Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het dreigement om het kindergeld af te nemen van kleuters die het Nederlands niet goed beheersen
Vraag om uitleg over de resultaten van de KOALA-taalscreening
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik heb geen gedichtje, maar ik zou wel van de gelegenheid gebruik willen maken om de secretaris en ook de dienst te bedanken om deze hybride vorm van vergaderen mogelijk te maken vandaag. Zoals u ongetwijfeld al gezien hebben, bevind ik mij in een vergevorderd stadium van mijn zwangerschap, en dat brengt wat belemmeringen met zich mee.
Mijn vraag gaat over de KOALA-test (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid), en meer bepaald over de resultaten ervan. Die werden op 17 januari bekendgemaakt. Het ging om de tweede editie van de verplichte taalscreening. Zoals jullie weten wordt die taalscreening sinds vorig schooljaar bij alle derdejaars kleuter afgenomen en wordt via de zogenaamde KOALA-test de taalvaardigheid en de nood aan extra taalondersteuning van de kleuter in kaart gebracht.
Kleuters krijgen een groene code als ze voldoende taalvaardig zijn om aan het eerste leerjaar te beginnen, een oranje code als ze extra ondersteuningsmaatregelen nodig hebben en een rode code als ze intensieve extra ondersteuningsmaatregelen nodig hebben. Blijkt de achterstand op het einde van het schooljaar alsnog te groot, dan kan de klassenraad adviseren om de overstap naar de lagere school uit te stellen. Wanneer ouders dit advies naast zich neerleggen, krijgt het kind in het eerste leerjaar een verplicht taalintegratietraject opgelegd.
Uit een bevraging van 386 kleuterscholen, goed voor 11.800 leerlingen, blijkt dat 86 procent, of ruim 10.000 kleuters, een groene code kregen en dus voldoende taalvaardig zijn om de overstap naar het lager onderwijs te maken. 10 procent, of ongeveer 1200 leerlingen, kwamen terecht in de oranje zone en hebben extra taalondersteuning nodig. En ongeveer 500 kinderen, wat neerkomt op ongeveer 4 procent, eindigden in de rode zone, die aangeeft dat er intensieve begeleiding nodig is.
De cijfers van dit schooljaar liggen grotendeels in lijn met die van vorig schooljaar. Toen bevond 11 procent zich in de oranje zone en 4 procent in de rode zone. Net zoals vorig schooljaar zijn er opnieuw grote verschillen tussen scholen en regio’s. Zo ligt het aandeel kinderen dat intensieve begeleiding nodig heeft in scholen met veel kinderen die thuis geen Nederlands spreken dubbel zo hoog, 8 procent, en zijn er ook meer kinderen die extra taalondersteuning nodig hebben, zo’n 17 procent. Ook zien we dat er in de grote steden doorgaans meer leerlingen zijn met een taalachterstand. In de stad Antwerpen gaat het om 29 procent van de kinderen, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om 25 procent en in Gent om 23 procent.
Minister, in reactie op deze cijfers gaf u aan sterker te willen ingrijpen in steden of regio’s waar er veel leerlingen zijn die thuis geen Nederlands spreken. Extra maatregelen zoals striktere engagementen van ouders zouden ervoor moeten zorgen dat deze leerlingen ook na de lesuren in contact komen met het Nederlands.
Hierover heb ik aan u, minister, de volgende drie vragen. Ten eerste: hoe evalueert u de resultaten van de tweede editie van de taalscreening in de derde kleuterklas? Welke conclusies verbindt u eraan? Ten tweede: welke extra maatregelen zult u nemen om de taalachterstand bij leerlingen die thuis geen Nederlands spreken aan te pakken? Er is al veel gezegd en geschreven geweest, maar hoe wenst u de ouders van deze leerlingen te betrekken en te stimuleren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Er is ondertussen inderdaad al heel veel over gezegd. Mijn vraag om uitleg was ook al een tijdje geleden ingediend, toen we nogal gechoqueerd waren bij het nieuws dat minister Weyts aankondigde ouders financieel te willen straffen door onder andere kindergeld af te nemen. Dat was de eerste berichtgeving, ondertussen zijn er allerlei soorten pistes en mogelijkheden de revue gepasseerd. Maar goed, het komt er toch op aan financieel te straffen wanneer die kinderen het Nederlands niet goed beheersen.
Door het afnemen van de KOALA-taaltest in het kleuteronderwijs krijgen we inderdaad een beeld op de taalvaardigheid Nederlands bij kleuters. Het is goed om daar zicht op te krijgen. Zo kunnen we kleuters die het wat moeilijker hebben, doordat ze bijvoorbeeld een andere thuistaal spreken, extra ondersteunen. Dat was ook de bedoeling van die testen.
Maar u, minister, wilt het kansarme gezinnen en kinderen moeilijker maken door hen financieel te sanctioneren als ouders ‘onwillig’ zouden zijn om hun kinderen te stimuleren qua Nederlands. Het woord onwillig staat tussen aanhalingstekens omdat ik denk dat dat zelden voorkomt en dat de meeste ouders echt het beste voorhebben met hun kind en beseffen hoe belangrijk het Nederlands is, maar het niet altijd even snel of gemakkelijk gaat zoals ze het zouden willen.
Ik geef even wat anekdotiek mee. Mijn grootvader is ook naar hier gekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij kwam uit Polen. Hij heeft zijn leven lang zijn stinkende best gedaan, zoals u dat altijd zegt. Maar dat Nederlands bleef moeilijk. Met “Doet gij die dekske?” wilde hij eigenlijk vragen of je hekje achter je kon dichtdoen wanneer je vertrok. Hij heeft heel hard zijn best gedaan en altijd gewerkt voor Vlaanderen en voor zijn kinderen, maar het is gewoon nooit perfect geweest.
Maar goed, ik wil maar zeggen dat het niet altijd zo gemakkelijk en simpel is als het lijkt.
Minister, hoe denkt u die kinderen daadwerkelijk te helpen met een betere verwerving van het Nederlands? Hoe denkt u dat het financieel sanctioneren of straffen hen daarbij zou helpen?
Hoe wilt u die onwilligheid bij ouders objectief vaststellen en een juridische grondslag aan uw maatregel geven? Ik dank u.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, uit de KOALA-screening bij kleuters van 5 jaar in de derde kleuterklas die eind vorig jaar afgenomen werd, bleek dat 14 procent van hen nood had aan extra taalondersteuning. Vooral in grote steden en in scholen met veel kinderen met een andere thuistaal scoren kinderen minder goed. In de stad Antwerpen gaat het over 29 procent die extra begeleiding nodig heeft, in de provincie West-Vlaanderen slechts over 8 procent.
We horen dat het de bedoeling is om voortaan sterker in te grijpen in steden of regio’s waar de scores onder het gemiddelde zitten. U wilt daarbij inzetten op de ouderlijke betrokkenheid en het leren van Nederlands.
Minister, u weet ondertussen dat onze fractie het alvast geen goed idee vindt om financieel in te grijpen als blijkt dat kleuters en ouders niet voldoende Nederlands spreken.
Waar we wel volmondig mee akkoord gaan, minister, is de stelling dat we ouders zoveel mogelijk moeten stimuleren om hun kind in contact te laten komen met onze taal.
Straks heb ik nog een vraag over Nederlands tweede taal (NT2), maar nu wil ik heel specifiek vragen stellen rond de kleuters.
Minister, welke extra maatregelen wilt u inzetten in de grote steden en scholen en in de steden met scholen met veel leerlingen die thuis geen Nederlands spreken?
Welke stimulerende acties naar ouders toe zult u opzetten om hun kinderen meer met het Nederlands in contact te laten komen? Welke maatregelen zult u nemen om meer ouderbetrokkenheid in het algemeen te genereren?
Uit eerder onderzoek bleek dat de kleuteronderwijzers vaak heel goed konden voorspellen wat de resultaten zouden zijn van hun kleuters. Werd hier nog verder onderzoek naar gedaan? Ik vind dat een belangrijke vraag, omdat op die manier de expertise van de kinderbegeleiders ook wel een keer in de kijker komt te staan. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat kleuteronderwijzers via zo weinig mogelijk werk het maximale uit de KOALA-test kunnen halen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik weet niet wat ik nog allemaal moet toevoegen, gelet op het actualiteitsdebat dat wij hebben gevoerd, gelet op het mediadebat dat we hebben gevoerd en gelet op het debat dat we gisteren nog maar net hebben gevoerd in het kader van een actuele vraag in de plenaire vergadering. Maar ik stel vast dat mijn boodschap alsnog anders wordt voorgesteld. Ik kom daar misschien later nog even op terug.
Het volledige rapport heb ik alleszins bezorgd aan de secretaris met de vraag om dat door te spelen aan u allen, met heel specifieke data. Samengevat weet u dat we kunnen zeggen dat 14 procent van de 5-jarigen nood heeft aan extra taalondersteuning. 4 procent daarvan heeft nood aan intensieve begeleiding, want zij kleuren rood en we weten allemaal dat je in het geval van rood moet worden begeleid.
De KOALA-testen laten scholen toe om ten minste de vinger op de wonde te leggen en vast te stellen welke kinderen extra begeleiding nodig hebben.
Het klopt natuurlijk dat leerkrachten kleuteronderwijs professionals zijn. Meestal kennen zij hun publiek en kunnen ze hun kleuters inschatten.
Uit het kalibratieonderzoek door het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO) weten we ook dat de KOALA-test wel degelijk tot nieuwe inzichten leidt. Sommige kleuters overschat men en andere kleuters onderschat men dan weer. Het levert nuttige informatie op.
Ook uit het onderzoek van de onderwijsinspectie komt naar voren dat zeker in scholen met veel anderstaligen de KOALA-test als een meerwaarde wordt aangevoeld, op het terrein, op de klasvloer.
Belangrijk aan de KOALA-test is dat het het startpunt is van een taalintegratietraject. Dus het is het begin van een aanpak. Gelukkig zijn er scholen die al van tevoren aan de slag zijn gegaan. Wat doen we ter zake als overheid? Sinds vorig schooljaar krijgen scholen daar extra middelen voor, namelijk 12 miljoen euro, onder de vorm van zorgpunten.
We geven niet alleen middelen, maar we ondersteunen de scholen ook bij het uitwerken van de taalintegratietrajecten. Er is de praktijkgids die we hebben laten aanmaken en die gratis ter beschikking gesteld is van alle scholen. Professionalisering van schoolteams basisonderwijs, vooral kleuterteams, rond taalintegratietrajecten is ook een prioritair nascholingsthema voor dit en volgend schooljaar. We bieden die nascholing gratis aan via vier projecten geleid door het Centrum Taal en Onderwijs van de KU Leuven, de Odisee Hogeschool, de Arteveldehogeschool en het Centrum Nascholing Onderwijs, waarbij we een bereik hebben van een honderdtal scholen. Dat zijn dus een honderdtal scholen die effectief nog nauwer worden bijgestaan met betrekking tot die taalintegratie.
We doen als overheid dus een ferme duit in het zakje. De scholen spannen zich in heel Vlaanderen in om die kinderen bij te spijkeren. En ja, ik heb inderdaad ook op de rol van de ouders gewezen. En ja, ik verwacht van ouders dat ze hun kind ook buiten de schooluren met het Nederlands in contact brengen, zoals ook vermeld in het schoolreglement. Dat is een engagement dat de ouders plechtig ondertekenen, en dat ze mijns inziens ook moeten nakomen. Wanneer men dat niet doet, is dat nefast voor de toekomst en de gelijke kansen van elk kind, en dan denk ik dat men daar in extremis ook moet kunnen ingrijpen, niet alleen met een arsenaal aan stimulerende en positieve maatregelen allerhande, maar desnoods ook sanctionerend.
Zo absurd is die gedachte niet. Dat bestaat nu al. Bij ouders die hun kinderen onvoldoende aanwezig laten zijn op school, kan er worden ingegrepen in de schooltoeslag. De schooltoeslag is een deel van het groeipakket. Het is dus op dat vlak niet bepaald een novum. Ik denk dat deze discussie nog verder zijn beslag zal krijgen. Ik vind dat wij minstens pistes ter zake mogen bekijken, desgevallend aangevuld met nog een arsenaal aan positieve maatregelen. Dat sluit ik geenszins uit, wel integendeel. Ik ben daar trouwens zelf mee bezig, specifiek in het kader van de Vlaamse Rand, maar dan in eerste instantie met de focus op het secundair onderwijs, waarbij we de vzw ‘de Rand’ hebben ingeschakeld om specifiek extra te werken aan de scholen in de Vlaamse Rand, die zeker ook inzake taalproblematiek een iets afwijkende realiteit hebben van de rest van Vlaanderen. Het is niet alsof we alles louter en alleen bekijken door een repressieve bril, integendeel. We nemen heel veel positieve, stimulerende initiatieven. Maar die blijken in de praktijk soms niet te volstaan.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoorden. Dit thema was de laatste week inderdaad niet weg te slaan, ook niet uit ons parlement. Het kwam gisteren nog aan bod in de plenaire. Maar wij zijn blij dat het debat geopend is, al werd dit niet gespaard van belachelijke karikaturen. Waarom ben ik blij? Wel, omdat het zo belangrijk is. Het is belangrijk voor de toekomst van elk kind, dat we nu dit debat grondig voeren.
Het stemt me dan ook tevreden dat er een groeiend besef is van het belang van het Nederlands. En dat is niet altijd zo geweest, want maatregelen zoals de taalscreening die we hier vandaag bespreken, werden destijds gewoon door partijen weggestemd. Het besef is er helaas ook niet altijd vandaag de dag, want ik kon vandaag opnieuw lezen dat Brussels minister Sven Gatz inzet op meertaligheid in ons Vlaams onderwijs in Brussel. Hij trekt steun uit voor scholen die inzetten op meertaligheid. Dan denk ik: op welke planeet leeft die eigenlijk? Met drie op de vier leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, is het Vlaams onderwijs in Brussel eigenlijk de facto meertalig. Zijn we daarom tegen meertaligheid? Neen: hoe meer talen een kind kent, hoe beter. Maar dat mag geen afbreuk doen aan de kennis van het Nederlands, want alles begint bij het Nederlands. Het is de verbindingstaal, en het fundament waarop alle andere vormen van leren steunen.
Wat ik de voorbije weken ook gehoord heb, is de kritiek dat het aan taalbeleid ontbreekt op school, terwijl dat net de grote trendbreuk is met het verleden. Deze Vlaamse Regering investeert meer dan ooit in de kennis van het Nederlands, en ook in de kleuterklas. We zijn aan de tweede editie toe van de taalscreening. Er werd maar liefst 12 miljoen euro vrijgemaakt voor remediëring en taalintegratie van onze kleinsten, en ook het leesoffensief is toegespitst onze kleuters. Ik kan niet anders dan vaststellen dat er met deze regering duidelijk gezorgd wordt voor een ommezwaai.
Maar ja, beste collega’s, als we de resultaten van de taalscreening erbij nemen, dwingt dat ons tot nadenken. Als een op de zeven kleuters onvoldoende taalvaardig is, en die aantallen kunnen oplopen tot wel 30 procent in bepaalde regio’s met veel leerlingen die een andere thuistaal hebben, dan moet je vaststellen dat er meer nodig is, temeer omdat de groep leerlingen met een andere thuistaal elk jaar toeneemt. De cijfers van Statistiek Vlaanderen van vorig jaar wijzen er weerom op dat er eigenlijk een stijging is met een vol procent ten opzichte van het schooljaar voordien.
En het PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) leert ons ook dat kinderen …
Mevrouw Tavernier, sorry: kun u stilaan besluiten?
Ja, sorry, het is zodanig belangrijk, ook al is er veel gezegd geweest, maar ik zal besluiten …
Belangrijk is dat er uit het PISA-onderzoek gebleken is dat kinderen die thuis geen Nederlands spreken – ongeacht de sociaal-economische achtergrond – een jaar langer nodig hebben om tot dezelfde leerprestaties te komen als de leerlingen die thuis wel Nederlands spreken.
Om nog één iets te zeggen over die ouderlijke verantwoordelijkheid: inderdaad, sensibilisering is ons eerste redmiddel. Maar als dat niet leidt tot een verbetering van de resultaten, moet je inderdaad durven te denken aan die stok achter de deur en daarin volgen wij de minister volledig. En dit allemaal in functie van onze kleinsten, hun toekomst en kansen later op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Zoals gezegd, denk ik dat er al veel te veel woorden zijn vuilgemaakt aan een ballonnetje van de minister. Een ballonnetje dat eigenlijk bedoeld was als afleidingsmanoeuvre op een moment dat er toch wel slecht nieuws kwam over de dalende leerprestaties. Ik had niet gedacht dat het zo lang zou meegaan: ik heb dan nog eens een ‘Terzake’ moeten uitzitten, waarvan ik dacht: oh nee! (Opmerkingen)
Dat vond ik minder tenenkrullend; die andere uitzending vond ik tenenkrullender. Ik dacht: het is niet mogelijk, de campagne is al begonnen. Hopelijk is er toch nog tijd om echt beleid te doen, het is tenslotte toch nog anderhalf jaar – we gaan niet vervallen in de ballonnetjespolitiek.
En als het gaat over dat beleid dat gevoerd moet worden, minister: als we stappen vooruit willen zetten met die kleuters, denk ik echt dat er veel meer ruimte moet zijn voor die talige interactie in de kleuterklassen. Dat betekent nog altijd: kleinere kleuterklassen en meer zorgcoördinatoren; die mensen hebben nu geen tijd meer om die kinderen te begeleiden, die staan voor de klas in plaats van aan zorg te kunnen doen. Brugfiguren is iets wat werkt, minister, maar dat wordt niet ondersteund vanuit Vlaanderen. Net die brugfiguren leggen de link met die ouders, proberen die ouders te betrekken bij het schoolgebeuren. En inderdaad: dat is belangrijk, maar dat doe je niet sanctionerend, dat doe je via die methodieken die aangetoond hebben dat ze werken. Denk ook aan brede scholen, om ervoor te zorgen dat kinderen inderdaad ook in hun vrije tijd Nederlands spreken. Dat zijn allemaal zaken waar het beleid nog versterkt kan worden. Ik hoop dat u de komende tijd die u nog rest daarvoor zult gebruiken in plaats van die ballonnetjes.
En dan hoop ik ten slotte – maar dat zal ijdele hoop zijn, als ik mevrouw Tavernier heb gehoord – dat uw fractie en uw partij die wetenschappelijk achterhaalde visie op thuistaal en meertaligheid zou willen laten evolueren. Dat er via voortschrijdend inzicht een visie komt waarbij we unaniem zeggen dat Nederlands belangrijk is, maar dat dat niet ten koste hoeft te gaan van de moedertaal of thuistaal.
Integendeel: er waren zoveel getuigenissen in alle reportages die ik ook gezien heb van leerkrachten die zeggen dat opgroeien in een talige omgeving – ook al is dat in de thuistaal – stimuleert om andere talen te leren. Ik weet niet hoeveel evidentie daar nog voor nodig is, dus laat ons die taligheid stimuleren in alle mogelijke vormen, met één doel voor ogen: het Nederlands van alle kinderen verbeteren, want daar zijn we het over eens.
In plaats van ballonnetjes, minister, graag nog beleid op al die vlakken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Wat onze fractie betreft houden we vast aan de oorspronkelijke opdracht van de KOALA-test. Die was om vast te stellen welke taalintegratietrajecten we het best kunnen aanbieden aan de leerlingen op maat van hun niveau van het Nederlands. Ik denk dat dat nog altijd de bedoeling moet zijn.
Twee, ik denk dat het heel belangrijk is om de ervaringen die er zijn met de KOALA-test ook goed te monitoren, om te weten wat werkt, waar scholen de mosterd kunnen halen bij goede voorbeelden.
Gisteren legde ik de link, minister, met het leesoffensief. Want ik ben er echt van overtuigd dat we er in alle omstandigheden voor moeten zorgen dat leerlingen, kinderen in taalrijke omgevingen kunnen opgroeien, en dat dat de enige mogelijkheid is om taal, om die liefde voor taal ... En op Gedichtendag mogen we dat wel uitspreken denk ik: die liefde voor taal is echt heel belangrijk. Ik bleef wat op mijn honger omtrent concrete voorstellen rond het leesoffensief, om er werk van te maken, ook bij ouders, opvoeders, om kinderen in Nederlands, maar misschien ook in taal in het algemeen, te doen groeien. Vandaag is er als het kan misschien een tweede kans.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik zal het gedicht er dan toch snel tussensteken, maar het is een heel kort gedicht. Het is een gedicht van Achmetov, geschreven in 1976. De reden dat ik het jaartal erbij vermeld, is dat het belangrijk is om het geheel te snappen, maar er is een kleine link met vandaag.
Zo is het bij ons vastgesteld,
het Land heeft het zo gewild:
dat zijn kinderen worden gesorteerd
om dan te krijgen wat ze verdienen;
Voor sommigen: dood in mausolea;
voor anderen: levend naar Siberië;
voor loyalen: de opsmuk van livreien;
voor anderen de psychiatrie.
En dat gaat over op welke manier het communistische regime omging met de mens, en het volledige ontmenselijken van het individu, het zien als een product van de politiek.
Maar buiten deze opbeurende kleine poëzie, die ons toch moet aanzetten om na te denken over wat er in de wereld allemaal gebeurt, in verschillende richtingen, had ik graag nog iets kort gezegd over een debat dat nu al een hele tijd bezig is, maar waarbij het ten eerste belangrijk is de realiteit te willen zien. En op dat vlak denk ik dat mevrouw Tavernier een verkeerde inschatting maakt van minister Sven Gatz, maar daarover zal ik haar wel op een ander moment aanspreken, wanneer ze hier fysiek aanwezig is.
Natuurlijk is Nederlands ongelooflijk belangrijk. Dat spreekt voor zich: het is de basis waaruit we vertrekken. Meertaligheid is daarnaast ook een bijzondere meerwaarde, die we moeten durven te omarmen en waarvan we gebruik moeten maken binnen onze samenleving, want dat is altijd onze sterkte geweest. Wanneer we naar het buitenland gingen, waren wij degenen die verschillende talen spraken, ten opzichte van andere landen waar je met moeite buiten de landstaal iets kunt doen. Als je buiten de toeristische regio’s in Frankrijk, in Italië, in Duitsland gaat: die mensen spreken over het algemeen niets anders dan hun eigen taal. Dat was in Vlaanderen altijd al anders, en ik vind dat een meerwaarde.
Die meertaligheid is ook een meerwaarde op school, omdat het hem schuilt in een goede kennis van de taal. Of dat de taal is van het onderwijs, of de taal van de mensen thuis, het maakt dat men een structuur van de taal kent. En mevrouw Meuleman heeft er inderdaad al naar verwezen. In verschillende onderzoeken komt namelijk naar voren hoe belangrijk het is de structuur van een taal te kennen, welke die taal ook is, om in het geheel structuur binnen taal en dus ook voeling met taal te hebben. Dat betekent niet dat we er niet alles aan moeten doen zodat ouders de taal van het onderwijs van hun kinderen ook kennen. Omdat het belangrijk is om schoolwerk te kunnen verbeteren, te begrijpen wat er in die agenda staat, en om op ouderavonden op een juiste manier te kunnen communiceren met de leerkracht. Dat is natuurlijk heel belangrijk. U hebt daarnet gezegd: “Je hebt verschillende maatregelen die je daarvoor kunt gebruiken. Maar men zou ook moeten kunnen bestraffen.”
Dat zou een goede boodschap geweest zijn. En dat is wat ik persoonlijk een beetje heb gemist. U hebt gewoon gezegd dat we een stuk van het kindergeld moeten afpakken. Maar we hadden het misschien wat ruimer kunnen zien en verschillende voorstellen naar voren kunnen hebben gebracht, waaronder voorbeelden uit het buitenland, waarbij men probeert die ouders te betrekken. Vandaag valt binnen bepaalde gemeenschappen de moeder, die een heel belangrijke functie heeft in het gezin, maar ook in de communicatie met de scholen, soms volledig buiten onze huidige samenleving. Ze heeft geen contact met die samenleving en evenmin met de taal.
Dat zou een situatie zijn waarin we onderwijs kunnen gebruiken, waarin we kunnen streven naar een brede school en een manier waarop we die ouders binnen of buiten die schooluren – dat kunnen we nog bekijken – daarbij kunnen betrekken om die taal aan te leren. Dat is het concept van de brede school.
Daarnaast heb ik al verschillende keren aangehaald dat we erover zouden moeten nadenken om de leerplicht, die we al naar 5 jaar hebben gebracht, naar 2,5 jaar te brengen. Op die manier kom je immers veel vroeger in contact met het Nederlands. Het geeft u ook de mogelijkheid om het Nederlands op een goede manier aan te leren. Maar dan moeten we de leerkrachten in de kleuterklassen extra steun geven en taalleerkrachten durven in te schakelen om daar op een goede manier mee te werken. Want dan zouden de kinderen inderdaad op de leeftijd van 5 jaar een betere kennis van het Nederlands hebben, waardoor ze een betere start hebben vanaf het lager onderwijs. Dat zijn een paar zaken die ik wilde meegeven.
Over die verschillende zaken had ik graag uw mening gekend. We zouden ook nog een boompje kunnen opzetten over Content and Language Integrated Learning (CLIL), maar dat kunnen we misschien op een ander moment doen. Het is vooral belangrijk om er werk van te maken, minister. U hebt in ieder geval steun in ons als het gaat over het ondernemen van die verschillende stappen. Wij staan niet afkerig tegenover sanctioneren, maar we willen dat in een groter pakket zien, om ervoor te zorgen dat elke leerling vooruit kan in onze samenleving en het Nederlands machtig is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik houd het kort. Collega Meuleman sprak over Terzake. Ik heb het even nagekeken: ik was daar inderdaad.
Ik was nu aan het wachten op één uitspraak van Groen, één bepaalde uitspraak, namelijk over ouderlijke verantwoordelijkheid. (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
U hebt een hele resem opgesomd van iedereen die van alles moet doen, maar één iemand hebt u daarin niet genoemd. En als u spreekt met scholen en leerkrachten, mevrouw Meuleman, dan zeggen ze dat ze van alles doen. En het gaat niet over de ouders die die taal proberen te spreken, die de taal al een beetje spreken, over “Doe het hekje dicht” zeggen, maar niet met de juiste klanken. Daarover gaat het niet. Het gaat over die ouders die, zoals de minister zegt, niet de agenda lezen, niet opdagen, de brieven niet begrijpen, die geen enkele, maar dan ook geen enkele inspanning doen om zelf het Nederlands te beheersen. Dát is ouderlijke verantwoordelijkheid.
En je kunt zoveel wortels geven als je wilt, als er op het einde van de rit niets is om te zeggen dat het moet, dan blijf je de taak en de druk bij de scholen leggen. En als je dan spreekt over het lerarentekort, is het van twee dingen één. En dat willen wij doen, voor diegenen die echt onwillig zijn en de boel blokkeren. En ja, die zijn er. U zegt dat er zo geen zijn, maar er zijn er wel zo. Ga naar scholen, er zijn er zo. Maar dat hebben u en ook uw covoorzitter in Terzake niet tegen mij uitgesproken en u mist opnieuw de kans om dat wél te doen.
Ik sluit zelf ook graag even aan. Ik heb het dossier even doorgenomen en heb er een paar kleine vragen bij.
Eerst en vooral heb ik een vraag over de respons op de enquête. Bij mijn weten mocht niet elke school deelnemen, maar toch staat er in dat een aantal mensen of scholen die hebben gereageerd niet in de steekproef waren opgenomen. Het is een beetje vreemd dat men geen uitnodiging krijgt om te reageren, maar toch reageert. Ik weet niet goed hoe ik dat moet begrijpen. Mocht elke school reageren of hoe zit dat juist?
Ten tweede zie ik bij de resultaten dat Vlaams-Brabant op een bepaald ogenblik wegvalt bij de beoordeling. Daaronder staat dan te lezen: “In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, Vlaams-Brabant en de Vlaamse Rand is er in de bevraging onvoldoende respons van scholen met een laag percentage TNN (thuistaal niet Nederlands).” Hoe is dat te verklaren? Werden te weinig scholen aangeschreven? Moeten we dat misschien optrekken en hen vragen om toch hun resultaten mee te delen?
Ik zie ook dat er nogal wat verschillen zijn ten opzichte van de resultaten van vorig jaar, bijvoorbeeld in Limburg, waar de resultaten plots veel beter zijn. Men heeft daar blijkbaar collectief gewerkt aan luistervaardigheid. Is dat de clou om uit de rode zone weg te geraken? Of hebt u daar verklaringen voor om dat eens een beetje toe te lichten? Dank u wel.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat de aanpak betreft, hebben we er wel degelijk voor gekozen, in de wetenschap dat we met die KOALA-testen al wel een zekere extra last opleggen aan de kleuterscholen. We hebben er wel voor gezorgd en afgesproken om qua rapportering niet nog extra lasten aan alle scholen op te leggen. Daarom hebben we ervoor gekozen om te zeggen: we gaan niet elke school verplichten om hun bevindingen in kaart te brengen, te gaan rapporteren aan de Vlaamse overheid, maar we gaan daarentegen werken met een representatieve steekproef. Nu, een steekproef heeft natuurlijk ook altijd beperkingen, in die zin dat je naargelang je afdaalt in de schaal, problemen hebt inzake representativiteit, dat het moeilijk is om over een beperkt aantal data vervolgens een uitspraak te doen over een ruimere regio.
Ten tweede, ook inzake de General Data Protection Regulation (GDPR) moeten we altijd wel opletten dat we niet tot een dergelijke schaal data brengen, zodat, al dan niet rechtstreeks, uiteindelijk bekend wordt over welke school het gaat, al dan niet impliciet. Daarom staat men daar soms ook weigerachtig tegenover. Dat begrijp ik ook.
Wat betreft ‘niet in steekproef’: dat wil zeggen dat, om welke reden dan ook, men niet voldoende data heeft om uitspraken te kunnen doen, en men niet genoeg testen heeft kunnen afleggen.
In Limburg is de situatie inderdaad duidelijk beter. We bekijken daar welke mogelijke oorzaken er zouden spelen. Er was een getuigenis, las ik ook vandaag in de krant, van een schooldirectie die zei dat ze er gewoon meer op ingezet hebben, en niet alleen in de laatste kleuterklas, maar ook in het traject ervoor. Dat is nog veel belangrijker door heel het debat. Opnieuw: in een waterplas de zon zien schijnen. Als heel die media-aandacht ertoe leidt dat de kleuterscholen nog vroeger aandacht besteden aan taalintegratie, dan is dat alleszins een positieve bijdrage geweest.
Heel dit debat gaat volgens mij niet over meertaligheid, het gaat niet over thuistaal. Het gaat er gewoon over dat je kinderen altijd een dienst bewijst wanneer je hen ook na schooltijd in contact brengt met het Nederlands. De data daaromtrent zijn zo klaar als een klontje. Kijk naar de PISA-resultaten, die erop duiden dat wanneer je een onderscheid gaat maken tussen kinderen van autochtone afkomst of van allochtone afkomst, gemiddeld genomen kinderen van allochtone afkomst minder scoren op de PISA-testen dan kinderen van autochtone afkomst. Dat is overal zo in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
Maar als je vervolgens gaat kijken naar de kinderen van allochtone afkomst die ook na schooltijd in contact komen met het Nederlands, dichten zij de kloof ten opzichte van kinderen van autochtone afkomst voor de helft. Dan weet je toch wel dat je, als je het beste voorhebt met de toekomst van kinderen – en dat hebben we toch allemaal – er dan ook het best voor zorgt als verantwoordelijke ouder dat die kinderen ook na schooltijd in contact komen met het Nederlands. En dus wijst die PISA-toets er ook op dat er wel beperkingen zijn aan de schoolse inspanningen, dat je soms op de limieten botst en dat het dus niet enkel gaat over een schoolse maar ook een ouderlijke verantwoordelijkheid. Dat mag toch eens gezegd worden. Wanneer die ouderlijke verantwoordelijkheid wordt ontlopen, moet je daar ook sanctionerend tegen kunnen optreden. Daarover gaat dit. Dat is ook zo geen novum. De heer Danen had het gisteren over het schandalige gegeven dat we ingrijpen op de rechten van ouders. Ja, ik vind dat je op een bepaald moment moet ingrijpen op de rechten van ouders om de rechten van kinderen te vrijwaren, net in functie van hun gelijke kansen. Dat moet dan maar. En daarover had ik graag het debat geopend. Dat is gelukt.
Ik stel ook heuglijk vast dat het ruimer gaat, dat er in Vlaanderen een beetje een consensus groeit over rechten en plichten, dat het niet zomaar opgaat om bepaalde rechten, premies, belastinggeld of welke andere rechten in welke vorm dan ook te kunnen claimen, dat daar ook plichten en verantwoordelijkheden tegenover staan. Als het gaat over inburgering, over het verwerven van nationaliteit, over taalintegratie, groeit daar een ruimere consensus in Vlaanderen. Dat vind ik heel goed. Ik hoop dat we daaromtrent kunnen werken in het Vlaams Parlement, in het federaal parlement, waar dan ook, en dat we echt proberen op dat vlak stappen vooruit te zetten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Het is duidelijk dat het debat nog niet gaan liggen is, en ik vind dat eigenlijk een zeer goede zaak. Mijns inziens kan er daar niet genoeg over worden gedebatteerd, want de uitdagingen zijn er, de uitdagingen kennen we. We moeten het debat blijven voeren in functie van het kind, in functie van gelijke en optimale leerkansen.
Wat het beleid betreft, dat beleid is er. We spreken er vandaag over. Het is het onderwerp van dit debat, onder andere met die tweede taalscreening. Dat die nog kan worden gefinetuned, dat lijkt mij ook normaal. We zijn pas aan onze tweede editie toe.
Dan nog een woordje over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Als sensibilisering niet werkt, dan moeten we inderdaad durven te spreken en durven te denken over een stok achter de deur. Laten we daar een open debat over voeren. Collega’s, ik zal er de komende drie maanden niet zijn, maar houd jullie vooral niet in.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, schaduwminister Daniëls, ik denk echt dat ik een aantal zaken heb gezegd over de ouderlijke verantwoordelijkheid. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Ik heb inderdaad eerst en vooral gezegd dat in Antwerpen 29 procent van de kleuters niet slaagt voor die taaltest. Het is niet zo dat er 29 procent onwillige ouders zijn, die niet ontzettend hard hun best doen voor hun kinderen. De meeste ouders willen echt wel het beste voor hun kinderen, maar zijn aan het werken, hebben een job en nog een flexi-job en nog een job ‘s avonds om rond te komen en ervoor te zorgen dat er eten op tafel komt. Ik denk dat dat de realiteit is in de meeste van onze grootsteden. Het is misschien belangrijk om dat ook even onder ogen te zien.
Ten tweede, die ouderlijke verantwoordelijkheid is misschien niet altijd overal een traditie. We moeten die bijbrengen en die is belangrijk. Het is van cruciaal belang om ouders in contact te brengen met de school, om ze naar school te krijgen, om ze te laten participeren aan activiteiten van de school enzovoort. Dat heb ik daarnet ook gezegd. Daar is een gap. Daar is een probleem. Daarvoor zijn er die brugfiguren. Die doen net dat. We hebben al een paar keer aangehaald dat Vlaanderen dat toch ook moet proberen te ondersteunen. Nu komt dat volledig bij de steden terecht. Zij moeten dat zelf financieren, hoewel dat echt goed werkt. Minister, bent u dus bereid om op Vlaams niveau een project van brugfiguren uit te rollen en te ondersteunen? Ik denk dat dat de manier is om ouders bij de school te betrekken, vooraleer te beginnen te denken aan sanctionering.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik ga nog een derde keer proberen, met een andere vraag misschien, over het Leesoffensief.
Daar wil ik u nog wel op antwoorden. We geven in samenwerking met Cultuur en Welzijn gestalte aan het Leesoffensief. We focussen niet alleen op het lager onderwijs, maar ook op het secundair onderwijs, en ook op het kleuteronderwijs. We ontwikkelen leeskaders en zetten ook heel specifiek extra in op leren lezen, op leren omgaan met taal in het kleuteronderwijs. Die ontwikkeling en uitrol van het Leesoffensief komen nog eens boven op alle inspanningen die ik al heb vernoemd, namelijk 12 miljoen euro voor taalintegratietrajecten specifiek voor de kleuterscholen, en we begeleiden dan ook nog eens honderd kleuterscholen intensief.
Waarom vind ik dat zo belangrijk? Omdat ik vooral hoop dat het Leesoffensief geen dode letter blijft, maar dat men daar daadwerkelijk mee aan de slag gaat. Terecht staat er in het Leesoffensief, en dat haalt u ook aan, dat het van groot belang is dat er thuis ook een talige, een taalrijke omgeving is. Het Leesoffensief heeft net de bedoeling om ouders, grootouders, mensen die bezig zijn met kinderen tools te geven om taalrijk aanwezig te zijn, om een taalrijke omgeving aan te bieden. Daarom leg ik de link. We kijken inderdaad heel vaak naar de school om taal aan te leren, maar er zijn nog zoveel andere sectoren die hulp kunnen bieden. Daarom herhaalde ik de vraag.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.