Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, het onderwijsveld maakt zich ernstige zorgen over de arbeidsmarktgerichte opleidingen Secundair-na-secundair (Se-n-Se) bij de hervorming van het secundair onderwijs.
In het nieuwe systeem dat vanaf schooljaar 2025-2026 in voege zal treden, behalen alle leerlingen die slagen in het zesde leerjaar secundair onderwijs ook hun diploma secundair onderwijs, wat op zich een goede zaak is.
Het diploma secundair onderwijs dat leerlingen behalen in de doorstroom- en dubbele finaliteit situeert zich op onderwijskwalificatieniveau 4. Met dat diploma krijgt men dus rechtstreeks toegang tot een bacheloropleiding in het hoger onderwijs.
Het diploma secundair onderwijs dat leerlingen behalen in de arbeidsmarktfinaliteit situeert zich op onderwijskwalificatieniveau 3. Hiermee krijgt men geen rechtstreekse toegang tot een bacheloropleiding.
Zoals het er nu naar uitziet leiden de eventuele specifieke Se-n-Se’s, die daarop logisch aansluitend gevolgd kunnen worden, echter niet tot onderwijskwalificatieniveau 4, maar alleen tot een of meerdere bijkomende beroepskwalificaties.
Vanwege deze reden voorziet het onderwijsveld wel wat problemen: Se-n-Se’s uit de arbeidsmarktgerichte finaliteit worden zo veel minder aantrekkelijk, zo stelt men, omdat ze niet leiden naar een onderwijskwalificatieniveau 4.
De optie om via het ‘voorbereidend jaar hoger onderwijs na structuuronderdeel met arbeidsmarkt’ – en dat is hetgeen vroeger zonder naam was, maar nu wel een naam kreeg – zal wel een onderwijskwalificatieniveau 4 opleveren, maar dit huidige zevende jaar met een brede algemene vorming, sluit dan weer niet aan bij de noden van de meeste leerlingen uit de arbeidsmarktfinaliteit.
Als we hier geen aanpassingen voor voorzien, zo stelt men, ontnemen we de leerlingen kansen om zichzelf te kwalificeren en aan de slag te gaan in een maatschappij die smeekt om hooggekwalificeerde werknemers. Extra beroepskwalificaties via een Se-n-Se of graduaat komen onvoldoende tegemoet aan het potentieel van deze groep leerlingen, aldus de bezorgde scholen.
Belangrijk in dit debat is ook het duaal leren. Momenteel volgen ongeveer 1100 leerlingen een duale arbeidsmarktgerichte Se-n-Se. Dat is ongeveer 40 procent van het totale aantal duale leerlingen. Deze Se-n-Se’s zijn dus een belangrijke bron om mature leerlingen aan te trekken in duale opleidingen en een manier om meer duale opleidingen te introduceren binnen het voltijds secundair onderwijs.
Vandaar de volgende vragen, minister. Kreeg u zelf ook al het signaal vanuit het werkveld over deze toekomstige knelpunten? Ziet u een mogelijkheid om tegemoet te komen aan de zorgen van de mensen uit het onderwijsveld? Zo ja, in welke zin?
Minister Weyts heeft het woord.
We proberen natuurlijk met zijn allen om arbeidsmarktgerichte studierichtingen zo aantrekkelijk en kwaliteitsvol mogelijk te maken. De modernisering van het secundair onderwijs heeft net de bedoeling om ervoor te zorgen dat leerlingen na een arbeidsmarktgerichte opleiding kwaliteitsvol kunnen instromen in de arbeidsmarkt of succesvol een opleiding in het hoger onderwijs kunnen starten.
Ik refereer ook even naar de redenen om dat te doen, in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs, en meer specifiek voor het arbeidsmarktgericht onderwijs. Ik kan refereren naar het masterplan van ondertussen tien jaar geleden, 2013, waarin werd vastgesteld dat het niet altijd duidelijk is in welke beroeps- en/of onderwijskwalificaties een studierichting uitmondt en welke vervolgmogelijkheden de studierichting biedt.
In het masterplan werd daarom opgenomen dat studierichtingen van het secundair onderwijs leerlingen ongelijkmatig voorbereiden op het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. En specifiek bij afgestudeerden van arbeidsmarktgerichte studierichtingen die de stap zetten naar de arbeidsmarkt werd vastgesteld dat ze niet altijd over de competenties en kwalificaties beschikken die gevraagd worden door de arbeidsmarkt.
Dit zijn enkele van de knelpunten die mijn voorgangers met de modernisering van het secundair onderwijs wilden aanpakken. Een studierichting in de bso-arbeidsmarktfinaliteit moet in eerste instantie echt voorbereiden op een kwaliteitsvolle instroom in de arbeidsmarkt.
Je hebt dan de modernisering waarbij we echt garanderen dat er een betere aansluiting is tussen het secundair onderwijs en de arbeidsmarkt, doordat we die studierichtingen ook koppelen aan erkende beroepskwalificaties of deelkwalificaties, die net worden opgesteld in samenspraak met de sectoren, dus met het afnemende veld. Het is de bedoeling dat die beroepskwalificaties veel arbeidsmarktwaarde hebben, en een bewijs vormen dat een leerling bepaalde competenties beheerst.
Verder willen we leerlingen die een bso-opleiding volgen en nadien toch naar het hoger onderwijs willen, beter voorbereiden op dat hoger onderwijs. We zien momenteel dat dat voor veel van die leerlingen geen succes is, dat moeten we erkennen. Vandaar ook de inrichting van trajecten die net inzetten op die voorbereiding, op die doorstroming richting hoger onderwijs.
Concluderend kunnen we stellen dat voor elke leerling wat wils voorzien is bij de invulling van die zevende jaren. Daarom voorzien we ook twee types van zevende jaren. Enerzijds heb je diegenen die voorbereiden op het hoger onderwijs – en ik vind dat we dat ook zo moeten benoemen, voor de duidelijkheid. Op het einde van dat leerjaar behaalt de leerling dan ook een diploma secundair onderwijs dat rechtstreeks toegang geeft tot een bacheloropleiding. De focus zal daar eerder liggen op algemene vorming, die nodig is om succesvol te kunnen starten in de bachelor.
De tweede piste is dat men kan kiezen voor een zevende leerjaar dat gericht is op de arbeidsmarkt en dat leidt tot een of meerdere bijkomende beroepskwalificaties. Daar is het evident dat de klemtoon dan ligt op beroepsspecifieke competenties om nadien als een echte professional/expert in te stromen in de arbeidsmarkt.
Ik denk dat deze hervorming kan zorgen voor een win-winsituatie. Leerlingen zijn beter voorbereid op een studie in het hoger onderwijs, maar kunnen ook kiezen voor het andere traject, namelijk om hun praktijkkennis aan te scherpen.
In het kader van onderwijsloopbaanbegeleiding en studieoriëntering zal het belangrijk zijn om leerlingen en ouders goed te informeren. Als je het mij vraagt, denk ik dat we daar ook in de naamgeving werk van moeten maken. Zo is het duidelijk wat de finaliteit is van het traject of het jaar in kwestie dat wordt gekozen op het niveau van die zevende leerjaren. Ik heb natuurlijk begrip voor de bezorgdheid die er leeft in het onderwijsveld. Bij uitstek zullen scholen daar zélf een sleutelrol in spelen. Maar ook mijn administratie zal tijdig communiceren over de modernisering van die zevende leerjaren en de nieuwe diploma’s secundair onderwijs, zowel naar overheidsinstanties, onderwijs- als werkactoren.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank uw wel voor uw antwoord. Ik denk dat we bondgenoot kunnen zijn in het kwaliteitsvol maken van ons onderwijs. U hebt gelijk dat we er alles aan moeten doen om leerlingen of studenten die starten aan het hoger onderwijs, te laten starten met voldoende bagage en voldoende algemene vorming. Dat verhoogt hun slaagkansen alleen maar. Anderzijds is het inderdaad belangrijk dat er vervolgopleidingen bestaan waar men extra beroepskwalificaties kan halen.
Maar blijkbaar, minister, bestaat er nog een derde groep leerlingen die in die arbeidsmarktgerichte opleidingen toch willen doorstromen naar een bacheloropleiding. Er zijn er een aantal die – als men dat nu bekijkt – toch heel goede slaagpercentages halen, tot tegen 60 procent. Dat zijn dus leerlingen die uitstromen uit dat zevende jaar zoals het nu geconcipieerd is en die dan toch doorstromen naar de bachelor. Bijna 60 procent van die studenten slaagt, wat een zeer mooi percentage is. En daarvan geven de scholen aan: “We voelen dat wat nu op tafel ligt, een rem is voor onze leerlingen. Die zouden eigenlijk een extra jaar moeten volgen, terwijl we eigenlijk weten dat hun slaagpercentage nu al goed is.” Daar moeten we op zoek gaan naar een mogelijkheid waarbij ze die Se-n-Se kunnen halen, maar toch tegelijkertijd dat pakket – die extra algemene vorming die ze nodig hebben – krijgen, waardoor ze geen extra jaar moeten doen. Dat dat jaar hen als het ware niet verhindert om het hoger onderwijs te kunnen aanvatten.
Ik merk ook dat u – en collega Daniëls spreekt daar ook heel vaak over – het belangrijk vindt dat we leerlingen met voldoende bagage kunnen laten ‘zalmen’. Maar ik denk dat we heel goed moeten nadenken dat de rem om hen dan effectief te laten zalmen niet te groot mag worden. Ik zoek graag mee naar een oplossing om daaraan tegemoet te komen, misschien met extra modules die kunnen gevolgd worden. Misschien moeten we de deur ook openen om samen te werken met het volwassenenonderwijs, om daar gelijktijdig een traject te kunnen lopen. Ik denk er graag over na, want het is misschien een kleinere groep, maar het is wel heel belangrijk dat we die niet uit het oog verliezen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u zegt de naam ‘Se-n-Se’ te willen veranderen. Ik zeg het regelmatig en ik zal het nog eens zeggen: het zondagochtendbakkermoment is de toets van ons onderwijsjargon. Als de mensen ‘Se-n-Se’ horen, denken ze meestal aan een koffiezetapparaat met een padje en vragen ze naar hoeveel koffieboontjes er zijn. Maar ze zijn niet bezig met dat zevende jaar, wat de naam vroeger was. Als we daar opnieuw de naam ‘zevende jaar’ aan kunnen geven, zal er al heel veel verwarring verdwijnen. Dank daarvoor!
Dat gaat over bekendheid, over wat het is. Ten tweede gaat het over waarom een leerling een zevende jaar zou doen. In de geschiedenis van de modernisering is het niet onbelangrijk te zeggen dat het zesde jaar bso ook een diploma secundair onderwijs verschaft. De pool-factor, om een zevende jaar bso te doen, was voor veel leerlingen net dat diploma secundair onderwijs. Met een diploma secundair onderwijs na het zesde jaar bso kun je niet rechtstreeks naar het hoger onderwijs. Na een zevende jaar wel. Dat moeten we heel duidelijk uitleggen. Minister, u hebt in uw antwoord al aangegeven dat dat cruciaal is.
Nog zo’n draak is het voormalige naamloze zevende leerjaar. We moeten dat hervormen en minstens al een andere naam geven. We moeten ook bekijken in welke mate het generiek algemeen is en/of al elementen kan bevatten die bijvoorbeeld aansluiten bij een domein. Zo kan die algemene vorming toch een beetje kleuring krijgen, in de richting die een student nadien wil inslaan. Als je het zevende jaar doet, Se-n-Se algemene vorming, heb je wel al een visie over welke richting je wil inslaan. Die piste wilde ik u toch nog even voorleggen.
Collega’s, in die zevende jaren zijn er enerzijds de beroepskwalificaties en anderzijds de onderwijskwalificaties. De toekenning van de beroepskwalificaties aan een zevende of een zesde jaar, aan een derde graad of aan een zevende jaar, gebeurt door de koepels. Dat is niet iets wat wij hier hebben vastgelegd. Ik stel vast dat men een aantal van die beroepskwalificaties die we vroeger in zevende jaren hadden nu naar het zesde jaar, de derde graad van het secundair onderwijs, brengt om die opleiding breed te maken. Dat klinkt goed omdat een leerling dan meerdere beroepskwalificaties heeft, maar dat maakt wel dat het van alles een beetje wordt.
Minister, de aansluiting op de arbeidsmarkt, zoals u daarnet terecht hebt aangehaald, dreigt wat verloren te gaan. Ik wil een sterke oproep doen om aan die zevende jaren effectief een meerwaarde te bieden. Het mag niet méér van hetzelfde zijn. De beroepskwalificaties moeten sterk genoeg zijn. De afstemming met de sectoren moet er effectief zijn. Daarover gaat het. Als je op de arbeidsmarkt terechtkomt, moet dat wel degelijk relevant zijn. De arbeidsmarkt moet zelf mee aan het stuur zitten. De beroepskwalificaties, die voor het zevende jaar cruciaal zijn, moeten standhouden en steekhouden. Op die manier moeten we ervoor zorgen dat het bekend en duidelijk is, dat er een leerlijn is – tweede graad, derde graad, zevende jaar, graduaat, hoger onderwijs – en dat de aansluiting met de reële arbeidsmarkt en de sectoren er ook is.
Minister, dat is een oproep die ik in de verdere uittekening hiervan vanuit de N-VA-fractie heel graag wilde meegeven.
Minister Weyts heeft het woord.
Voor wie niet volledig mee is met de hervorming, wil ik voor alle duidelijkheid nog eens schetsen waartoe ze leidt. Je hebt wel onderwijskwalificatieniveau 4 wanneer je zes jaar secundair onderwijs in aso, tso en kso doorloopt. En je krijgt na het zesde leerjaar bso een diploma secundair onderwijs met onderwijskwalificatieniveau 3. Dat diploma vervangt het huidige getuigschrift bso. Met dat diploma kan de leerling kiezen om de stap te zetten ofwel naar de arbeidsmarkt ofwel naar een graduaatsopleiding ofwel naar een zevende leerjaar. Maar dan moet het inderdaad wel duidelijk zijn wat de finaliteit, de doelstelling is van dat zevende leerjaar. Nu is dat misschien een beetje te veel alles samen.
Daarom zou ik ervoor willen pleiten dat de leerling goed weet waarvoor hij of zij kiest. Ofwel, beter gediplomeerd en beter gespecialiseerd, voor een specialisatie in functie van de arbeidsmarkt, ofwel voor een doorstroming richting hoger onderwijs en dus een voorbereiding op een bachelor. Dat moeten duidelijke keuzes zijn, zodat men echt goed weet waaraan en waaraf. De scholen in kwestie zullen bijgevolg ook moeten kiezen. Dat is misschien vervelend voor hen, dat ze dit wat moeten herbekijken en een keuze moeten maken. Maar ik denk dat het zinvol is, ook voor hun leerlingenpopulatie.
Wat betreft de naamgeving: ik associeerde die Se-n-Se altijd met iets Japans. Het blijkt ook een restaurant te zijn in Waasmunster. Wel een met een Michelinster. Die benaming wordt ook gebruikt voor andere zaken, maar dat moet je maar googelen. Dat zit in een andere categorie. Het zou zinvol zijn mocht de naamgeving iets duidelijker zijn. Ik denk dat voor anderen buiten onszelf hier de naam Se-n-Se, afgezien van dat restaurant en datgene wat je moet googelen, betrekkelijk weinig kennis oproept over dat zevende jaar en die naamgeving.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, u maakt mij nieuwsgierig, maar ik laat collega Daniëls googelen. Dan blijft dat niet aan mijn laptop hangen.
Ik voel de bereidheid en ook begrip, dat er moet worden gezocht naar een goede leerlijn.
Minister, ik durf toch nog eens te herhalen dat we ervoor moeten zorgen dat studenten of toekomstige studenten die uit die arbeidsmarktgerichte opleiding komen – en van wie we uit de cijfers het slaagpercentage kunnen afleiden – ook in het hoger onderwijs een stek kunnen vinden en slagen. We mogen hen niet zomaar overboord gooien.
Ik hoor opmerkingen om misschien op zoek te gaan hoe we die Se-n-Se in de algemene vorming toch ook wat specifiek kunnen maken. Misschien is dat wel een weg. Ik kijk uit naar wat de toekomst brengt en hoop hier in samenwerking met de koepels en met de individuele scholen aan de slag te kunnen gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.