even bekend zijn. Zullen er inspanningen worden geleverd om deze hefbomen meer bekend te maken?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is zeer opmerkelijk en verheugend dat er zoveel en steeds meer aandacht gaat naar het belang van taal, en niet alleen in het basisonderwijs en het leerplichtonderwijs, maar eindelijk ook in het hoger onderwijs. Het mag duidelijk zijn dat, als we de kennis van de Nederlandse taal willen versterken, eenieder zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Dan moeten we natuurlijk in eerste instantie beginnen bij de basis. Het is daar ook dat we het eerst hebben ingegrepen, om ervoor te zorgen dat we al in het basisonderwijs de klemtoon gaan leggen op Nederlands. Vandaar ook de invoering van die taalscreening, net om te verhinderen dat kinderen nog in het eerste leerjaar zouden starten met een achterstand op het vlak van de kennis van het Nederlands, want dan is de grote vrees dat de achterstand alleen maar groter zal worden, en niet alleen in het Nederlands, maar ook in alle andere vakken, omdat Nederlands nu eenmaal een van die vakken is die alle andere vakken mogelijk maken.
Het tweede deel van het verhaal is natuurlijk de formulering van ambitieuze minimumdoelen voor elke leerling. Het stopt immers niet bij de eindtermen, het begint daarbij. Spijtig genoeg is men in het verleden – en ik begrijp ook waarom, namelijk in het kader van de oefeningen rond de modernisering van het secundair onderwijs – gestart bij de herziening van de minimumdoelen voor het secundair onderwijs. Ik had liever gezien dat men was gestart bij de basis, namelijk bij het basisonderwijs. Maar goed, het is wat het is. We trachten nu zo snel mogelijk daarop door te werken wat betreft de tweede en derde graad secundair onderwijs en vervolgens ook de eerste graad secundair onderwijs, om dan te kijken dat we ook zo snel mogelijk naar het basisonderwijs zouden kunnen gaan en naar een herziening van de eindtermen aldaar, die toch ook al dateren van 1996.
Een derde punt dat deel uitmaakt van het verhaal en dat wat mij betreft toch wel vrij consistent is, zijn de centrale toetsen, waar de focus ook komt te liggen op Nederlands en wiskunde. Aan de hand daarvan gaan we natuurlijk ook een Vlaanderenbrede graadmeter hebben, niet op grond van steekproeven, maar op grond van een toetsing van alle leerlingen in alle scholen in heel Vlaanderen.
Een ander element dat zeker meespeelt, en niet alleen als het gaat over de nieuwjaarsgedichten, collega Daniëls, is de problematiek van de invulboeken en de beperking van de creativiteit op dat vlak. We weten dat invulboeken toch ook een negatieve impact hebben op resultaten. Het is zelfs zo erg dat veel jongeren geen volwaardige zinnen meer kunnen schrijven. En dat kan absoluut niet de bedoeling zijn. Er is natuurlijk de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van keuze wat betreft de leermiddelen, maar we hebben er met de Kwaliteitsalliantie wel voor gekozen om via overleg en consensus tot enkele engagementen te trachten te komen. We hebben daarbij de invuldidactiek kritisch onder de loep genomen. Het uitvloeisel daarvan is dat we nu effectief ook aan tafel zitten met de educatieve uitgeverijen, in functie van dat aanbod.
In het kader van ons leesoffensief lanceren we allerhande acties ter versterking van het lezen voor leerlingen in het leerplichtonderwijs, waarvoor ik ook samenwerk met de minister-president. We voorzien bijvoorbeeld in het kader daarvan auteursresidenties, waarbij we ons ook focussen op doelgroepen die anders iets moeilijker bereikbaar zijn en minder evident zijn. We kijken naar beroepsonderwijs en technisch secundair onderwijs. We voorzien ook taalintegratietrajecten. Ook de zomerscholen hebben natuurlijk een focus op het Nederlands. En tot slot is er de creatie van Leerpunt. Want didactieken die werken en die een effect hebben op de klasvloer, dat is bij uitstek ook de doelstelling van Leerpunt, om de meest effectieve didactieken te communiceren naar de scholen, dus geen nieuwlichterij, niet gaan experimenteren met thuistaal en dergelijke. Neen, via Leerpunt gaan we weten welke didactieken hun deugdelijkheid hebben bewezen en welk wetenschappelijk en/of empirisch onderzoek aan de basis ervan ligt.
Het Vlaams Talenplatform dat we begin deze legislatuur hebben opgericht en dat ik cofinancier met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), is een uitstekende partner om deze problematiek in haar volle inhoudelijke breedte aan te pakken. Ik ben dan ook tevreden dat de vijf associaties samenwerken rond één problematiek om de klasvloer bij te staan. Absoluut mijn waardering voor het Vlaams Talenplatform, dus. Dit jaar gaf ik de VLIR trouwens naast mankracht ook financiële ondersteuning voor een promotiecampagne rond de talenopleidingen, assistentie aan KlasCement ter optimalisatie van het talenluik daar en de versterking van het Nederlands binnen de niet-taalvakken. Zij denken trouwens ook volop mee in de ontwikkelcommissie voor de eindtermen Nederlands en vreemde talen.
Verder is het platform samen met mijn administratie, met het Europees Programma voor Onderwijs, Opleiding en Samenwerking (EPOS) en met het platform van de Europese Dag van de Talen bezig met het uitwerken van een inspiratiedag voor taalleerkrachten. Die zal medio september plaatsvinden.
Het Talenplatform heeft ook een zeer ruime bevraging opgezet bij 1200 talenleerkrachten. De aanbevelingen die daaruit volgden, vertonen nogal grote gelijkenissen, en gelukkig maar, met de aanbevelingen van de Commissie Beter Onderwijs, en trouwens ook met de aandachtspunten opgenomen in de engagementen in het kader van de Kwaliteitsalliantie. Dat illustreert nog eens dat er geen nood is aan nog een extra actieplan talen.
Tot slot was er de vraag inzake het evaluatiebeleid van de scholen. De scholen zijn vrij ter zake, en dus ook met betrekking tot de evaluatie bij taken en toetsen. Er is geen regelgeving die zou verbieden dat men punten aftrekt voor taalfouten. Integendeel, ik denk zelfs dat dat zinvol kan zijn, zeker in het begin. Je kunt taalfouten niet veronachtzamen, want als je dat wel doet, als je die gewoon straal negeert, dan dreigt het probleem enkel maar groter te worden. Het is dus beter iets kordater te zijn – zachte heelmeesters maken stinkende wonden – en dus wat duidelijker de boodschap te geven dat men ook aandacht moet besteden aan de gebruikte taal, ook in andere vakken dan de taalvakken.
Ook in het hoger onderwijs bestaat er geen regelgeving die stelt dat er niet op taal en grammatica mag worden gequoteerd voor evaluaties van een vakonderdeel dat geen taal is. Het staat de professoren in kwestie dus vrij om daar rekening mee te houden bij het verbeteren van de examens. Vanuit de overheid vragen we wel dat scholen en instellingen van het hoger onderwijs daarover ook helder communiceren naar de ouders en de leerlingen of studenten, zodat daarover ook geen misverstanden bestaan.
We weten ook dat, om ervoor te zorgen dat leerlingen de transfer maken van wat ze hebben geleerd in de lessen Nederlands naar andere vakken, naar het hoger onderwijs en naar het werkveld, het essentieel is dat alle leraren taalbewuste leerkrachten zijn. Dat is niet hetzelfde als een taalleerkracht zijn. Dat betekent dat er ook in andere vakken, in zaakvakken aandacht moet zijn voor een correct taalgebruik en dat daarover op schoolniveau ook duidelijke afspraken worden gemaakt. Ik hoop dat de pedagogische begeleidingsdiensten ook met vereende krachten zullen inzetten op het bijstaan van hun scholen bij het ontwikkelen van een taalbeleidsplan in elke school. De Taalraad van de Taalunie geeft ook ondersteuning en zal in het voorjaar een advies uitbrengen rond de integratie van taalvaardigheden, waarmee de onderwijsverstrekkers ook aan de slag kunnen.
We laten dus geen gelegenheid voorbijgaan om erop te wijzen dat elke school echt zo’n taalbeleid nodig heeft. Ik denk dat dat een essentieel deel is van de specifieke taakstelling van elke school. Ook in het hoger onderwijs is het toch belangrijk dat we die hernieuwde aandacht, die misschien nog pril is, echt wel aangrijpen. Ook in het hoger onderwijs moet men dat belang beseffen, voor het eigen onderwijs, maar ook voor de toekomstige carrière van de betrokken studenten. Vanuit dat oogpunt moet men toch ook eens kijken naar de positie van het Nederlands als wetenschapstaal. Ik denk dat het Nederlands veerkrachtig genoeg moet blijven om in elke maatschappelijke context te blijven fungeren. Elke student moet dan ook de kans blijven hebben om zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding in het Nederlands te kunnen volgen. Dat is mijn uitgangspunt.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel minister voor uw uitgebreid antwoord.
Ik deel uw mening dat binnen het lerarenkorps, zeker in het secundair onderwijs, elke leraar een taalleraar moet zijn. Ik herinner me nog goed toen ik voor de klas stond, dat ik soms vroeg wat woorden betekenden, en dat leerlingen soms aangaven dat ze niet in een Nederlandse les zaten. Maar eigenlijk doet dat er niet toe. Dat taalbegrip, naast het goed kunnen schrijven, is toch wel van belang.
Het is goed dat er via het Leerpunt middelen worden vrijgemaakt en dat er via de pedagogische begeleidingsdiensten kan worden ingezet op taal.
De eindtermen, dat verhaal kennen we. Daar kijken we uit naar hoe dat het landt. Maar minister, ik wil toch nog even stilstaan bij het Leesoffensief. Want ik vind het heel belangrijk dat we aandacht hebben voor taal binnen de onderwijscontext, maar wil het ook wel als een gedeelde verantwoordelijkheid over de hele samenleving zien dat we taalrijke omgevingen creëren.
Minister, er is een project opgezet om het lezen op school te bevorderen. En we hebben daarop ingezet met onze bibliotheek in mijn stad Poperinge, we hebben samengewerkt met bibliotheken en basisscholen. En nu wil ik toch wel een positief verhaal brengen. De inspectie is langsgekomen bij een van die scholen die meegewerkt hebben aan het project, en ze hebben de kleur blauw gekregen op het vlak van taal omdat ze ook ingezet hebben op taal en lezen. De inspectie heeft in haar rapport geschreven dat dit project wel een voorbeeld kan zijn voor heel veel andere scholen in heel Vlaanderen. Ik denk alvast dat er voor de inspiratiedag medio september een aantal goede voorbeelden te halen zijn uit de projecten die opgezet zijn, en ik denk dat we dat moeten uitbreiden over heel Vlaanderen.
Rond het Talenplatform denk ik dat er echt wel nog inspanningen gedaan moeten worden om jongeren, studenten warm te maken om de liefde voor de taal, die ze wellicht zelf ook gekregen hebben in het secundair onderwijs, door te zetten als ze de master of bachelor volgen om leerkracht te worden, om dan dat talenonderwijs in het secundair en basisonderwijs te versterken.
Maar ik wil ook heel graag nog een pleidooi houden om de leraar als expert te kunnen zien. Als we leerkrachten ruimte geven om zich te professionaliseren, en dan ook bijvoorbeeld vormingen te kunnen volgen over taal, zich te kunnen professionaliseren, kunnen ze als expert binnen het hele team trekken aan een taalbeleid op school, bijvoorbeeld. Door dat in de kijker te kunnen zetten zijn we, denk ik, op de goede weg. Ik breng dus nog eens het pleidooi om de leraar als expert in de kijker te zetten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel minister, voor een aantal toch wel heel heldere antwoorden die u gegeven hebt.
Ten eerste, dat er geen enkele juridische basis is om te zeggen dat niet elke leraar een taalleraar zou mogen zijn. Want het is een vraag van leerkrachten zelf, dat ze dat willen doen – van geschiedenis tot aardrijkskunde, tot de beroepsgerichte vakken – maar dat ze dat niet meer mogen. Bij dezen hebt u duidelijk gesteld dat dat wel mag. Meer nog zelfs: dat dat is aan te raden. Want als leerlingen weten dat je er bij elk vak aandacht voor moet hebben, dan zal er ook bij elk vak aandacht voor zijn, en oefening baart kunst. Want de professoren hoger onderwijs krijgen het niet meer rechtgetrokken. Gaan we dan extra vakken geven in het hoger onderwijs over hoe je een tekst structureert, over hoe je een tekst opbouwt, hoe je een nevenschikking schrijft? Dat is veel, veel, veel te laat. Dat moet veel vroeger gebeuren. En ik denk – ik sluit aan bij collega Vandromme – dat dat een hart onder de riem is voor onze gemotiveerde leerkrachten die zeggen dat ze dat wel willen, maar niet meer mogen. Wel, bij dezen: u mag het. Ik ben benieuwd naar het verslag van deze commissievergadering, dat altijd in een bepaalde koepel wordt verstuurd. Ik neem aan dat dat daar ook met zoveel woorden in zal staan.
Ten tweede, wat betreft het voorbeeld dat u hebt gegeven. Het is daarom dat ik specifiek een voorbeeld van 1997 heb genomen in het eerste leerjaar. Dat is na de invoering van de eindtermen. En er wordt soms gezegd dat de kwaliteit achteruit is gegaan door de eindtermen. Neen, want in het eerste leerjaar schreven ze volledige nieuwjaarsbrieven en volledige zinnen. En niet alleen nieuwjaarsbrieven maar ook tijdens de rest van het jaar. Dat was dus met die nieuwe eindtermen, dus blijkbaar laten die eindtermen dat wel toe maar gebeurt het niet meer. Wij hebben hier in dit forum niet gezegd dat het niet mag.
Ten derde, collega’s, is er, denk ik, het feit dat we opnieuw taalbewust moeten zijn. Jong geleerd is oud gedaan, en het is wat collega Vandromme ook zei: woordenschat en syntaxis zijn cruciaal. Als we ons afvragen hoe het komt dat studenten die Latijn hebben gestudeerd beter zijn, dan is dat niet omdat die Latijn hebben gestudeerd, maar dan is dat omdat die in het vak Latijn grammatica hebben geleerd, syntaxis hebben geleerd, en woordenschat hebben geleerd. We kunnen als maatschappij toch niet aanvaarden dat enkel degenen die Latijn hebben gedaan, ook beter zijn in het Nederlands, door het Latijn. Dan moeten we daar net voor zorgen dat dat ook het Nederlands is, en niet remediëren in het hoger onderwijs.
Maar het klopt minister, dat die aandacht er opnieuw voor is, ook vanuit het hoger onderwijs. Dat is positief. Laat ons dat samen vastnemen, omarmen, om daar opnieuw die aandacht op te vestigen. En dat is gelijkekansenbeleid: zorgen dat iedereen taalvaardig is om er te komen in het onderwijs.
Minister Weyts heeft het woord.
Bedankt voor het delen van die positieve ervaring, ook al kregen ze dan uiteindelijk blauw als kleur. (Gelach)
Maar het zijn goede verhalen, die het allemaal versterken. En ik ben eigenlijk in het totaaloverzicht nog het belang van de lerarenopleiding vergeten mee te geven. Momenteel gaan we gesprekken aan met de lerarenopleidingen over hoe we toch een sterkere invulling en versterking kunnen geven aan nieuwe leerkrachten op het vlak van basiszorg en verhoogde zorg, maar ook met verhoogde aandacht voor de essentie – de fundamenten zoals de heer Brinckman het zegt – namelijk voor Nederlands en wiskunde. Dat hoort daar dus zeker bij en dat is absoluut een aandachtspunt.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik deel uw mening, minister, dat we er alles aan moeten doen om het taalonderwijs zo goed mogelijk te ondersteunen. En ik hoop dat we in de toekomst nog veel meer van die goede voorbeelden – want eigenlijk gebeurt het lokaal – mogen delen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Er was ooit een minister die zei dat er drie belangrijke vakken zijn in onderwijs: taal, taal en taal. Ik denk dat we dat vandaag moeten herhalen, we moeten zeggen: Nederlands, Nederlands, Nederlands. Omdat die minister daar nog enige zweem over liet hangen dat dat dan eventueel thuistaal kan zijn, is het bij dezen duidelijk dat Nederlands, Nederlands, Nederlands dé motor voor gelijke kansen is. Het is dé motor voor onderwijskwaliteit. Het is dé motor om ervoor te zorgen dat alle vakken, alle vakken, goed begrepen en goed gestructureerd kunnen worden door alle leerlingen, zodoende dat onze professoren hoger onderwijs niet aan de alarmbel moeten trekken, maar dat we zorgen dat alle kinderen, op alle niveaus alle vakken maximaal begrijpen. Dus, minister, doe zo verder. En leerkrachten in het onderwijs die daarmee bezig zijn, doe zo verder.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.