Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Minister, in 2021 hebt u, in antwoord op een aantal andere vragen en het debat, aangegeven dat er minimumnormen voor kalkoenkwekerijen moesten komen. Er was toen een campagne van GAIA, dat al in december 2019 een bundel had uitgebracht, ‘Vergeten door de wetgever’, over het leed van vleeskalkoenen in de intensieve kwekerijen in Vlaanderen. Zij hebben toen de wanpraktijken onder de aandacht gebracht en druk gezet om daar werk van te maken. Helaas is tussen de periode van die eerste bundel en 2021 en nu wel heel wat tijd verstreken, maar zijn er nog altijd geen specifieke normen voor kalkoenen. We staan eigenlijk geen echte stap verder.
Een nieuwe campagne van GAIA heeft duidelijk gemaakt dat de wantoestanden ondertussen zijn blijven verdergaan en dat de sector er niet in geslaagd is om zichzelf te reguleren. Nog steeds leven vele tienduizenden dieren in dieronwaardige omstandigheden. Necrose, afgestorven huidweefsel, kreupelheid en tekenen van verzwakking zijn nog altijd schering en inslag.
Er zijn in Vlaanderen, afhankelijk van wie de cijfers hanteert, 25 of 28 kalkoenkwekerijen. U mag daar meteen al duidelijkheid over brengen. In 2018 werden er 765.000 dieren geslacht. Wetende dat dat altijd exponentieel gaat, zullen we ondertussen waarschijnlijk nog een heel pak hoger zitten. U kondigde begin 2021 aan dat er een advies zou komen van de Raad voor Dierenwelzijn om die normen verder uit te werken. Dat advies zou er eind 2021 komen. Het bleef stil tot juli 2022. In het advies dat er toen is gekomen, hebben de dierenbeschermingsorganisaties een minderheidsstandpunt toegevoegd, omdat ze niet tevreden waren, omdat ze vonden dat het advies op enkele essentiële punten, zoals de bezettingsdichtheid, de buitenloop en de groeisnelheid, tekortschoot. De vraag is hoe het nu verder moet om tot minimumnormen te komen die de kalkoenen wel voldoende bescherming geven, niet om gewoon minimumnormen in te voegen, zodat het dan bij wijze van spreken officieel geregeld is, maar wel om te zorgen dat die dieren tijdens hun leven een dierwaardige omgeving hebben en ze hun natuurlijke gedrag – u hoort mij al komen, ik heb hier eerder al verwezen naar ons voorstel van codex – kunnen vertonen en ze met het nodige dierenrespect worden behandeld.
Minister, het advies van de Raad voor Dierenwelzijn is ondertussen een half jaar oud. Wat is daar ondertussen concreet mee gebeurd? Wanneer mogen we de concrete wettelijke normen verwachten?
Hoe staat u tegenover het gegeven advies, zeker gezien het minderheidsstandpunt van de dierenrechtenorganisaties zelf? Bieden de voorgestelde normen volgens u voldoende bescherming?
GAIA heeft in zijn campagne ook opgeroepen om de nodige buitenruimte, voldoende aangepaste zitstokken, het verplichten van trager groeiende rassen, stalstrooisel en voldoende verrijking op te nemen in de minimumnormen. Gaan we die elementen daarin terugvinden?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik vind dat de bescherming van kalkoenen in kalkoenenhouderijen een belangrijk thema is. Net daarom ook heb ik aan de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn gevraagd om mij ter zake te adviseren. De Raad voor Dierenwelzijn heeft in dat kader een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers van de sector, dierenwelzijnsorganisaties en wetenschappers. Wie zat daarin? GAIA, de Eurogroup for Animals, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), Boerenbond, slachthuizen, er is ook een specifiek kalkoenenslachthuis in Vlaanderen, een Duits pluimveeslachthuis, een broeierij, een veevoederbedrijf, een dierenartsenpraktijk. Men heeft dat dus echt wel serieus opgenomen. Men heeft er heel lang over gediscussieerd, maar tot mijn spijt is men daar niet tot een algemene consensus gekomen. Het is nochtans nodig, aangezien een specifieke regeling voor kalkoenen gewoon ontbreekt. De huidige regels zijn heel algemeen en gelden voor alle landbouwdieren. Er is een Koninklijk Besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, naast natuurlijk de algemene bepalingen van de Dierenwelzijnswet, maar er is een grote variatie in de welzijnsbehoeften van de verschillende diersoorten, zelfs bij verschillende soorten pluimvee onderling.
Het advies van de raad bevat nu verschillende specifieke diersoortgerichte houderijvoorschriften, die een betere bescherming aan kalkoenen zullen bieden. Dat advies is opgesteld rekening houdend met de specifieke behoeften van de kalkoenen en met het houderijsysteem in Vlaanderen. In dat advies worden bijvoorbeeld ook normen voor een maximale bezettingsgraad en een groeisnelheid naar voren geschoven. Naast voorschriften voor basisbehoeften voor de kalkoenen werden ook maatregelen voorgesteld die moeten zorgen voor meer welzijnsbeleving voor de dieren. Onder andere normen voor omgevingsverrijking, het gebruik van zitstokken en verhoogde platformen zitten in het advies. Vernieuwend is ook de bepaling van een diergebonden welzijnsindicator. Door het scoren van de toestand van de dieren in het slachthuis zal de welzijnssituatie van de dieren op de bedrijven ook onrechtstreeks maar continu gemonitord worden.
Maar ik stel samen met u vast dat de discussie blijft. Er is inderdaad een minderheidsstandpunt ingenomen. Ik heb nu aan mijn administratie gevraagd om een regelgevend document op te maken, waarmee ik naar de Vlaamse Regering zal gaan. De basis zal natuurlijk gevormd worden door het advies van de Raad voor Dierenwelzijn. Dat is evident. Maar zoals gebruikelijk zal ik eerst de collega’s in de regering deelachtig maken aan de regeling en de concrete inhoud daarvan, om vervolgens tot enige consensus te proberen te komen in de schoot van de regering en ter zake ook stappen vooruit te kunnen zetten.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Minister, we zijn ondertussen een half jaar verder. U zegt dat u met uw administratie werkt aan de normering. Mijn vraag is: wanneer? Wat is de timing? We zijn ondertussen vijf jaar nadat het eerste rapport van GAIA naar buiten is gekomen. We zijn een half jaar nadat de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn zijn advies heeft gegeven. We zijn echt ettelijke jaren aan het verliezen terwijl het aantal kalkoenen dat gekweekt wordt pijlsnel de hoogte in gaat. Op dit moment is mijn vraag dus heel eenvoudig: wat is de timing?
Mijn tweede opmerking: terwijl wij hier nog aan het discussiëren zijn over wat we wel of niet kunnen doen, stel ik vast dat men in het Vlaamse advies vooral bezig is met het meten van voedselkwetsuren. In heel dat debat gaat men eigenlijk voorbij aan de specifieke situatie in de kwekerijen. Ik wil wel eens van u horen, minister, of u dat advies eigenlijk voldoende vindt, gezien de situatie op het terrein?
Ik heb nog een derde vraag. Helemaal aan het begin van deze legislatuur heb ik een analyse gemaakt van het Brusselse beleidsplan en van het Vlaamse en het Waalse beleidsplan. Ik heb u toen gezegd dat het Waalse beleidsplan ambitieuzer en concreter was dan het onze. Voor een minister die zelf heel vaak zegt dat hij in het buitenland en bij ons het voortouw wil nemen op het vlak van dierenwelzijn was dat wel een ontnuchterende vaststelling. Ik moet vandaag weer ontnuchterd vaststellen dat men in Wallonië een ambitieuzere stap heeft gezet. De Waalse wetgeving is ondertussen op dit vlak echt vooruitgegaan. U hebt achterstand. Zij gaan ook verder dan het advies van de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn. Wat daar nu in staat biedt te weinig garanties op een minimaal welzijn van kalkoenen, het biedt geen garanties op het respecteren van het natuurlijk gedrag van die dieren. Het schiet tekort op essentiële punten. Ook daar zou ik graag van u een antwoord op krijgen. Het Waalse advies, dat ondertussen wel al is omgezet in wetgeving, gaat verder en is wel een ernstige verbetering.
Dus mijn vraag gaat over die drie elementen: de timing, de vergelijking met de Waalse situatie, en hoe u kijkt naar normering – waar er een kloof is tussen de situatie op het terrein en het advies. Hoe kijkt u naar die drie elementen?
Mevrouw Sterckx heeft het woord.
Ik heb nog een bedenking. Minister, u zei daarnet dat de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn wel een advies heeft gegeven, maar dat ze eigenlijk niet tot een consensus gekomen zijn. Als zij er niet uitraken, dan is het misschien wel aan u om, aan de hand van het advies, toch knopen door te hakken? Dan kan er een beleid komen in verband met de bezettingsgraad van kalkoenen, en alles wat daarbij hoort in de stallen.
Mijn vraag is: gaat u die knoop effectief doorhakken? Welke termijn wilt u daarop zetten?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb de vorige maanden nog gedacht om te bemiddelen om een consensus ter zake dichterbij te brengen. Dat is niet volledig gelukt. Ik ga die knoop dus zelf doorhakken en met voorstellen naar de Vlaamse Regering gaan. Dat is mijn verantwoordelijkheid, en dat zal dit jaar ook gebeuren.
Ten tweede wil ik in verband met de voedselkwetsuren even duidelijk stellen dat het advies wel verder gaat dan dat. Waarom worden die voedselkwetsuren gebruikt? Dat is omdat het natuurlijk een indicator is voor de omstandigheden, het welzijn, in het kader van het houden van kalkoenen. Daarom wordt dat gebruikt.
Tot slot is er uw verwijzing naar Wallonië. Met permissie, maar het is gemakkelijk om kampioen te zijn in een vooruitstrevende, heel strenge regelgeving ten aanzien van sectoren en domeinen die voor de Waalse realiteit betrekkelijk virtueel zijn. Er zijn geen professionele kalkoenkwekerijen in Wallonië. In Vlaanderen zijn er 28. Dat zijn 1,2 miljoen kalkoenen. Dat is van een totaal andere orde. Het is heel moedig om een doortastende strenge regelgeving te gaan uitvaardigen als je ter zake helemaal niet in eigen vlees snijdt.
Ik denk dat wij in Vlaanderen wel durven op te treden. Bijvoorbeeld op het vlak van dwangvoeding bij de productie van foie gras, of op het vlak van pelsdierenkweek, hebben wij in Vlaanderen een strenge regelgeving, waarmee we ook effectief in het eigen economisch weefsel snijden. We maken daar keuzes, en we vinden dat dierenwelzijn daarin belangrijker is. Dat zie ik niet in Wallonië. Daar heeft het gebruik van dwangvoeding bij de productie van foie gras economisch wel betekenis, maar ik zie daar geen initiatieven. Ik vind die vergelijkingsbasis dus niet volledig correct.
Dat ontslaat ons echter niet van onze verantwoordelijkheid. Ik zal die ook nemen, net zoals we die ook genomen hebben in andere materies waar er ook een economisch effect is. Je kunt dus niet zeggen dat wij in ons dierenwelzijnsbeleid zijn teruggedeinsd voor mogelijke economische gevolgen. Het is wel zo dat we daar effectief rekening mee houden. Dat is evident.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Minister, een heel jaar is wel lang voor deze problematiek. Het meest concrete dat u kunt zeggen, is dat er dit jaar normen zullen komen voor een problematiek die al sinds 2019 op de agenda staat en waar u al sinds juli een advies over hebt. Dat advies is duidelijk een minimumadvies, waar de sector heel zwaar op gewogen heeft. Dat verklaart natuurlijk ook voor een groot stuk uw antwoord: “Wij durven wel op te treden als het gaat over foie gras.” Goed, de laatste producent van foie gras is ermee gestopt in Vlaanderen. Het was de omgekeerde situatie. Het whataboutisme zal u niet helpen om deze problematiek aan te pakken, om te zeggen dat we het op andere vlakken beter doen. Als u zich in het begin van deze legislatuur zelf op de borst klopt dat u de voorloper bent op alles en dan blijkt dat in de feiten niet te zijn, dan is het onze taak om u daarop te wijzen. Dan kan het verwijzen naar andere praktijken geen argument zijn om het hier niet beter te doen. Dat is heel eenvoudig. Dat is dan mijn antwoord op dat whataboutisme.
Natuurlijk gaat het over meer dan de voedselkwetsuren, maar de voedselkwetsuren zijn wel het meest concrete. Het gaat nauwelijks over het stompen van de bekken, terwijl de pikkwetsuren enorm zijn. Het gaat niet over de dichtheid. Het gaat niet over de buitenloop. Het gaat niet over het natuurlijk gedrag van de kalkoenen. Op dat vlak deel ik het minderheidsstandpunt van de dierenwelzijnsorganisaties dat dit een veel te licht advies is. Dan hoop ik dat u ambitieuzer durft te zijn bij het doorhakken van de knoop.
Opnieuw: we spreken veel over voortschrijdend inzicht. De vraag is of het om geld of om dierenwelzijn gaat. Dit is een sector die letterlijk en figuurlijk geëxplodeerd is. Die dieren groeien op een waanzinnig tempo. Dat is het kippendebat ‘all over again’. Ik ga ervan uit dat we niet nog eens vijf jaar nodig hebben voor we dat voortschrijdend inzicht dat we daar gehad hebben, hier omgezet hebben in een echte aanpak die iets verder gaat dan “er moeten inspanningen geleverd worden, we gaan nog eens een onderzoek doen”.
Bon, het ontbekken is iets dat vanuit dierenwelzijnsoogpunt absoluut niet aanvaardbaar is. Met omschrijvingen als “een systeem zodra dit beschikbaar is” kan de minister van Dierenwelzijn toch niet blij zijn. Het is iets dat maar blijft etteren. Dat is een hard woord, maar het is een harde realiteit waarvan ik verwacht dat u binnen het halfjaar duidelijke normen hebt zodanig dat de overgangsperiode niet van 2025 tot 2030 is, maar dat we bij wijze van spreken vanaf 2024 eindelijk normen kunnen implementeren in een sector die op dit moment vooral geldgedreven is en heel weinig dierenwelzijnsnormen in zich heeft. Ik hoef u niet te zeggen dat op dit moment de conclusies van de kwekerijen abominabel slecht zijn en dat dieren daar gewoon economische producten zijn waarbij voor maximale winst gegaan wordt. Vanuit het kaderdecreet denk ik dat er dringend actie nodig is.
Minister, ik hoop dat u versnelt want een jaar wachten en dat op het einde van het jaar nog eens ter herinnering brengen, is geen optie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.