Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, in ‘De zevende dag’ gaf u aan dat u meer wilt inzetten op de kennis, het bewustzijn en de vaardigheden rond negatieve ervaringen en trauma’s in de kindertijd. Het doel is om de impact van sociale, psychische en fysieke problemen op latere leeftijd te beperken. Uit onderzoek blijkt dat vroegdetectie heel wat voordelen kan opleveren voor de samenleving, zowel op het vlak van de gezondheidszorg als van de deelname aan de samenleving.
De hulp- en zorgverleners in de eerstelijnszones in Vlaanderen en Brussel zullen door de Koning Boudewijnstichting bewust gemaakt worden van het belang van de eerste levensjaren van een kind. Daarnaast zouden ze in hun dagelijkse werking meer aan de slag moeten gaan met negatieve ervaringen of trauma’s in de omgeving van kinderen. De Koning Boudewijnstichting krijgt tot 2025 de opdracht om dit te verwezenlijken. Voor de verspreiding van expertise en het aanreiken van tools voorziet u 5 miljoen euro.
De eerste stap is het bieden van handvatten en ondersteuning aan zorgpartners binnen de eerstelijnszones. Wat houdt het bieden van deze ondersteuning en handvatten concreet in? Welke andere stappen zijn volgens u nog nodig om vroegtijdige detectie van kwetsbaarheden bij kinderen te realiseren?
Welke specifieke hulp- en zorgverleners worden hierbij betrokken?
Is er volgens u voldoende zicht op hoe er momenteel wordt omgegaan met negatieve ervaringen of trauma’s in de omgeving van een kind? Zo nee, welke initiatieven neemt u om dit eerst in kaart te brengen om zo in te spelen op de huidige knelpunten?
Op welke manier kunnen de hulp- en zorgverleners meer en effectiever aan de slag gaan met negatieve ervaringen van een kind?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, dank u voor uw vraag. De bedoeling van dit project, dat ik een zeer warm hart toedraag, is om meer in te zetten op kennis, bewustzijn en vaardigheden rond negatieve ervaringen en trauma’s in de kindertijd, om net de impact van psychische, sociale of fysieke problemen op latere leeftijd te voorkomen.
Er is wereldwijd veel onderzoek beschikbaar over deze adverse childhood experiences (ACE’s) en hun samenhang tussen gezondheid en welzijn als volwassene. Voorbeelden van ACE’s zijn talrijk en variëren van het meemaken van bijvoorbeeld een problematische scheiding van de ouders tot situaties van mishandeling en verwaarlozing. Deze vroegkinderlijke negatieve ervaringen en trauma’s hebben ook een negatieve impact op de gezondheid en de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden en sociale interacties, en ze hypothekeren ook de opleidings- en werkkansen. Bovendien is dit een problematiek die vaak van generatie op generatie wordt doorgegeven als je niet adequaat intervenieert.
Tijdige en doordachte preventie en interventie kunnen de negatieve spiraal doorbreken. Dat kan een enorme winst betekenen voor zowel de betrokkenen en hun directe omgeving als voor de ruimere samenleving. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) pleit ervoor om de aanpak van ACE’s in te bedden in een breder gezondheidsbeleid. In Vlaanderen bestaan er al wat initiatieven, maar als we stappen vooruit willen zetten, moeten we zorgen voor verankering.
Vandaar dat de Koning Boudewijnstichting de opdracht heeft gekregen om voor hulp- en zorgverleners in alle zestig eerstelijnszones in Vlaanderen en Brussel een aanpak uit te werken, zodat zij in hun dagelijkse werking aan de slag kunnen gaan rond negatieve ervaringen en trauma’s. Belangrijke uitgangspunten zijn sensibilisering, preventie en vroegdetectie, aansluiten bij de noden van de zorgverleners, bestaande methodieken gebruiken, inbedding in de lokale reguliere werking en een populatiegerichte aanpak.
De Koning Boudewijnstichting krijgt de opdracht om een tijdelijk consortium op te richten met een aantal vertegenwoordigers, om zo expertise te bundelen. Ze willen aan terreinverkenning doen, een heel concreet ondersteuningsaanbod ontwikkelen, en een ondersteuningsaanbod aanbieden en implementeren voor actoren in alle eerstelijnszones. Dit aanbod dient flexibel te kunnen worden aangepast en ingezet. Men wil ook goede praktijken capteren.
De eerste verkennende ronde loopt tot de zomer van 2023. Daarna worden er proefprojecten gestart, die nadien verder zullen worden uitgerold.
Het Agentschap Opgroeien is trekker, maar het project wordt opgevolgd door een interdepartementale werkgroep met vertegenwoordigers van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), het departement, het agentschap Zorg en Gezondheid en uiteraard het agentschap Opgroeien zelf.
Wie wordt daar nu bij betrokken? Dit project richt zich tot de zorgraden en de actoren van de eerstelijnszones. We willen heel laagdrempelig werken. In de zorgraden zijn vertegenwoordigers aanwezig van Zorg, Welzijn, lokale besturen, personen met een zorg- en ondersteuningsnood en andere partners. Uiteraard zal het ook nodig zijn om samen te werken met de meer gespecialiseerde zorg in het kader van complexe situaties en ernstige problematieken.
Op dit moment bestaan er diverse instrumenten. Ik denk bijvoorbeeld aan de Kindreflex, het instrument SPARK36 (Signaleren van Problemen en Analyseren van Risico bij (opvoeden en ontwikkeling van) Kinderen), acties rond perinatale mentale gezondheid, de inzet van gezinscoaches en een project als ‘Veilig en omringd opgroeien van in de buik’.
In de aanpak van dit project hebben we daarom eerst een voortraject ingebouwd met een terreinverkenning. We moeten bekijken welke interventies het meeste effect zullen hebben.
Ik wil verder uitdiepen en implementeren hoe er effectiever aan de slag kan worden gegaan met ACE’s. Sommige zorgactoren zijn hiermee reeds vertrouwd. Voor andere actoren zal het een bijkomende bril zijn om vanuit vroegkinderlijke ervaringen en trauma’s aan de slag te gaan met kinderen, jongeren en gezinnen.
Collega’s, ik wil nog meegeven dat we met dit project pionier zijn in Europa. De aanpak die we hier huldigen, is dus zeer vernieuwend.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreide antwoord. Mijn fractie kan dit project alleen maar toejuichen. We moeten extra inzetten op die negatieve ervaringen in de kindertijd en op de vroegdetectie. We weten dat dat heel wat voordelen kan opleveren. Het is zeker ook een pluspunt dat u dat op een laagdrempelige manier wilt doen.
De eerste levensjaren van een kind zijn heel cruciaal. Een kind staat vaak niet op zichzelf, het wordt ook beïnvloed door de omgeving en zijn naasten. Indien er vroegtijdig actie wordt ondernomen, is het belangrijk dat het netwerk en de ouders van dat kind hierbij worden betrokken, afhankelijk van het trauma. Minister, hoe zullen de ouders hierbij worden betrokken? Welke rol kunnen ze volgens u hierin spelen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Wouters, dank u voor het stellen van de vraag. Het is collega Verheyen die dit thema voor ons opvolgt.
Vanuit de N-VA-fractie denken we dat het inderdaad goed is om de vroegdetectie te doen. Het woord zegt het zelf: we kunnen beter vroeg en kortstondig ingrijpen. Dat is ook wat de Vlaamse Regering voorstelt. Om dan nadien grotere problemen te vermijden, zowel voor het betrokken kind als met betrekking tot de totale druk op de geestelijke gezondheidszorg. Dat is belangrijk. Je kunt vroegdetectie eigenlijk een soort van preventie noemen, waarbij je toch al intervenieert.
De focus van 0 tot 23 jaar, laagdrempelig en kortdurend: dat is zeer goed!
Minister, u hebt hiervoor 5 miljoen euro voorzien. U zei dat u zou mikken op de eerstelijnszones. Ik heb daar twee concrete, praktische vragen bij.
Meestal proberen we een budget te bepalen op basis van de grootte van de problematiek. Hangt dat hiermee samen? Hoeveel personen in die groep van 0 tot 23 jaar wilt u ongeveer bereiken?
Op welke manier zullen die middelen dan worden ingezet als ze worden toegekend aan de eerstelijnszones? Zullen zij dan die interventie doen? Of gaan ze het anderen laten doen? Hoe gaan die mensen dan betaald worden? Hoe zullen we dat in de praktijk uitrollen? Welke actor in ons landschap zal dit uitvoeren en hoe gaat hij dan de middelen daartoe verkrijgen?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik geef eerst nog wat uitleg over het project zelf.
De Koning Boudewijnstichting krijgt 5 miljoen euro. Nu goed, ‘krijgt’: er wordt 5 miljoen euro geïnvesteerd.
Collega Daniëls, er is geen telling gemaakt van hoeveel mensen er moeten worden geholpen. Zij zijn de ‘chapeau’ om een tijdelijk consortium op te richten, met vertegenwoordigers uit de beleids-, de kennis-, de partner- en de doelgroeporganisaties. Zij hebben een viertal taken.
De eerste taak die ze moeten uitvoeren, is het terrein verkennen. Zij moeten in kaart brengen welke expertise waar zit. Het resultaat van die verkenning moet leiden naar een heel concreet plan van aanpak, om effectief aan de slag te kunnen gaan. We merken dat een aantal plaatsen in Vlaanderen al veel expertise heeft, andere plaatsen hebben dat niet. Dat terrein moet dus worden verkend. De tweede stap is het ontwikkelen van een heel concreet ondersteuningsaanbod. Dat kan zowel inhoudelijk zijn als methodologisch en procesmatig. Het is van belang dat de methodiek aansluit bij de noden en de context van een eerstelijnszone. Ten derde moet er, samen met de partners van het consortium, een ondersteunend aanbod voor actoren in alle eerstelijnszones worden aangeboden en geïmplementeerd. Er moet dus een aanbod worden uitgewerkt, dat flexibel kan worden aangepast en ingezet. Dat kan gaan over vorming, vaardigheidstraining, intensieve procesbegeleiding, intervisie, kennisuitwisseling, methodieken aanleren, enzovoort. We willen dus dat dit in de eerste lijn aanwezig is. Het vierde is: de goede praktijken delen en de obstakels zoeken doorheen het traject.
We hebben eerst een verkennende fase tot de zomer. Dan komt er een pilootfase met allerhande voorbeelden. Dan krijg je de grote implementaties.
De voortrekkers, die hier vandaag al mee bezig zijn, zullen aan de pilootfase kunnen participeren. Het hangt af van de motivatie en de bereidheid van de zorgraden wie als eerste zal meedoen. We willen dus in een eerste fase bekijken wie er geïnteresseerd is en wie er piloot wil zijn. Het concrete plan van aanpak moet dan van daaruit worden ontwikkeld, om te bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de methodieken overal worden geïmplementeerd. Dat is de heel praktische wijze waarop er zal worden gewerkt.
Collega Wouters, het is zeker de bedoeling om de ouders te betrekken. In het project wordt ook een ondersteuningsaanbod uitgewerkt voor de eerstelijnsactoren. Die richten zich op het hele gezin. Het gaat om het functioneren van het gezin met jonge kinderen. Dat is nu net het doel van het project.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw bijkomende antwoorden. Ik heb verder geen opmerkingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.