Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik heb een vraag in verband met de Limburgse productiviteit en de toegevoegde waarde. We hebben in Limburg al heel veel plannen en middelen vanuit Vlaanderen gekregen. En maar goed ook, zou ik zeggen, want die waren en zijn nodig. Een van de zaken die daarbij altijd terugkomen, is dat de productiviteit en de toegevoegde waarde in Limburg structureel achterop lopen bij de rest van Vlaanderen.
Ik geef enkele cijfers. Een Limburgse werknemer realiseerde in 2019 bijvoorbeeld gemiddeld zo’n 88.000 euro aan toegevoegde waarde. In Vlaanderen bedroeg de arbeidsproductiviteit gemiddeld 105.000 euro, een verschil van bijna 16 procent. Tien jaar eerder bedroeg dat verschil 14,7 procent. Dat zou onder andere te maken hebben met de sluiting van grote industriële sites zoals Ford Genk, terwijl er vooral werk bij kwam in laagproductieve dienstensectoren. Dat is ook gebleken bij de analyse die we in Limburg gemaakt hebben naar aanleiding van het nieuwe SALKturbo-plan (Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat)
Dat er vooral werk bij kwam in laagproductieve dienstensectoren, is echter een stelling die voor heel Vlaanderen geldt, zo leert een recente studie van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB). De productiviteitsgroei wordt geremd door het feit dat er jobs bij komen in sectoren met een lagere gemeten productiviteitsgroei, zoals de zorg.
SALKturbo, het economische actieplan voor Limburg, wil aan de hand van 4 prioriteiten en 12 ambities van Limburg een Vlaamse en Europese voorsprongregio maken. In juni vorig jaar werd het licht op groen gezet voor 16 nieuwe projecten, met een totaalinvestering van 192 miljoen euro. 150 miljoen euro komt uit Europese middelen en wordt via de Vlaamse Regering verdeeld. Het gaat in totaal over 61 projecten.
Om Limburg competitiever te maken, heeft de taskforce een paar doelstellingen geformuleerd. Via een brede spreiding van de middelen over de Limburgse bedrijven moet onze provincie ernaar streven om tegen 2028 een duurzaam aandeel van 11 procent te verwerven in de Vlaamse steun voor onderzoek en ontwikkeling. In 2019 bedroeg dat Limburgse aandeel 7,1 procent. Voorts is het de bedoeling dat tegen 2028 meer dan de helft van de Limburgse jongeren tussen 18 en 24 jaar kiest voor hoger onderwijs. In 2019 was dat 48,5 procent. Dat lijkt dus een voortzetting van de trend. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar een verhoging van de STEM-gediplomeerden (Science, Technology, Engineering, Mathematics). Uit de analyses naar aanleiding van de ontwikkeling van SALKturbo blijkt dat de cijfers in Limburg tegen de Vlaamse trend in naar beneden gaan.
Ook inzake export en directe buitenlandse investeringen wordt een groeiversnelling vooropgesteld. Uit de analyse blijkt namelijk dat er bij individuele bedrijven een grote samenhang is tussen exportgerichtheid, de productiviteitsgroei en positieve werkgelegenheidsgroei. Het innovatieve karakter en de technologische vooruitgang blijken die samenhang bij individuele bedrijven sterk te verhogen.
Minister, naar aanleiding van die analyse heb ik een aantal vragen. Wat is uw probleemanalyse wat betreft de specifieke economische problemen van Limburg, onder andere een lage arbeidsproductiviteit die samenhangt met een lage activiteitsgraad ten opzichte van het Vlaamse gemiddelde? Hoe zal uw beleid die trend trachten te keren?
Wat zijn volgens u de oorzaken van de lagere ondersteuning vanuit de Vlaamse Regering voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten door bedrijven in Limburg tot 2019? Is die trend inmiddels gekeerd in de voorbije jaren? Hoe ziet u die ontwikkeling voor de toekomst? Zult u ervoor zorgen dat er opnieuw even veel onderzoeks- en ontwikkelingsmiddelen naar Limburg gaan als het bevolkingsaandeel rechtvaardigt?
Ziet u andere hefbomen dan die onderzoeks- en ontwikkelingsmiddelen om ervoor te zorgen dat de arbeidsproductiviteit in Limburg niet langer achterblijft op de rest van Vlaanderen, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat de Limburgse kmo’s buitenlandse markten vinden en meer investeren in onderzoek en ontwikkeling?
Ik kijk uit naar uw antwoord, minister, zodat we de rest van Vlaanderen kunnen aantonen dat we in Limburg nog sterk staan.
Voilà, de nieuwswaarde van onze activiteiten zal groot zijn.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vandenhove, dank u wel. Het spreekt voor zich dat Limburg, en in het bijzonder de productiviteit in onze provincie, mij zeer na aan het hart ligt. Het klopt dat het lange tijd een provincie is geweest die economisch het minst gunstig presteerde. We hadden inderdaad een hoge werkloosheid. We kennen allebei de socio-economische geschiedenis. Er was hogere werkloosheid, een lagere werkzaamheid en een lagere productiviteit dan in de andere provincies. De afgelopen jaren, in het bijzonder in de periode na de sluiting van Ford in Genk, werd er echter sterk geïnvesteerd in de provincie Limburg. Vandaag is de werkloosheid er dan ook lager en ligt de werkzaamheidsgraad hoger dan bijvoorbeeld in Antwerpen of Vlaams-Brabant. Dat is onder meer het gevolg van een jobgroei in minder productieve sectoren.
Hoewel het nuttig kan zijn voor de opvolging van het beleid, is het toch wenselijk voorzichtig te zijn met het onderling vergelijken van provincies wat het productiviteitsniveau betreft. De arbeidsproductiviteit is sterk sectorgebonden en kent dus grote verschillen naargelang de sector. Bijvoorbeeld in de chemiesector ligt de arbeidsproductiviteit ruim boven de 200.000 euro per medewerker, mee als gevolg van de kapitaalintensiviteit van de chemische productie. Voor de logistiek, die sterk in Limburg aanwezig is, en de voedingssector is dat ongeveer de helft. Zoals u ook weet, heeft de provincie Antwerpen een sterke chemische cluster. Dat heeft dan ook een aanzienlijk effect in positieve zin wat de gemiddeldes van die provincie betreft. Aan de heterogene aanwezigheid van sectoren in provincies wordt bij een eenvoudige vergelijking vaak voorbijgegaan. We moeten dus enigszins terughoudend zijn met het interpreteren van die cijfers op provinciaal niveau. Het economisch weefsel is nu eenmaal verschillend in elke provincie.
Dat gezegd zijnde, dankzij de grote inhaalbeweging op het vlak van de werkzaamheid, is de economische basis er nu om verder aan de productiviteit te werken. Dat kan door gerichte investeringen, maar zeker ook door investeringen in menselijk kapitaal, die broodnodig zijn. Een van de belangrijke manieren om de productiviteit op te drijven, is in voldoende opleiding voorzien voor de werkenden en de niet-werkenden, om ons voor te bereiden op de jobs van morgen. Dat is niet enkel voor Limburg een uitdaging, maar we kunnen in Limburg wel voortbouwen op de structuren en de ervaring die de jongste jaren zijn opgebouwd en dus nu ook duidelijk hun vruchten beginnen af te werpen.
Wat concreet het beleid betreft, wil ik toch ook verwijzen naar de grote inspanningen – u verwees er ook al naar – die in onze provincie Limburg hebben plaatsgevonden en die er het sociaal-economische weefsel hebben versterkt. U verwees naar de diverse SALK-acties van het verleden, waaraan u ook nog hebt meegewerkt, in andere hoedanigheden. De ontwikkeling van Vlaanderen, en dus ook van de provincie Limburg, vergt een geïntegreerde aanpak, waarbij alle beleidsdomeinen – Onderwijs, Mobiliteit, Economie, Werk, Zorg en noem maar op – moeten samenwerken. Dat is ook wat we doen in de Vlaamse Regering.
In de voorbije drie jaar bedroeg het aandeel van de O&O-steun (onderzoek en ontwikkeling) dat naar Limburgse bedrijven ging 8 procent. Dat cijfer is redelijk stabiel. Aangezien het verkrijgen van O&O-steun afhankelijk is van de aanvragen die binnenkomen, er geen specifieke thematische vereisten zijn en de steunkans voor projecten in Limburg niet kleiner is dan die in andere provincies, is de mindere steun dus enkel te wijten aan het feit dat er gewoon minder wordt gevraagd door de Limburgse bedrijven. De enige verklaring die ik zie, is dat het Limburgs economische weefsel op dit moment wellicht minder O&O-actieve bedrijven kent. Wat mij betreft, is dat dus een aandachtspunt. Ook op dat vlak gaan we dan ook gerichte inspanningen doen. We mogen in dit verband toch wel met enige fierheid verwijzen naar bijvoorbeeld Corda Campus, die zijn gelijke in Vlaanderen niet kent. Voor wie die niet kent, die is zeker het bezoeken waard. Ik verwijs ook naar de buitenlandse investeringen op het vlak van innovatie. Recent was ik op nog bezoek bij ZF Wind Power, waar tandwieltechnieken worden ontwikkeld voor de opwekking van windenergie via windturbines. Dat is de grootste ter wereld.
Dan is er uw vraag over O&O-steun in verhouding tot het bevolkingsaandeel, de vraag of Limburg krijgt waarop ze recht heeft. Ik herhaal dat het uiteraard aan de ondernemingen zelf is om die steun aan te vragen. We mogen niet vervallen in een aanpak die voorbijgaat aan dit vraaggedreven bottom-upelement. Ik kan als Limburgs minister natuurlijk de vele Limburgse topbedrijven oproepen om maximaal gebruik te maken van de bestaande ondersteuningsinstrumenten, en ervoor zorgen dat er geen onnodige drempels zijn. Mochten die er al zijn, dan moet de nodige steun worden geboden om die te overwinnen.
Dan bekijken we de andere hefbomen. Algemeen genomen kunnen er inderdaad verschillende domeinen geïdentificeerd worden die bijdragen tot de productiviteitsgroei van een regio. Zo hebben we als eerste innovatie, het creëren en toepassen van nieuwe technologieën, die in staat stelt de relatieve competitiviteit van de onderneming te verhogen, nieuwe markten aan te boren en de kosten te beperken.
Verschillende studies tonen ook het belang aan van wetenschappers en ingenieurs voor de productiviteitsgroei, wat ons brengt tot het tweede domein dat invloed heeft op de productiviteit, namelijk het onderwijs. U kent het belang van de aanwezigheid van de universiteit en hogescholen. Die heeft een rechtstreekse correlatie tot de participatie aan het onderwijs. Een belangrijk aandeel in dat onderwijs is het verhaal van de STEM-profielen op onze arbeidsmarkt. Wij hebben, relatief gezien, veel STEM-onderwijs in Limburg.
De aanwezige infrastructuur is een andere driver van productiviteit. Wegen, straten, bedrijfsterreinen, vlot verkeer, de aanwezigheid van havens of technologische infrastructuur hebben uiteraard een grote impact op de productiviteitsgroei op lange termijn. Maar ook private of bedrijfsinfrastructuur is belangrijk.
Tevens heeft, zoals ook in uw vraag aangeduid werd, de wet van Baumol een invloed op de productiviteitsgroei. Deze veronderstelt dat de dienstensector over het algemeen moeilijker technologische innovaties kan toepassen dan de industrie. Dit zorgt ervoor dat, indien de dienstensector belangrijker wordt in een economie, ze de productiviteitsgroei negatief kan beïnvloeden. Er wordt echter veel verwacht van de impact van digitalisering en artificiële intelligentie (AI) op de productiviteitsontwikkeling in de diensten. Dat is natuurlijk de reden waarom we daar met het beleid sterk op inzetten.
Een goed beleid, gericht op productiviteitsgroei, dient op al deze factoren in te spelen. Ik kan hier opnieuw verwijzen naar SALK, waar we met bijzondere en volgehouden inspanningen mooie resultaten boeken. We moeten elkaar ook niet overtuigen hoe groot de impact is van de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM). Als we naar de geschiedenis kijken, is elke euro die LRM uitgaf, er drie euro geworden. Dat is een grote economische hefboom voor de regio.
Tot slot wil ik tegen deze negatieve cijfers voor Limburg ingaan met andere, positieve cijfers. Zo lag het aantal faillissementen in onze provincie in 2022 zo’n 15 procent lager dan het laatste precoronajaar 2019, daar waar dit voor Vlaanderen 8 procent hoger lag. Ik ben dus optimistisch, collega, dat zal u niet verbazen, over de Limburgse economie en heb er het volle vertrouwen in dat onze Limburgse ondernemersgeest en de bijzondere veerkracht, ons eigen, samen met het provinciebestuur, de provinciale ontwikkelingsmaatschappij (POM) Limburg, de LRM, de UHasselt en alle andere stakeholders in staat zal zijn om die mooie provincie de juiste en de goede drive te geven.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u, minister, ik ben niet negatief. Ik ben ook positief omdat we in Limburg allemaal samen tegen de rest van Vlaanderen inspanningen doen om uit het economisch dal te kruipen. We hebben dat goed gedaan en we hebben effectief een aantal indicatoren die positief zijn.
De achtergrond van mijn vraag is duidelijk. U hebt gelijk dat we moeten opletten met vergelijkingen, en altijd voorzichtig zijn met interpretaties. Maar het is natuurlijk een rode draad die door alle plannen die er al waren, liep dat we de productiviteit en de toegevoegde waarde in het oog moeten houden. Ik herhaal het: ik ben akkoord met uw voorzichtigheid qua interpretatie, maar we moeten toch, zeker en vast nu met het SALK-turboplan, bekijken in welke mate we kunnen proberen om Vlaanderen bij te benen. Want dat is structureel. Het gegeven is dat we in het verleden misschien te veel met projecten hebben gewerkt. Het is goed dat we dat hebben kunnen doen, maar natuurlijk, als de projectsubsidies aflopen is er altijd een probleem om het structureel verder te zetten. Vandaar mijn pleidooi om zeker en vast die parameters van de toegevoegde waarde en de productiviteit, heel sterk in het oog te houden.
Het is natuurlijk een traditioneel fenomeen dat we in Limburg kennen en waar we altijd op hameren, en waarvoor de rest van Vlaanderen ons altijd een beetje meewarig bekijkt, maar je moet nu eenmaal een criterium nemen om te bekijken of je de middelen krijgt waarop je recht hebt. Bevolkingsaantal is daar een belangrijk element voor. Ik kan alleen maar pleiten dat u, als Vlaams minister van Economie en als Limburger, zoveel mogelijk gerichte acties inzet om bedrijven en aanvragers aan te zetten om gebruik te maken van de instrumenten die bestaan, zodanig dat we stelselmatig proberen om van het aandeel waar we recht op hebben in de economische sectoren, ook effectief gebruik te kunnen maken.
Ik reken op u om te proberen om dat percentage naar omhoog te halen, zodanig dat we uit de Vlaamse potten krijgen waar we recht op hebben.
Nog mensen die wensen aan te sluiten? Iedereen knikt ongetwijfeld volmondig.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vandenhove, uiteraard gaan we de productiviteit en de toegevoegde waarde zeer nauw opvolgen, voor heel Vlaanderen maar in het bijzonder voor Limburg.
Voor gerichte acties denk ik natuurlijk aan de Limburgse investeringsmaatschappij, waar er recent vanuit Vlaanderen nog 30 miljoen euro naartoe werd gebracht, in het kader van de energie-efficiëntie van onze bedrijven en onze bedrijfsstructuren. Maar ik denk, bijvoorbeeld, ook aan EnergyVille, het onderzoekscentrum, als het gaat over onderzoek en ontwikkeling. Daar gaan ook heel wat Vlaamse middelen naartoe, bijvoorbeeld in het kader van het onderzoek naar de toekomstige ondergrondse hoogspanningslijnen. Dat is niet onbelangrijk voor de verdere verduurzaming en versterking, wat mij betreft.
Dus, collega, we blijven bondgenoten tot het einde van onze politieke loopbaan.
Collega Vandenhove, ongetwijfeld grijpt dit ontroerend moment u aan. Wenst u nog te reageren?
De heer Vandenhove heeft het woord.
U ziet, vragen moeten niet altijd binnen politieke partijen getelefoneerd worden. (Gelach)
Ik maak mij geen enkele illusie over gebrek aan samenhorigheid in Limburg.
De vraag om uitleg is afgehandeld.