Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de opvolging van jongeren uit de jeugdhulp
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het betreft de cijfers die vorige week verschenen, minister, waaruit blijkt dat het aantal kinderen in de jeugdhulp enorm is toegenomen.
Als we kijken naar 2018: 5173 kinderen van 0 tot 8 jaar in de jeugdhulp en dat zou dan in 2021 gestegen zijn tot 9038 kinderen. Bij baby’s tussen 0 en 2 jaar zou het gaan om een stijging van 85 procent, en bij peuters tussen 3 en 5 jaar zou er bijna een verdubbeling zijn. Die stijging zorgt er natuurlijk ook voor dat, als er veel meer vraag is, er vanzelfsprekend ook meer aanbod moet zijn aan hulp. Experts zeggen hierover dat zij zich zorgen maken, omdat zij vermoeden dat de coronacrisis een steekvlam was voor al problematische thuissituaties die dan verder zijn ontaard of ontspoord, zeg maar.
Er is dus een stijging van het aantal kinderen dat wordt aangemeld voor jeugdhulp. Anderzijds is er toch ook sprake van – soms al in de feiten, hier en daar in het denken – een omwenteling in de aard van de hulp aan de kinderen en hun ouders. Steeds meer wordt ingezet op snelle, maar wel korter durende en minder ingrijpende vormen van hulp, terwijl er vaak ook nood is aan erg intensieve begeleiding.
Ik heb dan ook de volgende vragen voor u.
Vindt u het ten eerste, in het licht van deze cijfers, nog altijd opportuun om de beschikbare middelen te draineren naar vooral die kortdurende, minder intensieve vormen van begeleiding binnen de jeugdhulp, ten nadele van meer langdurige en meer intensieve vormen van begeleiding? Of denkt u dat ook die tweede vorm van begeleiding zal moeten worden versterkt?
Hoe zult u ten tweede de veiligheid van kinderen die in acute probleemsituaties zitten, in het licht van het plaatstekort en de aan de gang zijnde omwenteling, blijvend garanderen?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, in een antwoord op een schriftelijke vraag van mijnentwege bezorgde u mij recent een foto van de jeugdhulp, met daarbij ook de cijfers over de voorgaande jaren, waar collega Van den Bossche naar verwijst. Die aangeleverde cijfers toonden een enorme toename van het aantal, vooral heel jonge, kinderen in de periode 2018 tot 2021.
Daar hebben we vorige week rond gecommuniceerd, en toen is heel snel duidelijk geworden – terwijl daar voorafgaandelijk ook wel contacten rond geweest waren tussen een journalist en het agentschap – dat er misschien toch wel een verwarring, zo kun je het uitdrukken, in de cijfers was geslopen. Het agentschap Opgroeien nuanceerde daarbij toch wel een stuk de sterke groei. Zij ontkennen zeker niet dat er een stijging is, maar dat het een explosie was, zou minstens deels te verklaren zijn door de fusieoperatie tussen het voormalige Jongerenwelzijn en Kind en Gezin tot het nieuwe agentschap. Dat is niet in die cijfers vermeld, maar ik wil het bij de inleiding hier wel duidelijk meegeven dat daar dus ten dele die verklaring zou zitten. Door die fusie werden ruim vijfduizend kinderen bijkomend geregistreerd in het systeem, en dat zou voor een groot stuk de sprong verklaren, niet helemaal, uiteraard.
Het is, wat ons betreft, laat ons daar duidelijk over zijn, heel goed nieuws dat de toename effectief niet zo dramatisch is. Het feit blijft natuurlijk wel dat het soms moeilijk is om exacte cijfers te krijgen, bijvoorbeeld als het gaat over jongeren die, eens ze meerderjarig zijn, uitstromen uit de jeugdhulp. Los van de discussie over de cijfers, die toch ook in stijgende lijn zijn voor die jonge kinderen, en waar ons gealarmeerd gevoel nog altijd een grote bezorgdheid blijft, ging de kern van de schriftelijke vraag die wij stelden eigenlijk niet over het aantal kinderen en jongeren dat momenteel in een jeugdhulptraject zit. Wij vroegen naar de opvolging van wie uitstroomt uit de jeugdhulp. Dat was de insteek van de schriftelijke vraag die wij stelden.
In de zomer van 2016 werd een jongere dood aangetroffen in een tentje aan de Blaarmeersen. Collega’s zullen het zich waarschijnlijk nog herinneren, ik was toen nog geen lid van deze commissie, maar daar zijn hier grote gesprekken en debatten over gevoerd. Die jongere was als kind van de jeugdhulp na zijn achttiende verjaardag op de dool geraakt. Toenmalig minister Jo Vandeurzen stelde in de nasleep van dit drama het volgende: “We er moeten naar streven dat alle jongeren een betekenisvolle ondersteuning of vertrouwensfiguur geboden wordt als ze uit de jeugdhulp stromen.” Vandaar dan onze vraag.
Onze schriftelijke vraag was: hoever staat het met dat streven zoveel jaren later? We zijn intussen toch zeven jaar later. Hoeveel jongeren stromen er uit en wat komt ervan terecht? Komen er meer aan de universiteit terecht dan in de dakloosheid of de gevangenis? Hoe kunnen we die evolutie inschatten? En het antwoord van de schriftelijke vraag was, los van de discussie over de cijfers van jonge kinderen die instromen, dat we daar momenteel geen zicht op hebben. Het is wachten op de onderzoeksresultaten van het longitudinale onderzoek jeugdhulpverlaters. Een studie die – wij hebben dat ook opgezocht wat daar de overheidsopdracht was, en wat de timing was die meegegeven was – vorig jaar al moest worden opgeleverd.
U weet dat wij soms bezorgd zijn over het urgentiegevoel over onze jeugdhulp. Als wij dan zien dat er al enige tijd geleden, terecht, een studie gevraagd is, dat die cruciaal blijkt te zijn om een goede opvolging op te zetten van 18-plussers die uit de jeugdhulp stromen, dan vinden wij het op dit moment toch verwonderlijk dat daar geen cijfers over zijn, en dat die studie nog niets zou hebben opgeleverd.
Concrete cijfers over hoeveel jongeren er op jaarbasis uitstromen uit de jeugdhulp kregen we niet mee in het antwoord op onze vraag, maar als we mogen voortgaan op de aangeleverde cijfers, moet het voor vorig jaar over tussen de 3500 en 4000 jongeren gaan. Mensenlevens die de moeite waard zijn om ze hier in de commissie grondig te bespreken en op te volgen.
Vandaar onze vragen hierbij.
Vindt u zelf dat u over voldoende en actuele cijfers beschikt om een gericht beleid te voeren dat tegemoetkomt aan de noden van de jeugdhulpsector, en vooral de noden van die kinderen en jongeren, van hun gezinnen en ook de jeugdhulpverlaters?
Hoe komt het dat het longitudinale onderzoek jeugdhulpverlaters nog niet werd opgeleverd? Wanneer kunnen we de resultaten verwachten?
Hebt u ondertussen enig zicht op hoe het jongeren die uitstromen uit de jeugdhulp vergaat, of vaart u wat dat betreft, in afwachting van het longitudinaal onderzoek, eerder blind, en een stukje op basis van anekdotiek of casuïstiek? Welke acties werden en worden ondertussen genomen om er gestructureerd voor te zorgen dat de jeugdhulpverlaters niet gewoon op straat belanden? Want daar krijgen we toch regelmatig, nog steeds zorgwekkende signalen over.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Van den Bossche, ik ga straks in op de grond van de zaak, maar ik moet eerst de cijfers wat verklaren. De schriftelijke vraag waarop u zich baseerde, collega Vaneeckhout, ging over jongvolwassenen. Daar stond inderdaad een leeftijdspiramide in. U hebt daar cijfers over jonge kinderen uit afgeleid, wat eigenlijk helemaal niet de bedoeling was. Die cijfers moeten goed gekaderd worden. De totaalcijfers uit Begeleiding in Cijfers (BINC), het registratiesysteem van Opgroeien, van alle dossiers op organisatietype per leeftijd uit 2018 kun je niet vergelijken met de totaalcijfers uit BINC in 2020 en 2021, omdat sedert 2019 drie organisatievormen aan de cijfers toegevoegd zijn die heel veel impact hebben op jonge kinderen, namelijk de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG’s), vanwege de fusie van Kind en Gezin en Jongerenwelzijn, en de cijfers van de observatie- en behandelingscentra (OBC’s) en de GES+-eenheden (gedrags- en emotionele stoornissen), die van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) overgingen naar Opgroeien.
Er zijn dus drie dozen met cijfers, om het zo te zeggen, die toegevoegd zijn aan BINC en die ervoor zorgen dat je voor die jongere kinderen andere cijfers krijgt. Er was geen behoefte om dat in die vraag te duiden, omdat de vraag over de jongvolwassenen ging, vandaar dat we over die jonge kinderen geen extra duiding gegeven hebben.
De grootste in aantal zijn de CKG’s, die de doelgroep 0- tot 12-jarigen beogen. Ook in 2018 bereikten de CKG’s al een grote groep kinderen, maar die stonden toen niet in het BINC-rapport. De CKG’s bereikten in 2018 in totaal 5134 kinderen en in 2021 4917 kinderen voor alle leeftijdscategorieën. Als je dat vergelijkt met 2020, zien we in 2021 ook wel een stijging, maar die bedraagt 4,1 procent. Dat zijn dus niet de heel hoge getallen, waarvan ik zelf achteroverviel.
Ik hoop dat daarmee de cijferkwestie uitgeklaard is. De eerste zorg is dat we de noden van de minderjarigen in de jeugdhulp, hoe divers die ook mogen zijn, ook binnen de doelgroep van de jonge kinderen, gaan lenigen.
Collega Van den Bossche, er zal niet in alle situaties altijd even intensieve of langdurige hulp noodzakelijk zijn. Maar het is best mogelijk. En als dat nodig is, moeten we zorgen dat we dat kunnen bieden. Het zal ook afhangen van de aard van de hulpvragen en van de gestelde diagnoses. De intensiteit en de duur zijn één zaak. Een andere zaak is de inhoud van wat we bieden.
Als we kijken naar het werkveld, voel ik wel aan dat er meestal niet over één nacht ijs wordt gegaan alvorens een keuze wordt gemaakt voor de ene of de andere vorm van hulp. Via gesprekken met alle betrokkenen, observaties in de thuissituatie, bevraging van het omgevingsnetwerk van het kind en desgevallend ook de hulpverleners die al betrokken zijn bij de situatie, worden een aantal aspecten in rekening gebracht, zoals de gezinsrelaties, de persoonskenmerken van de diverse gezinsleden, de context waarin het gezin leeft, de kindkenmerken en de manier waarop de opvoeding verloopt. Mijn voorgangers hebben de beleidswerf ‘zorggarantie jonge kinderen’ in het leven geroepen om alvast meer vanuit een consensus tussen hulpverleners dat soort van besluitvorming op een professionele manier te kunnen organiseren.
Voor sommige minderjarigen zal absoluut langdurige hulp noodzakelijk zijn. Voor anderen volstaat een kort boostertraject. Dat is dan heel korte intensieve hulp. Maar de vraag is uiteraard hoe een concreet hulpverleningstraject er dan wel uitziet. Draagt het werkelijk bij tot het antwoord? Zeker in het kader van de zorggarantie jeugdhulp jonge kinderen moet er aangestuurd worden op snelle hulp. De ontwikkeling van jonge kinderen laat immers niet toe dat je al te lang zonder hulp blijft zitten en dat er geen continuïteit kan worden aangeboden. Als we daaraan tegemoet kunnen komen, dan was dat een beetje de verdienste van de zorggarantie. We proberen via die zorggarantie ook kwaliteitsvolle hulp aan te bieden op maat van het jonge kind. Heel wat experten, zoals Binu Singh, Peter Adriaenssens en anderen, hebben ons al langer duidelijk gemaakt dat jonge kinderen een zeer geëigende aanpak vragen. Zeker in de beginperiode van jonge kinderen kunnen die intensieve trajecten een groot verschil maken.
De veiligheid, collega Van den Bossche, is zeer belangrijk, maar ook zeer moeilijk. Veiligheid bieden aan jonge kinderen die in acute probleemsituaties verkeren, is een belangrijke ambitie van de werf zorggarantie jonge kinderen. We moeten dan eerst en vooral weten wie welk aanbod kan inzetten. De netwerkvorming tussen professionals op het terrein is heel belangrijk en leidt ook tot betere afspraken tussen hulpverleners en tot meer continue trajecten.
We zien ook wat mooie voorbeelden. In Oost-Vlaanderen heb je bijvoorbeeld de dienst voor pleegzorg, die intensief samenwerkt met de CKG’s en een aantal andere voorzieningen uit de regio, om zo tot meer informele netwerken te komen. Daar kunnen zelfs pleegzorgrelaties uit groeien, maar dat hoeft ook niet altijd het geval te zijn.
In een aantal situaties zal het creëren van meer plaatsen absoluut de beste optie zijn. Maar ik denk ook, collega’s, dat we nog meer progressie kunnen maken door partnerschappen te sluiten via voorzieningen, waarbij er een aantal schotten wegvallen. Het belangrijkste is dat je klantgericht kunt werken. Ik stel vandaag nog altijd vast dat regels soms in de weg staan van innovatieve oplossingen die geboden zouden moeten kunnen worden.
Dan de uitstroom en de cijfers. We hebben, heb ik gemerkt, de afgelopen jaren wel wat stappen vooruit gezet in het bij elkaar brengen van gegevens uit de jeugdhulp om zo te bekijken hoe we goed kunnen monitoren. Jaarlijks worden gegevens verzameld. Er wordt ook longitudinaal onderzoek uitgevoerd. Toch blijft het moeilijk om de juiste conclusies te trekken uit data. Een van de manieren om tot een gerichter beleid te komen, bestaat erin om veel meer dan vandaag op het lokale niveau aan populatiemanagement te doen. Ik geloof er niet in dat we er top-down vanuit Brussel in zullen slagen om de grote diversiteit aan noden die er soms specifiek in een regio zijn, allemaal goed te kunnen begrijpen. We moeten dat gaan combineren met heel concrete feedback vanop het terrein. Wat dat betreft, verwacht ik wel veel van bijvoorbeeld de regio’s van één gezin - één plan. Dan kunnen we de investeringen immers gerichter en meer op maat van een specifieke regio afstemmen. Vandaag kun je zo’n dialoog door de bestaande versnippering en verkokering bijna niet voeren. Je moet de context van steden zoals Gent en Antwerpen gaan vergelijken met de uitdagingen in de meer landelijke gebieden. Dat is bijna niet te doen. Dat is vandaag dus een heel, heel belangrijk knelpunt.
Het longitudinaal onderzoek ‘Analyse van de intensieve trajecten binnen de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ)’ van het agentschap is al gepubliceerd. U vindt het ook terug op de website van Opgroeien.
Er loopt op dit ogenblik een vervolgonderzoek wat de jeugdhulpverlaters betreft. Dat loopt nog tot eind juni van dit jaar. We hadden eigenlijk geen systematische gegevens over de leefsituatie van jongeren die in de jeugdhulp hadden verbleven. Daarom hebben we die onderzoeksopdracht in het leven geroepen.
We hebben in het BINC-rapport wel een rapportage van het aantal afgesloten dossiers, maar dat is niet hetzelfde als de jeugdhulpverlaters. Een kind of jongere kan zich na dat afsluiten immers opnieuw aanmelden of een nieuw dossier krijgen bij een andere organisatie. Dat neemt niet weg dat er, met het ‘Vlaams Actieplan Jongvolwassenen’, toch al een coherent beleid rond jongvolwassenen is uitgestippeld. De meest opvallende maatregel is de mogelijkheid om tot 25 jaar jeugdhulp te krijgen. Momenteel voert Zorginspectie een inspectieronde uit naar de implementatie van het actieplan bij de voorzieningen die erkend zijn door ons agentschap Opgroeien. De conclusies van de inspectieronde zullen ons een heel concrete stand van zaken opleveren, en eventueel ook een nood aan extra bijsturingen in ons actieplan doen inzien.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Dank u wel. Ik begrijp dat de cijfers zoals die werden voorgesteld in de pers, niet helemaal de juiste zijn of toch niet kunnen worden geïnterpreteerd zoals ze zijn geïnterpreteerd. Daarover zijn er dus geen vragen meer van mijn kant.
Ik ben het wel niet helemaal met u eens als u schetst hoe de zaken verlopen, in die zin dat ik zeer goed besef dat u ze schetst zoals ze zouden moeten verlopen, zoals de verwachting ook is dat ze zullen verlopen. Op het terrein merken veel mensen en veel organisaties echter dat trajecten die worden aangevraagd, duidelijke hulpvragen die worden gesteld en grote zorgen die bestaan over kinderen vaker dan vroeger worden beantwoord met zeer kortdurende vormen van hulpverlening, wat naar hun inschatting weinig soelaas biedt, en dat zelfs redelijk wat vragen simpelweg worden afgewimpeld, ook na lange observaties door multidisciplinaire teams. Dat is toch iets wat mij zorgen baart, omdat diezelfde evolutie er niet is in de eerste lijn, alles wat heel dichtbij is, wat heel snel kan handelen. Ik vind dat een belangrijk deel van alles wat jeugdhulp aanbelangt. Ik vind het ook goed dat dat wordt versterkt, maar in de praktijk lijkt dat ten koste te gaan van alles wat iets langer duurt of van organisaties, zoals gemandateerde voorzieningen, die een iets andere rol hebben dan puur alles wat zich in de vrijwilligheid bevindt. Ik blijf dat vinden. Ik denk dat we daarover nog met elkaar van gedachten zullen wisselen op het moment dat we ‘Vroeg en nabij’ bespreken. Die zorg blijft, maar inzake de cijfers begrijp ik de duiding zoals u die gaf.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, eerst over de cijfers: ik denk dat ook ik bij mijn inleiding heb aangegeven dat er inderdaad een stukje ‘misbegrip’ is geweest. Ik wil wel, ook voor het verslag, heel duidelijk aangeven dat er door de journalist – want dat is ook vervelend voor mensen die met die cijfers aan de slag gaan – contact is opgenomen vóór publicatie van het artikel, zowel met het kabinet als met het agentschap. Er zijn op dat moment rond die cijfers geen aanvullingen meegegeven.
Twee, als het gaat over de inhoud van de zaak en mijn vraag: ik wil gewoon technische duiding. Welk onderzoeksrapport is er al? En welk moeten we nog verwachten? Ik vraag hoeveel uitstroom er is van jongvolwassenen of volwassenen die als ze 18 jaar worden uitstromen uit de jeugdhulp. Het antwoord luidt dat men op de onderzoeksresultaten van het longitudinale onderzoek jeugdhulpverlaters wacht. Als ik dan op zoek ga naar de pagina van dat onderzoek, staat er bij de timing dat het afloopt in juni 2022. In een deelproject wordt een koppelingsdossier voorbereid dat moet toelaten om de socio-economische situatie van de jeugdhulpverlaters drie jaar na de uitstroom in kaart te brengen. Daarvan is de timing die aangegeven wordt op de website van het onderzoek dat ik hier voor mij heb staan, onder promotorschap van professoren Koen Hermans en Stefaan Pleysier, juni 2022. Dus dat is acht maanden geleden. Ik hoor nu dat er nog een rapport is of iets anders wat ik moet verwachten in juni 2023, daar is kennelijk geen kennis over. Dus wat moet ik nog verwachten en hoe komt het dat er geen cijfers konden worden gehaald uit dit onderzoek, dat tot 2022 liep?
De heer Daniëls heeft het woord.
Een interessante vraag. Normaal komt collega Verheyen hierin tussen. Eén: met cijfers moeten we altijd opletten. Waarom haal ik dat aan? De minister heeft er daarnet ook naar verwezen: het is wel relevant dat er cijfers zijn die niet worden meegenomen, bijvoorbeeld van de CKG’s. Ik vind het heel belangrijk dat we die gegevens in de totaliteit zien. Dat doet er ook toe, want men zou foute conclusies kunnen trekken. Dus één wat de cijfers betreft.
Twee, en dat baart ons als N-VA-fractie wel zorgen: het aantal kinderen dat ingrijpende hulpverlening nodig heeft, stijgt. Dat baart ons zorgen. Minister, het is goed dat u die taskforce hebt opgericht om, dat hopen we wel, op korte termijn tot oplossingen te komen. Daarover zijn er al een aantal zaken naar voren gekomen.
Maar ik wil toch nog even twee zaken bevragen om iets dieper op in te gaan. Ten eerste zijn er de kinderen die momenteel wachten op ondersteuning – dat zijn soms heel jonge kinderen. Wat is er tijdens die wachtperiode eigenlijk concreet voorzien? De eerste die aantikt, die de jongere vastheeft, die moet ervoor zorgen. In welke mate kunnen zij dat, zeker voor de jongste groep van 0 tot 3 jaar. Dat zijn baby’s, peuters, kleuters, overgeleverd aan wie voor hen zorgt. We hebben daar dat nieuw regelgevend kader met de nieuwe gezinshuizen die van start zouden gaan. Maar hoever staat dat regelgevend kader? Want over die groep maken wij ons het meest zorgen. 0 tot 3 jaar, ze zijn heel kwetsbaar, aan het begin van hun leven: hoe krijgen we hen zo snel mogelijk in die gezinshuizen? Wat is de stand van zaken?
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, die cijfers zijn natuurlijk een beetje dubbel. Langs de ene kant is het inderdaad een hoog cijfer. Langs de andere kant wil dat zeggen dat onze jeugdhulp heel wat gezinnen kan bereiken en dat is dan natuurlijk wel weer positief.
Enkele dagen geleden konden we in de krant daarover nog enkele getuigenissen lezen. Telkens werd er gewezen op het belang van het tijdig ingrijpen, om escalatie te voorkomen. Maar we zitten natuurlijk wel met die wachtlijsten. Ik zal niet alles herhalen wat de collega’s gezegd hebben, maar ik wil zeker aansluiten bij hetgeen collega Daniëls bracht daarnet. Dat is ook onze bezorgdheid en dat gaat vooral over die allerkleinsten. Terwijl die ouders in nood zitten, is dat kind in volle ontwikkeling en dat heeft natuurlijk ook gevolgen op latere leeftijd.
Er mag dus zeker geen kostbare tijd verloren gaan en onze vraag is: welke concrete initiatieven neemt u om vroegtijdig ingrijpen van de CKG’s te kunnen verzekeren in deze gevallen?
Minister Crevits heeft het woord.
Graag zeg ik nog een laatste woord in verband met uw vraag, collega Vaneeckhout. Ik heb hier de persvraag van de journalist op mijn computer. Het ging over de cijfers ten opzichte van vorig jaar. In geen enkele van de mails die wij hebben ontvangen, ging het over 2018 of 2019. Daar is dus ook niet op geantwoord. Ik heb ook het antwoord van het agentschap Opgroeien hier nu bij mij op de computer, dat het aantal jongeren gestegen is met 4,1 procent. Alles ging dus daarover en dan kwam het in de media en ging het plots over de jaren daarvoor. Ik verwijt niemand iets. Je kunt alles verkeerd interpreteren, maar omdat u zei dat er contact is geweest met mijn kabinet … dat is waar … maar ik heb hier de vragen die gesteld zijn en de antwoorden die we op de punctuele vragen gegeven hebben. Het zijn dingen die gebeuren in het leven, maar het was gechoqueerd wakker worden ’s morgens en het heeft tot 9 uur geduurd voordat we wisten waar het probleem precies zat. En dat is jammer als er al een nieuwsbulletin is om 6 uur, 7 uur en 8 uur en een kleine rechtzetting om 9 uur. Voor jullie was dat misschien een topmomentje, maar voor mij helemaal niet. Dat was echt ambetant. De aandacht moet eigenlijk gaan naar de stijging en er is ook een postcorona-effect, maar plots wordt alles dan in die grote massa gesmeten en krijg ik het gevoel dat de helft van Vlaanderen in de problemen zit, wat ook niet de bedoeling was. Ik hoop dat het nu effectief is rechtgezet. Als je er nog eens over begint, dan ga ik nog eens antwoorden. Ik vind het ook van belang om mijn mensen te beschermen. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Voilà, dat is dus wederzijds. Ja, dat gebeurt soms, voorzitter. Ik heb mijn groene vest aan vandaag. Hier zijn we voor Club Brugge en daar zijn ze voor Cercle Brugge. (Opmerkingen van de voorzitter. Gelach)
Bij dezen wordt het verslag vanavond grondig nagelezen. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ik zal zwijgen, ik heb het uitgelokt. Dat geef ik toe.
Er zijn dus twee onderzoeken: het longitudinaal onderzoek waarin een kader wordt geschetst voor verdere gegevensverzameling en een onderzoek naar jeugdhulpverlaters dat dit semester wordt opgeleverd. Ik denk dat dat vrij helder is, omdat we daar ook zicht op wilden krijgen.
En dan de terechte vraag van collega Daniëls over het regelgevend kader voor onze gezinshuizen: dat is in aanmaak. Ik hoop dat we dit op de ministerraad kunnen bespreken tussen de krokusvakantie en Pasen, dat is toch een voorzichtige timing, kwestie dat we iets hebben om naar uit te kijken.
Collega’s De Reuse en Daniëls, over de projecten zorggarantie en de dreigende uithuisplaatsingen van jonge kinderen: we hebben de pragmatische werking in het kader van de reconversie een duurzame financiering kunnen geven, dus daar is een recurrent budget voorzien van 1,4 miljoen euro en er zijn ook netwerken in alle provincies, waarvan de CKG’s de belangrijkste partners zijn. In Oost-Vlaanderen zijn dat CKG ’t Kinderkasteeltje, CKG Sloeberhof, CKG Den Boomgaard, CKG Glorieux, CKG Het Open Poortje, centrum voor integrale gezinszorg (CIG) De Kiekenstraat en Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Ik geef dat maar mee om te tonen dat er overal zulke netwerken zijn en ik moet toegeven dat ik me ook heb laten informeren. U bent uiteraard de bloemrijke bewoordingen aan het lezen. Voor mij is het heel belangrijk dat die netwerken er zijn en dat ze ook effectief kunnen werken.
Collega Van den Bossche is er niet meer?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik zal het inderdaad niet over cijfers hebben, want ik denk dat er reden genoeg is om over andere dingen in de jeugdhulp te spreken, namelijk dat er nog steeds een stijging is, zowel bij jonge kinderen als bij jongvolwassenen die uitstromen uit de jeugdhulp. We gaan denk ik nog een zeer boeiend jeugdhulpvoorjaar hebben. Ik vind het jammer dat dat nodig is, maar wij blijven wachten op extra inspanningen rond die wachttijden, het onderzoek naar de jeugdhulpverlaters en wat daar de impact van is, het plan Vroeg en nabij … Ik denk dat er nog heel veel werk op de plank ligt en we gaan dat, los van schriftelijke vragen en wat daaruit komt, sowieso blijven opvolgen. Dank u wel.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.