Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, het investeringsritme in de sociale woningbouw – en de heer Veys heeft het daarnet al gezegd – komt regelmatig aan bod, zowel in onze commissie als in de plenaire vergadering. Er verscheen recent een studie van het Steunpunt Wonen: “Investeren in sociaal wonen: hoe het investeringsritme versnellen of verhogen?”
De globale conclusie van die studie luidt alvast dat er niet één hoofdreden is waarom het investeringsritme vertraagt, en dat is logisch. U hebt daar trouwens zelf ook iedere keer op gewezen. Om het met een boutade te zeggen: zoveel projecten, zoveel vertragingen. Aan gebrek aan inzet en middelen, dat benadrukt u ook, zal het alvast niet liggen.
De verklaring daarvoor ligt daarentegen veeleer bij verschillende redenen, verschillende oorzaken die niet alleen verband houden met het institutionele kader van de sociale huisvesting zoals procedures, en andere. Maar veel vertragende factoren zijn te vinden op andere beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening, de strenge energienormen, onze – welteverstaan goede – energetische ambities. Ook de beperkte personeelscapaciteit is een reden die naar boven komt in die studie.
De redenen waarom projecten een langere doorlooptijd kennen, zijn ook vaak zeer specifiek voor het project waar het over gaat, zoals de ligging, de omgeving, de buurt, al dan niet het draagvlak vanuit de omgeving. Voor het ene project is het een erfgoedkwestie, voor het andere een langlopende discussie over grondaankoop, tegenstand van omwonenden, of moeilijkheden bij de aanleg op basis van de regelgeving voor de ruimtelijk uitvoering. De slotsom is dat er geen eenduidige reden of oorzaak aan te geven is, en daarom dus ook niet één oplossing. Er moet op meerdere fronten tegelijk worden gewerkt om dat investeringsritme te kunnen verhogen. Vaak gaat het om structurele factoren die niet van de ene op de andere dag kunnen worden veranderd. We zullen het daar straks over hebben, u bent daar gestaag aan bezig, maar dat vraagt allemaal zijn tijd.
Die studie komt dus tot de conclusie dat de meeste mogelijkheden om het investeringsritme op te voeren wellicht te vinden zijn in de eerste fase, de aanloopfase, wanneer op zoek wordt gegaan naar mogelijke nieuwe projecten. Dat is misschien ook wel evident, en een open deur die we hiermee intrappen, maar het is evident dat bij de start – wanneer belangrijke beslissingen genomen worden omtrent de ligging en de grootorde van bepaalde projecten – daar een beslissende factor zit om nadien snel te kunnen doorgaan.
Wanneer op zoek wordt gegaan naar die mogelijkheden voor nieuwe projecten, bevinden zich daar vaak ook knelpunten, bijvoorbeeld bij de politieke prioriteiten van het lokale bestuur, bestuursakkoorden die al dan niet melding maken van realisaties van sociale woningbouw op bepaalde plaatsen, de zoektocht naar grond en vastgoed en alles wat daar bij die voorbereiding en financiering van die projecten komt kijken. De meeste van de aanbevelingen uit de studie die naar verwachting effect zullen hebben, bevinden zich in dat primaire stadium. Ze betreffen onder andere de financiering van sociale woonprojecten, de herinvoering van de sociale last komt ook vaak naar voor, en ook het werken aan een betere beeldvorming van de sociale huisvesting is iets waar we op verschillende fronten aan werken. Ook dat moet de perceptie keren. En daar zet u ook op in via verschillende beleidsbeslissingen, zoals onderzoek naar buitenlandse eigendommen, beter middelenonderzoek, de inschrijving bij VDAB. Dat zijn allemaal kleinere maatregelen, lokale binding, om die perceptie en dat draagvlak ten aanzien van sociaal wonen te keren in de goede richting.
Ik ben aan het freewheelen, ik kijk even terug naar mijn vraag.
U hebt een aantal zaken zelf al herhaaldelijk aangekaart. Hierbij denk ik aan de financiering en samenwerking met de private sector, dat is zeer belangrijk. Concreet heb ik vragen naar aanleiding van die studie van het Steunpunt Wonen, minister.
Hoe evalueert u dat rapport over het investeringsritme in de sociale woningbouw? Zijn daar conclusies die u te baat kunt nemen in uw beleid? Zijn er kanttekeningen bij deze studie te maken? Zijn er specifieke aanbevelingen waarmee we snel aan de slag kunnen gaan? Met andere woorden: op welke manier kunnen we gevolg geven aan die studie en ideeën opdoen of meenemen om het investeringsritme te versnellen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Smeyers, dank u voor uw vraag. Ik ga de drie vragen samen nemen.
Dit rapport werd opgeleverd op 6 februari. Momenteel worden ook dit rapport en de aanbevelingen grondig bestudeerd.
Er worden 24 aanbevelingen geformuleerd. Deze bevestigen algemeen gezien de eerdere vermoedens dat de problematiek niet met één pasklare oplossing te verhelpen is. Deze conclusie haalde u terecht aan in uw vraagstelling.
Voor mij zijn al de aanbevelingen belangrijk. Uiteraard zal ik mij verder focussen op de vijftien aanbevelingen die gericht zijn op het Vlaamse beleidsniveau en het agentschap Wonen in Vlaanderen.
Het rapport stipt ten eerste een aantal punten aan die aangeven dat we op de ingeslagen weg verder moeten gaan. Dat is ook niet zo verrassend want de vraagstelling met betrekking tot de doorlooptijden is niet nieuw en er werden dan ook reeds belangrijke stappen gezet. Ik geef er enkele.
Qua bouwcapaciteit is het belangrijk dat dit jaar de woonmaatschappijen worden gevormd. Deze conversie heb ik al in het begin van de legislatuur geïnitieerd en krijgt nu vorm. Zodra de woonmaatschappijen op volle koers varen, zijn ze sterker en kunnen ze beter inspelen op meerdere aanbevelingen.
Ook aan de samenwerking met de private sector zijn we vandaag hard verder aan het werken en die moet nog volledig worden uitgerold om daar de vruchten van te zien. De uitrol van nieuwe groepsprocedures constructieve benadering overheidsopdrachten + (CBO+) en Design & Renovate worden op het einde van dit jaar verwacht.
Voor het overige lanceren we CBO tweemaal per jaar en hebben we naast een raamcontract voor Design & Build voor woningen er nu ook een voor Design & Build voor appartementen. Ook de geconventioneerde verhuur is een voorbeeld van samenwerking met de private sector.
Ook de fusie van Wonen-Vlaanderen en de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) is intussen een feit, waar de kennisinstelling die aanbevolen wordt in het rapport verder kan worden gevormd.
Ik kan ook wel al een aantal andere beschouwingen geven. Er is de vraag naar meer autonomie voor de woonmaatschappijen en meer vertrouwen in hun deskundigheid. De Vlaamse overheid blijkt nog steeds ervaren te worden als te sterk sturend en regulerend, hoewel dit proces de laatste jaren al vereenvoudigd werd en de procedures aangepast met het oog op een snellere doorlooptijd. Ik zal deze aanbeveling zeker ter harte nemen en trachten een goed evenwicht te zoeken tussen monitoring van bovenaf enerzijds en eigen verantwoordelijkheid van de woonmaatschappij anderzijds. Met de omvorming naar woonmaatschappijen is een verdere evolutie naar zelfstandigheid ook logisch. Het is wel degelijk de bedoeling om de professionalisering verder door te duwen bij de woonmaatschappijen, maar het is natuurlijk nog niet zo lang geleden dat er reportages waren op de televisie waar dan weer kon worden getwijfeld aan die zelfstandigheid. Toen werd de vraag gesteld om de controle te versterken. We moeten daar een juist evenwicht in vinden.
Met de fusie van Wonen-Vlaanderen en de VMSW kunnen de toekomstige woonmaatschappijen nog beter begeleid en ondersteund worden in hun taken. Een permanente dialoog tussen beide is inderdaad een streefdoel.
De financiering van sociale woonprojecten werd ook aangestipt. Dit vraagstuk wordt grondig bekeken in het kader van het project financiering sociale huisvesting. Het doel van dit onderzoek is om de bestaande mogelijkheden tot financiering en subsidiëring van de woonmaatschappijen in kaart te brengen en te optimaliseren en nieuwe financieringsvormen te onderzoeken, en dit vanuit het standpunt van de huurder, de verhuurder en de overheid.
De optimalisatie van het projectportaal werd opgenomen in het IT-project ‘case management’ waarbij woonmaatschappijen, Wonen in Vlaanderen en andere actoren samenwerken aan hetzelfde platform met de bedoeling om het projectportaal te laten evolueren naar een gezamenlijk werkinstrument.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is inderdaad zo dat de studie van het Steunpunt Wonen een waardevolle studie is en dat de aanbevelingen, waarvan er 15 specifiek voor uw beleid van belang zijn, terechte en goede aanbevelingen zijn, waar u eigenlijk al mee aan de slag gaat. De conclusie is dat u verder moet op die ingeslagen weg. We kunnen het meermaals herhalen, en het is in het begin van de commissiezitting al aan bod gekomen bij de vraag van collega Verheyen: de voortgang van de vorming van de verschillende woonmaatschappijen is een doorstart. Ik geloof er ook in en ik zeg het altijd, tot ergernis van collega's: ‘Reculer pour mieux sauter’. Maar ik geloof ook wel dat we effectief verder zullen springen zodra die allemaal operationeel zijn en we door die moeilijke omvorming zijn, wat een verandering altijd is.
U hebt verschillende aanbevelingen uitgelegd en uw beleid daarnaast gelegd maar ik geloof echt wel in het geconventioneerd huren. Ik heb dat al een paar keer herhaald. Ik denk dat dat een perfecte combinatie is van inclusie en inbreiding, kleinschalig maar daardoor ook met een draagvlak voor het sociaal wonen, een mix van verschillende woonvormen, sociaal, bescheiden en puur privaat. En er is de stimulans die men geeft via de premie of de subsidie aan die investeerders. Dat is echt een geslaagd concept. Ik denk dat we hoopvol kunnen zijn om dat te kunnen zien uitrollen in het straatbeeld van Vlaanderen. Ik reken daarop.
De heer Veys heeft het woord.
Ik heb in die studie niet enkel wat beperkte aanbevelingen gelezen, maar toch ook wel serieuze vragen die – in die focusgroepen wordt dat beschreven als quasi unanieme vragen die worden gesteld – toch wel politieke beslissingen vergen. Want het zullen niet de woonmaatschappijen zijn die het financieringsplafond van 15 procent sociale woningen per gemeente kunnen schrappen. Het zijn niet de woonmaatschappijen die een decretale verankering kunnen voorzien van die sociale last, wat nu de gemeenten moeten doen. In tegenstelling tot Wonen in Eigen Streek, neemt de Vlaamse Regering daar geen initiatief in. Die woonmaatschappijen proberen al werk te maken van een beter imago en meer maatschappelijk draagvlak voor sociaal wonen. Ik raad alle collega’s aan om Fundamenten eens door te nemen, het magazine van de koepel waarin maandelijks een verhaal van een bekende sociale huurder staat. Dat zijn zeer interessante profielen, zelfs vorige ministers.
Minister, als ik kijk naar uw beleid: u hebt dat financieringsplafond van 15 procent ingevoerd en u weigert die sociale last decretaal te verankeren. We moeten er eerlijk over zijn, met die maatregelen en controles helpt u de beeldvorming rond sociaal huren ook niet vooruit. Ik wacht nog steeds op de eerste communicatie met iemand van de N-VA of van de regeringspartijen die iets zegt over een goede sociale huurder en laat zien dat dat de mensen zijn waarvoor we het doen. Het wordt altijd negatief benaderd. Ik geef maar een voorbeeld: bij de controles op buitenlandse eigendom, leverde meer dan de helft geen resultaten op, maar de focus in de communicatie wordt dan gelegd op die andere kleine helft die wel betrapt is geweest. Dat kan een journalistieke keuze zijn, maar dat helpt die beeldvorming en dat draagvlak absoluut niet vooruit. Dit is met andere woorden een contraproductief beleid voor sociaal wonen en sociale woningbouw. Het is dan ook geen toeval dat die budgetten niet opraken. U zegt ook niets over lokale besturen, ook al wringt in veel gevallen daar het schoentje als het gaat over het tekort aan sociale woningbouw.
Men verwijst naar een task force om de zoektocht naar gronden en panden in de voorbereidingsfase van projecten te versnellen. In het rapport lezen we duidelijk dat dat ongeveer twaalf maanden in beslag neemt, wat zeer arbeidsintensief is en dat is vooraleer het op het lokaal woonoverleg komt. Ik heb gelezen dat u een grote zoektocht naar gronden gaat organiseren voor die nieuwe gemengde projecten, voor dat geconditioneerd wonen dat u nu gaat invoeren. Wilt u dat ook doen voor sociale woningbouw, om gronden voor woonmaatschappijen te ondersteunen? Ik denk dat je daar meteen dieper op kunt ingaan. Het rapport wijst enkele zeer degelijke maatregelen aan om meer van uw budget te kunnen benutten en de Vooruitfractie stelt voor dat u daar zo snel mogelijk mee aan de slag gaat. Mijn bijkomende vragen zijn dus heel concreet: zult u een decretaal kader voor sociale last voorzien? Zal u het financieringsprocent van 15 procent sociale woningen schrappen? zult u maatregelen nemen om die voorbereidingsfase te versnellen en op welke manier? En kunt u duiden hoe u te werk zult gaan en het verschil uitleggen tussen wat u zult doen voor de sociale woningbouw enerzijds en die gemengde projecten anderzijds?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Smeyers, ik denk dat er door u geen nieuwe vragen gesteld zijn. Mijnheer Veys, u kunt natuurlijk uit elke studie elk onderwerp opnieuw halen om altijd dezelfde discussie te gaan voeren, maar geen enkel probleem. Ik geef u graag een antwoord. Eerst en vooral over dat plafond: ik ben daar niet toe bereid, het is heel duidelijk een politieke keuze die wordt gemaakt met het oog op meer sociale mix, om te vermijden dat te veel sociale woningen in dezelfde gemeenten terechtkomen. Mijn antwoord is dus heel uitdrukkelijk ‘nee’.
Met betrekking tot die 15 procent: het is een fantasie om te denken dat je daarmee een groot verschil zult maken ten aanzien van uw wachtlijsten. Dat is niet het geval, we hebben het al gezegd. Er zijn vijf gemeenten in Vlaanderen die daaraan voldoen, waarvan de twee grootste Zelzate en Genk zijn. Het is een idioom om te denken dat daar iets mee opgelost gaat worden. In verband met uw vraag over de sociale last: ik heb ook al een tiental keer aangegeven dat een lokaal bestuur dat vandaag perfect via een stedenbouwkundige verordening kan doen, Gent doet dat bijvoorbeeld. Die doen dat niet alleen voor sociale woningen, maar ook voor hetgeen dat wij nu uit Vlaanderen doen – want we hebben daarvan bijgeleerd –, namelijk betaalbare woningen. Ik vind het geen probleem om dat te bestoefen. Ik vind dat een goed systeem en een goede manier van werken, dus daar doet men dat al.
Over het imago verschil ik fundamenteel met u van mening. Volgens mij moeten we er net voor zorgen dat we een duidelijk signaal geven naar de buitenwereld, zowel naar sociale huurders als naar de rest van de Vlamingen die solidariteit betuigen om dat systeem van sociale huurders te betalen. We moeten ervoor zorgen dat die woningen terechtkomen bij de mensen die er recht op hebben en nood aan hebben. En dat zijn een deel van de maatregelen die we nemen. Ik heb altijd in alle communicatie zeer duidelijk gezegd dat we op twee pijlers werken: het vergroten van het aanbod – want daar zijn we het absoluut over eens, er moeten meer sociale woningen komen – , maar er ook voor zorgen dat die sociale woningen alleen maar terechtkomen bij die mensen die er recht op hebben en er nood aan hebben. Ik ben ervan overtuigd dat dat er net voor moet zorgen dat die solidariteit in stand wordt gehouden, dat die 90 procent van de Vlamingen die daartoe bijdraagt, weet dat de solidariteit die hij bijdraagt, terechtkomt bij een gezin en mensen die daar effectief recht op hebben.
Dus ik ben het er fundamenteel mee oneens dat onze communicatie zou zorgen voor een negatief imago. Het tegendeel is waar. En trouwens, – kleine voorbeelden zijn natuurlijk altijd gevaarlijk – ik kan u aan de hand van mijn mailbox aantonen dat zowel de maatregelen met betrekking tot de verplichte inschrijving bij VDAB, als bij de buitenlandse eigendomsonderzoeken, als de taalkennis die altijd wordt onderschat, wel degelijk door heel veel sociale huurders op applaus wordt onthaald. Daar is mijn mailbox de graadmeter van. Die zijn er wel degelijk volledig in mee dat die zaken moeten worden aangepakt. In die zin ben ik het absoluut oneens met u. Ook sociale huurders willen erkend worden in het feit dat ze wel degelijk deel uitmaken van onze samenleving, en dan zijn die drie zaken die ik benoem, niet te veel gevraagd.
Ik kom tot de oproep voor die gronden. Vorige week is er een oproep gelanceerd, onder andere voor die gemengde projecten. Daar moet ook altijd minstens een derde sociale woningen zijn. Daarnaast zijn er ook nog grondenvoorraden bij de sociale huisvestingsmaatschappijen zelf en dergelijke meer. Maar goed, dat zit daar dus wel degelijk mee in. Als u daar meer informatie over hebt, staat het u vrij om daar een vraag over in te dienen.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Ik kan alleen maar bevestigen op lokaal niveau wat de minister zegt. Het is inderdaad zo, mijnheer Veys, dat de lokale besturen soms wat terughoudend zijn maar dat is ook alleen maar een gevolg van een gewijzigde maatschappij. Het is aan ons beleid en zeker aan de minister van sociaal wonen en schepenen van sociaal wonen om er mee voor te zorgen dat die sociale woningen kunnen worden gerealiseerd. Maar daar heb je dan ook dat draagvlak voor nodig.
Je weet dat er middelen genoeg bestaan om bezwaren in te dienen. Als het niet gewoon via bezwaarschriften is aan de balie van Ruimtelijke Ordening en Wonen van iedere stad of gemeente, dan gaat men wel naar de Raad van State. Om dat allemaal te kunnen counteren, moet je het draagvlak en de perceptie van sociaal wonen weer positief keren. Dan kan ik alleen maar herhalen wat de minister gezegd heeft: dat doen wij, op Vlaams niveau en op lokaal niveau, door ervoor te zorgen dat zowel de sociale huurder als de Vlaming die geen sociale woning nodig heeft, het gevoel heeft dat dat allemaal heel rechtvaardig en correct gebeurt, dat die middelen, die belastinggelden terecht naar de juiste personen gaan door die lokale binding, door in te zetten op taalkennis en door die verplichte inschrijving bij VDAB.
Ik zie het hier zelf hoe enorm dat geëvolueerd is. Wij hebben recent een sociaal woonproject, waar ik als schepen jarenlang mijn schouders mee heb ondergezet, gewoon moeten cancelen omdat het draagvlak er niet meer voor was omdat het te grootschalig was. We hebben de perceptie daarvan zien evolueren. We zijn nu in dialoog met die huisvestingsmaatschappij om dat project op een andere plaats en op een andere manier te realiseren via inclusie, via inbreiding, maar ook via de gemengde projecten. Ik geloof, nogmaals, echt dat dat de enige manier is om dat te realiseren en om de perceptie ten aanzien van die kandidaat-sociale huurders en sociale huurders te veranderen. Zo zullen we er wel komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.