Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag gaat inderdaad over het tekort aan een belangrijke beroepsgroep. Enkele weken geleden kregen we allemaal een mail van de paritaire sectororganisatie Volta, die ten dienste staat van bedrijven en werknemers die actief zijn in elektrotechniek. De titel van de mail vatte hun noodkreet goed samen: er zijn te weinig elektrotechnici en de elektrotechnici van morgen missen de nodig competenties. Dat zijn zware woorden.
Zij hebben dat ook wat geduid en beargumenteerd. In het schrijven worden een aantal knelpunten aangekaart, maar Volta reikt ook mogelijke oplossingen aan. Wat alleszins duidelijk uit hun oproep blijkt, is dat de huidige opleidingen tot elektrotechnicus niet voldoen aan verwachtingen die de werkgevers hebben van pas afgestudeerde beroepsbeoefenaars. De sectorfederatie stelt vast dat er – terecht, want dat willen we allemaal – veel aandacht gaat naar het belang van een goede kennis van Nederlands en wiskunde, maar vraagt zich wel af welke plaats de basiskennis die beschreven staat in de beroepskwalificatie nog heeft in het onderwijscurriculum.
Ook het huidige regelgevende kader vormt een drempel voor de praktische oplossingen die de sectorfederatie ziet om het gebrek aan praktijkkennis te verminderen door het organiseren van gastlessen en het voor de klas brengen van mensen uit het werkveld, op een structurele manier bedoelen ze dan.
Minister, de sectorfederatie Volta geeft aan dat er een dringende nood is aan zo’n 15.000 elektrotechnici. De cijfers uit de Dataloep onderwijs laten zien dat er voor het vorige schooljaar 2021-2022 7235 inschrijvingen waren in elektrotechnische richtingen. 156 van deze inschrijvingen hadden betrekking op een duaal leertraject. Er waren eveneens 2514 inschrijvingen voor de richting industriële wetenschappen.
Wat is de verklaring voor het eerder beperkt aantal inschrijvingen voor een duaal leertraject?
Het aantal instromende en uitstromende elektrotechnici volstaat duidelijk niet om het tekort weg te werken. Zult u op korte termijn initiatieven nemen met het oog op het verhogen van de instroom? Aan welke initiatieven had u dan gedacht?
In het schrijven van Volta werden verschillende knelpunten in verband met de kwaliteit van de afgestudeerde elektrotechnici in kaart gebracht. Als mogelijke oplossingen voor de kwaliteitsverbetering en verdere professionalisering van de opleidingen ziet de federatie heil in de invoering van een kwaliteitslabel, het invoeren van sectorproeven, het wegwerken van legistieke drempels enzovoort. De sectorfederatie beseft ook dat de hervorming van de opleidingen niet kan zonder de overheid. Volta vraagt u dan ook uitdrukkelijk om hierover in overleg te treden. Zult u het gesprek met hen aangaan? Binnen welke termijn denkt u dat gesprek te voeren?
Minister Weyts heeft het woord.
Net zoals in veel andere sectoren is de krapte op de arbeidsmarkt ook bij de elektrotechnici voelbaar. Naar aanleiding van hun brief heeft mijn kabinet midden januari een delegatie van de sector ontvangen.
De sector stelde dat er nood is aan een sterke en kwaliteitsvollere instroom van leerlingen en aan een kwalitatief sterke opleiding die leerlingen aflevert die de laatste nieuwe technieken en technologieën kennen. De beroepskwalificaties zijn een belangrijk instrument om te komen tot meer kwaliteitsvolle instroom. Die kwalificaties worden samen met de sector opgesteld – die discussie hebben we daarnet gehad – en tonen aan welke competenties een leerling moet beheersen om later kwaliteitsvol in die sector in te stromen. Die beroepskwalificaties zijn cruciaal binnen het arbeidsmarktgericht onderwijs.
Het aantrekken van leerlingen naar tso- en bso-opleidingen is een belangrijk speerpunt. Ik verwijs opnieuw naar de discussie van daarnet. We hebben daaromtrent nog wel wat initiatieven genomen, maar er zitten er ook nog enkele in de pijplijn.
Ten eerste is er het versterken van de arbeidsmarktgerichte opleidingen in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs. Ik zal daar niet over uitweiden, dat debat hebben we net gevoerd.
Sinds 2016 werken we ook met beroepskwalificaties, eerst in de duale opleiding en nu ook via de modernisering in de niet-duale opleidingen. Dat is een complexe oefening, waarbij we in samenspraak met de sector proberen die beroepskwalificaties op te stellen. Daarin zitten de kennis en vaardigheden vervat die een beginnend beroepsoefenaar moet hebben. Het zorgt er ook voor dat de leerlingen erop kunnen rekenen dat ze uitstromen met alle vaardigheden die worden gevraagd door de arbeidsmarkt in kwestie.
Daarnaast hebben we duaal leren uitgerold. Dat is ambitieuzer dan het vroegere stelsel voor leren en werken en durft wel wat verwachtingen te stellen.
Door het nieuwe systeem willen we komaf maken met het idee dat dit ‘the last resort’ is, de laatste oplossing voor leerlingen. Ik denk dat duaal leren, tegelijk leren op scholen en op de werkplek, een interessant alternatief is, dat in zijn opstart nogal fragiel is. We moeten er dus echt voor zorgen dat de reputatie, het label, het merk, sterk is. De duale leertrajecten kennen momenteel in verschillende sectoren een voorzichtige groei. Dat gaat traag, maar wel exponentieel. We spreken nu, even vanbuiten zeggen, over ongeveer 2800 leerlingen. Ik vroeg samen met collega Brouns ook een advies aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, om op te lijsten welke uitdagingen zij vandaag nog zien om van het duaal leren een succes te maken. Maar dat is ook nog een van de andere vragen die geagendeerd staan. Meer bepaald de laatste vraag gaat daar heel specifiek over.
Leerlingen moeten tijdens hun opleiding in contact kunnen komen met de nieuwste technieken en technologieën. Ook leraren moeten hun kennis en vaardigheden up-to-date kunnen houden. Vandaar dat ik ook probeer meer in te zetten op de regionale technologische centra (RTC’s), waarbij die veel meer moeten slagen in hun opdracht als matchmaker tussen enerzijds de scholen en de bedrijfswereld, lokaal dan. Zij proberen ervoor te zorgen dat het aanbod van de scholen veel meer afgestemd is op de lokale vraag, zodat zij veel meer opleidingen kunnen highlighten waarmee jongeren terecht kunnen in bedrijven in de buurt, maar ook dat vervolgens die bedrijven zelf ook veel actiever participeren, en ook materiaal en machines ter beschikking stellen. Ook daar is een verantwoordelijkheid. Vandaar dat ik die matchmaking vooral zie in hoofde van die RTC’s.
De sector speelt hierin ook een belangrijke rol. Heel specifiek: Volta ontwikkelt heel wat lesmateriaal dat afgestemd is op de laatste nieuwe ontwikkelingen. Ik wil geen stenen gooien, want Volta is in dezen een mondige partner, maar neemt ook zijn verantwoordelijkheid.
Verder wil ik het tso- en bso-onderwijs klaarmaken, aantrekkelijk maken, door de introductie van die ‘extended reality’-technieken, die heel tastbaar een verschil maken in die opleidingen, en die het heel aantrekkelijk maken. Dus daar innovatie introduceren, en middelen die niet voorradig zijn in bijvoorbeeld het aso, is denk ik ten voeten uit het beste propagandamiddel voor technische en beroepsopleidingen.
Zoals ik ook gezegd heb op onze Vlaams-Nederlandse onderwijstop, denk ik dat we, in plaats van erover te palaveren, ook gewoon meer moeten proberen die arbeidsmarktgerichte technische opleidingen in daden en acties te promoten, zoals die extended reality-toepassingen, maar ook door wedstrijden op dat vlak te gaan organiseren. Ik wil dat ook best doen in samenspraak met de Nederlandse collega’s. Maar aan Vlaamse zijde zullen we een excellentiefonds oprichten – we zullen daar ook 1,5 miljoen euro voor vrijwaren – waarbij we net willen inzetten op zulke wedstrijden en concours allerhande, heel specifiek ten aanzien van technische en beroepsopleidingen, naast ook aso natuurlijk, om daar een beetje meer het signaal te geven dat dit opleidingen zijn waar je erbovenuit kunt stijgen, ver boven jezelf kunt stijgen, maar vooral ook boven al de rest kunt uitstijgen.
De heer Danen heeft het woord.
Tot voor kort had ik zelf wat achtergrond in de energiesector, die is nu zowat sluimerend geworden. Ik heb altijd wel begrepen dat we voor de omslag naar de elektrificatie iedereen nodig hebben: van mensen die sleuven graven tot de burgerlijk ingenieurs die modellen en systemen en hoogspanningsleidingen ontwikkelen, boven of onder de grond, dat laat ik in het midden. De elektrotechnici spelen daarin zeker een belangrijke rol. Eigenlijk moeten we de thematiek ruimer kaderen, in de zin van: hoe kunnen we de beroeps- en technische opleidingen aantrekkelijker maken? U hebt daar een stuk op geantwoord, minister. Ik hoor dat het moeilijk is om studenten in dat technisch en beroepsonderwijs te krijgen. Ik vrees dat een excellentiefonds en andere maatregelen die u voorstelt, misschien niet genoeg zullen zijn.
U wilt de RTC’s daar meer bij betrekken. Ik wil u meegeven dat ik daar voor een stuk in geloof, maar ik zie RTC’s die vandaag heel goed werken. Er zijn RTC’s die dat niet doen. Ik vind het maar de logica zelve dat, als men een bedrijf heeft in de buurt van een technische school die met warmte- en koudetechnieken bezig is – dat is iets anders dan een elektrotechnicus, maar toch – dat dat bedrijf dan, zeker als het wat schaalgrootte heeft, samenwerkt met die school om te komen tot kwalitatieve profielen qua jobs. Vandaag zie ik dat nog heel weinig gebeuren. Dat is misschien onderwerp voor een nieuwe vraag om uitleg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat die RTC’s dat ook echt gaan doen? Want dat is cruciaal. Als ze dat niet willen doen, kunnen scholen zelf de opdracht hebben om die dingen in elkaar te verweven. Ik weet dat er scholen zijn die heel goed samenwerken met de industrie, maar andere doen dat veel minder. Hoe kun je dat opschalen zodat iedere technische of beroepsschool op een goede manier samenwerkt met de industrie opdat je dat soort profielen op een kwalitatieve manier kunt aanbrengen? Ik ben ervan overtuigd dat, als een school het imago heeft dat ze kwalitatieve profielen brengt op dat vlak, dat dit de beste reclame is voor die opleidingen. Als het daarentegen het omgekeerde is, met oude apparatuur, oude lokalen, dan is dat geen goede reclame.
Hoe wilt u de scholen sterker maken om dat proces met de bedrijven en industrieën in de buurt te doorlopen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ook de N-VA heeft die brief en oproep gekregen, met de insteek en suggesties vanuit Volta. Normaal volgt collega Coel dit op maar wegens ziekte thuis lukt dat niet. Ik neem het graag even over.
Een paar zaken moeten we hier toch meenemen. Volta is een beroepssector met de vinger aan de pols op die plaats op de arbeidsmarkt waar de leerlingen terechtkomen. Op die arbeidsmarkt zijn er twee uitdagingen. Ten eerste, een zeer goede basiskennis. Ten tweede, een basiskennis waardoor je in de toekomst mee kunt. Wat vandaag wordt aangeleerd, kan morgen al verouderd zijn. Dan is een beroepssector het meest aangewezen om te zeggen wat nodig is. Zij maken ook de beroepskwalificaties (BK’s).
Maar ik stel vast dat in het onderwijs de idee nog altijd leeft dat het onderwijs soms beter weet wat op de arbeidsmarkt nodig is dan die arbeidsmarkt zelf. Dat is een pijnlijke vaststelling, zeker als er duidelijke BK’s zijn die gelden voor alle netten. Dat is hetzelfde. Concreet in Volta is een equipotentiaalverbinding overal hetzelfde, of het nu over het katholieke net, over het GO, over het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV), over de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) of over Steiner gaat. De wet van Ohm is overal dezelfde. De kleurcode van de UTP-kabel is overal hetzelfde. Als je die vastneemt zul je oranje, wit, bruin zien. Daar kan geen discussie over zijn.
Toch stellen we vast dat die BK’s verhaspeld worden. De arbeidsmarkt, de stageplaatsen, het werkplekleren in het kader van duaal leren worden geconfronteerd met twee, soms drie verschillende evaluatiedocumenten afhankelijk van het net of de koepel waar de leerling vandaan komt. Dat is voor de arbeidsmarkt niet te begrijpen. Dat is allemaal onderwijs, dat zijn toch allemaal dezelfde BK’s en het is hetzelfde beroep, en toch zitten daar zulke verschillen op? Mijn eerste oproep is aan de onderwijskoepels om die afstemming te maken om op die manier de arbeidsmarkt, het werkveld, de stageplaatsen en de werkplekken te verleiden en niet onder te sneeuwen met documenten.
Ten tweede gaat het over de leerlijn. We gaan mensen niet pas in een zevende of in een derde graad secundair kunnen krijgen tot waar ze nu nodig zijn op de arbeidsmarkt. Daar moeten we al veel vroeger mee beginnen, in tweede en ook eerste graad, en zelfs in de lagere school. Als we inderdaad elektrotechnici willen krijgen, dan is de verwondering bij de leerling nodig. Dat is zeer goed, minister, wat u aanhaalt over virtual reality in de derde graad. Maar ook al in het kader van de oriëntering moeten we dat veel vroeger aanbrengen.
Ten derde verwees u daarnet naar sectoren. Ik raad aan om bij essenscia maar ook bij Volta eens te gaan kijken wat er al op de website staat rond duaal leren richting werkgevers en stageplaatsen. Dat is al heel wat, men ondersteunt dat maximaal, maar dan komt er iets heel belangrijks, ook in het kader van duaal leren, en dat is de arbeidsmarktrijpheid.
We kunnen van werkgevers niet verwachten dat zij voor mensen die leren op de arbeidsvloer daar nog andere zaken moeten doen, ook rond welzijnsproblematieken. Dat gaat niet, dat kunnen we daar niet verwachten. Dat profiel van de arbeidsmarktrijpheid is duidelijk.
Tot slot, minister heb ik nog een vraag. Ondertussen is er het regulier kader voor duaal lesgeven, mensen die werken in een sector en ook lesgeven op een school, met essenscia. Dat kader loopt eind 2023 af. Plant u om dat te continueren en bijvoorbeeld ook in andere sectoren – Volta – mogelijk te maken, dat we ook daar niet alleen duaal leren kennen, maar ook duaal lesgeven?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Wij hebben vanuit onze fractie de hulp van Volta ook gehoord. We kunnen alvast ook aansluiten bij wat hier gezegd geweest is, namelijk dat we ervoor moeten zorgen dat leerlingen opgeleid worden om de stap te maken naar een arbeidsmarkt, maar dat ze ook toekomstproof gemaakt worden, dat ze niet alleen opgeleid worden om te kunnen starten op de arbeidsmarkt zoals die nu is, maar ook een basis meekrijgen om als toekomstige werknemer voldoende slagkrachtig te kunnen zijn om te kunnen blijven.
Maar minister, er hangt soms wat elektriciteit in de lucht als het over deze dossiers gaat. Het is belangrijk dat er samengewerkt wordt tussen de onderwijsverstrekkers en tussen de sectoren. Ik ben heel benieuwd naar de stand van zaken omtrent de curriculumdossiers. Die zouden binnenkort ook terug naar de regering komen. Kunt u daar misschien nog een tipje van de sluier oplichten?
Het lijkt me vooral ook belangrijk om te blijven zeggen dat de modernisering van het secundair onderwijs natuurlijk nog niet afgelopen is. Als daar vragen rond gesteld worden, moet men duidelijk aangeven dat de uitstroom van de leerlingen nu nog leerlingen zijn uit de zogezegde niet-gemoderniseerde studierichtingen. Laat ons ook afwachten wat de modernisering met zich meebrengt en hoe we dat verder kunnen afstemmen.
Ik sluit me aan bij de laatste vraag over duaal lesgeven want ik had dezelfde vraag, maar ik zal die niet herhalen.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat duaal lesgeven betreft: daaromtrent hebben we straks ook de vraag op het einde van de zitting. Alleszins bestendigen we dat. Dat is absoluut de bedoeling, ook om dat decretaal wat gestalte te geven en te verankeren.
Wat de RTC’s betreft: ik denk dat er voordien een beetje kritiek was dat de diverse RTC’s van ongelijke kwaliteit waren. Dat zal ongetwijfeld zo wel zijn. Net daarom hebben we ook een nieuwe stuurgroep opgericht, wat overkoepelend, net om ook de goede praktijken gestalte te kunnen geven, te kunnen ondersteunen en wat te kunnen uitwisselen. Wat mezelf betreft, ik zou ook graag zien dat er nog iets meer decentraal gewerkt zou kunnen worden, nog meer die matchmakingfunctie. Want als je bijvoorbeeld kijkt naar Oost-Vlaanderen: Aalst, Oudenaarde en het Waasland, dat is een totaal diverse, een andere arbeidsmarkt, met andere vragen en noden. Ik denk dus dat het moeilijk is. Of het zou nog beter zijn dat bedrijven en scholen op een nog lagere schaal met elkaar in dialoog zouden kunnen treden. Want op het niveau van een provincie is het toch al zo dat je diverse realiteiten hebt die spelen. Anderzijds heb ik het ook over de grote getallen. Qua persoonlijk contact is dat toch ook geen evidentie.
Wat nemen we wel nog aan initiatieven? Ik heb er al enkele opgesomd. Wat ik nog niet meegenomen heb, maar wat we vorige week nog besproken hebben als het gaat over de attractiviteit van technische beroepsopleidingen en natuurlijk ook van Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM): ik geloof nog wel in de vroegere oriëntatie, dat we al veel vroeger en ook al in de laatste jaren van de basisschool kinderen, jongeren moeten laten proeven van de technische beroepsopleidingen en niet pas veel later – laat staan dat we ze eerst laten proeven van een klassieke aso-opleiding en vervolgens pas in tweede orde zeggen dat het misschien beter is om eens te kijken naar dat alternatief. Nee, we moeten van in het begin al proberen om ze in het ‘pateeke te laten bijten’, te laten proeven. Dat zal in velerlei gevallen ook als resultaat hebben dat mensen denken dat dat misschien wel iets voor hen is. Dan kan men in hoofde van zowel de leerlingen als de ouders zich direct daarop richten en dan kan men toewerken naar zo’n technische opleiding en/of beroepsopleiding.
Daarnaast geloof ik vanuit diezelfde logica ook, en dat probeer ik ook in te plannen in ons FTI-verhaal (Flanders Technology & Innovation), in veel meer doebeurzen. Daar proberen we jongeren echt opnieuw te laten proeven van wat dat betekent, een technische of een beroepsopleiding, wat ze daarmee kunnen doen, en hoe zo’n opleiding eruitziet. Eens effectief ‘mee kunnen doen’, dat zou ik graag geïntegreerd zien in ons FTI-verhaal, waarbij we ook een soort van provinciale beurzen voorzien. Daar lijkt me ook een integratie van onze technische en beroepsopleiding zinvol.
En ja, als het gaat over de hele discussie rond ‘arbeidsmarkt en onderwijs’, zowel in duaal leren als bij de curriculumdossiers, dan is er soms wat wrijving. Daarbij verwijt men in het geval van de curriculumdossiers soms heel concreet de ene partner de andere wat: dat men ook vanuit de sectoren veel te weinig expertise heeft en die wordt wat afgeblokt, afgehouden, afgeschermd, door de koepels. En in sommige gevallen is men daar nog niet door geraakt. En ik vind het belangrijk dat we ervoor zorgen dat de curriculumdossiers aan het eind echt beantwoorden aan de vereisten die we hadden vooropgesteld, en dat we dat niet voor ons uit laten schuiven. Soms moet je door de zure appel bijten en zeggen dat het huiswerk moet worden overgedaan tot er een degelijk resultaat is. En dat is niet fijn. In sommige gevallen is dat ook absoluut niet nodig, en heeft dat wel tot een goed resultaat geleid, maar nog niet in alle domeinen en sectoren.
De heer Danen heeft het woord.
Ik merk dat het alleszins wordt vervolgd.
Ik hoop inderdaad dat, wanneer die curriculumdossiers tot in de regering komen, u de moed aan de dag zult leggen om ze, indien ze niet voldoen, terug naar af te sturen voor een herwerking. Ik heb begrepen dat dat soms gebeurt, en hoop dat dat dan ook hier het geval is.
Want zoals gezegd, niemand heeft er baat bij dat technische profielen afstuderen en niet aan de beroepskwalificaties voldoen die de sector voor ogen houdt. En natuurlijk, de sector zelf moet ook niet alles te zeggen hebben, voor alle duidelijkheid. Maar ik denk wel dat het evenwicht af en toe wat zoek is.
Daarnaast wil ik het kort hebben over levenslang leren. Dat is natuurlijk weer een heel nieuw debat dat ik hier zeker niet wil gaan voeren, maar misschien wel kort introduceren. Want iemand die dit soort competenties verwerft tijdens zijn secundair onderwijs, is eigenlijk nooit afgestudeerd. En ik denk dat het een kwestie is van de organisaties meer te integreren in het reguliere onderwijs of de CVO’s, om ervoor te zorgen dat die technische profielen ook sterk kunnen blijven. Maar dat is voer voor een ander debat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.