Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, bij dezen inderdaad een vraag over de ammoniakemissies. Op 13 december 2022 verscheen in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications een artikel over de bijdrage van verbrandingsgerelateerde bronnen aan ammoniakemissies. De auteurs stellen dat lang verondersteld werd dat emissies uit mest de belangrijkste bijdrage leverden aan de totale hoeveelheid ammoniakemissies. Echter wordt gesteld dat de bijdrage van verbranding veel hoger ligt dan verwacht. Het gaat om emissies uit verbanding van kool, maar ook dieselvoertuigen met selectieve katalytische of non-katalytische reductie van NOx door middel van ammoniak, de zogenaamde AdBluesystemen.
Wanneer we kijken naar de bijdrage van ammoniak uit verbranding, gaat het volgens de studie om een relatief aandeel van 44 procent. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) rekent 95 procent toe aan de landbouw, een wezenlijk verschil.
Minister, in welk opzicht verschilt de meetmethode van de VMM met die van de studie? Werkt de VMM ook met een doorgedreven isotopische analyse van de verschillende stikstofbronnen?
Hoe wordt de beleidsmatige impact van deze studie ingeschat? Wat is de appreciatie van de VMM, de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) over deze studie?
Minister Demir heeft het woord.
De vragen handelen over een wetenschappelijke studie en zijn zeer technisch. De antwoorden zullen dan ook zeer technisch zijn.
Ik heb ILVO, de VLM, de VMM en VITO geraadpleegd, de meeste hebben geantwoord.
De VMM schat de ammoniakemissie per bron en per sector met opsplitsing naar verbranding en procesemissie grotendeels in op basis van methodieken zoals beschreven in de Europese richtlijnen. Voor luchtverontreinigende stoffen, waaronder ammoniak, worden deze beschreven in het EMEP/EEA (air pollutant emission inventory) Guidebook. Deze methodieken maken gebruik van activiteitendata en rekenfactoren. De kwaliteit en de volledigheid van de emissie-inventaris wordt jaarlijks geaudit door een internationaal ‘expert review team’. De bijdrage van de landbouw in Vlaanderen aan de totale ammoniakemissie wordt op deze manier beraamd op 95 procent in 2020. Deze bijdrage ligt in de lijn van wat de andere Europese landen rapporteren in het kader van EMEP en dat is tussen de 80 en 99 procent in 2020.
De Chinese studie die recent verschenen is in het wetenschappelijk vakblad Nature Communications heeft de isotopische samenstelling onderzocht van atmosferisch ammoniak en ammonium. Dit vergt zeer gesofisticeerde metingen waarbij de talrijkheid van de isotopen stikstof-14 en stikstof-15 bepaald wordt. Verschillen in die isotopenverhouding tracht men te linken aan verschillen in de oorsprong van de ammoniak. Deze oorsprong is ofwel proces-gebaseerd, ofwel afkomstig van de verbranding van biomassa of fossiele brandstoffen.
De isotopentechniek in deze studie wordt enkel gebruikt in het kader van fundamenteel procesonderzoek, en verschilt grondig van de door de VMM en andere Europese landen gehanteerde emissie-inschatting op basis van activiteitendata en rekenfactoren. De resultaten kunnen daarom niet zomaar met elkaar vergeleken worden. Ik heb meer vertrouwen in onze eigen onderzoeken en die van de andere Europese landen dan in de Chinese studie.
VITO werd gecontacteerd, maar er werd nog geen reactie ontvangen.
De VLM werd gecontacteerd en sluit zich aan bij de evaluatie van de VMM.
De VMM voert momenteel geen metingen uit van de natuurlijke aanrijking van stabiele stikstofisotopen in atmosferische ammoniak of ammonium. Bij uitbreiding zijn geen meetgegevens uit Vlaanderen of België bekend over de isotoopsignatuur van atmosferische ammoniak. We kunnen bijgevolg geen uitspraken doen over de mogelijke ammoniakuitstoot door verbrandingsprocessen volgens de methodiek van de Chinese studie.
ILVO geeft aan dat zij ook niet vertrouwd zijn met de specifieke methode toegepast in de Chinese studie, met name de toewijzing van de ammoniakuitstoot aan verschillende bronnen op basis van de isotopenverhouding van de stikstof in de ammoniak.
Het feit dat het artikel in Nature werd gepubliceerd, kan gezien worden als een kwaliteitslabel, maar biedt voor deze nog geen garantie. Een vraag die men zich kan stellen, is of de getrokken conclusies voor Europa ook specifiek opgaan voor een regio zoals Vlaanderen met veel intensieve landbouw.
De auteurs benoemen in de studie zelf een aantal onzekerheden. De experten van ILVO en de VMM bevestigen deze onzekerheden.
Voor Europa zijn in deze studie alvast opvallend minder data beschikbaar. ILVO nam daarom ook contact op met een auteur van de studie. Deze gaf in zijn antwoord mee dat inderdaad meer observaties nodig zijn om de validiteit van de resultaten te verzekeren. Een aantal specifieke bronnen van ammoniak uit verbrandingsbronnen, zoals kolenverbranding en natuurbranden, zijn in Vlaanderen bijvoorbeeld niet of nauwelijks aanwezig.
De algemene vaststelling is dus dat er meer metingen en onderzoek van de isotopenratio’s van bronnen en van de isotopenratio’s in ammoniak en fijn stof in lucht en in depositie nodig zijn voor men betrouwbare uitspraken over de Europese, laat staan de Vlaamse situatie, kan doen. Bovendien is het ook niet duidelijk hoe betrouwbaar de isotopenratio’s in de verschillende fracties bepaald kunnen worden. Hiervoor zijn mogelijk acties nodig die op hun eigen beurt de isotopenratio kunnen beïnvloeden.
ILVO blijft zich in elk geval inzetten om een zo goed mogelijk en correct wetenschappelijk beeld te krijgen van de uitstoot van landbouwbronnen en het verminderen van die uitstoot zodat deze resultaten kunnen worden meegenomen in de berekening van de emissie-inventaris van de VMM. Zo loopt er bij ILVO onder meer onderzoek naar het monitoren van ammoniakemissies op stalniveau. Door daarop in te zetten krijgen we een verfijnder beeld van de emissies van landbouw, en kunnen landbouwers ook aantonen dat hun inspanningen om hun uitstoot te beperken resultaat hebben. Ook binnen de referentietaken zet ILVO in op de validatie van emissiefactoren van verschillende stalsystemen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Natuurlijk, u hebt er ook naar verwezen, Nature Communications, ook al komt de studie uit China, daar zitten previews op. Dat is een heel team, dat is niet zomaar uit de lucht gegrepen, anders kom je niet in Nature. Ik denk dat iedereen dat zeer goed beseft. Het is geen studie die je zomaar naast je kunt neerleggen. Dat is zo voor mij en voor iedere wetenschapper die zijn job au sérieux neemt.
De vraag is met andere woorden, minister, heel duidelijk. We hebben in Vlaanderen heel andere meetmethodieken toegepast en dus kan het inderdaad zijn of is het redelijk zeker dat dit tot andere resultaten leidt. De hamvraag blijft: als omgekeerd wordt vastgesteld dat misschien 44 procent wel eens afkomstig kan zijn van niet-veeteeltbronnen, hoe zeker zijn we dan van die 95 procent? Welke marges zitten daarop? Dat is wat we fundamenteel moeten durven in vraag te stellen. En we moeten zorgen dat we daar meer klaarheid over krijgen.
U geeft zelf aan dat er marges zitten op de studie. Ik spreek over 44 procent, dat klopt, het kan minder maar het kan ook meer zijn. Het kan zelfs 65 procent zijn. In die zin is het gebruik van isotopen om te kijken van welke bron de uitstoot effectief afkomstig is, inderdaad binnen de wetenschap een belangrijke methodiek die kan worden toegepast. Het is bij wijze van spreken mogelijk de enige manier om de bron te kunnen achterhalen. We hebben in Vlaanderen universiteiten die met isotopenanalyse werken. In dezen, minister, zou ik u willen vragen op welke manier we een beter beeld gaan krijgen. Gaat u werken aan een betere beeldvorming? Gaan we de bronnen van ammoniak beter en scherper in beeld krijgen?
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Rombouts, u hecht blijkbaar ineens groot geloof aan de Chinese wetenschap. Bij de kritische depositiewaarde (KDW) was onze wetenschap blijkbaar toch maar ‘wishy-washy’. Nochtans zijn de KDW’s allemaal gepubliceerd in toptijdschriften in de wetenschap. Sta me toe dat ik groot vertrouwen heb in onze wetenschappers. ILVO doet geweldig goed werk. Het wordt tijd dat die wetenschappers echt erkend worden in hun kennis. Ik probeer dat te doen, en niet alleen in dit dossier. Ze mogen meer naar voren komen, ze moeten meer spreken – dat heb ik hen opgedragen –, ook om fake news tegen te gaan.
U verwijst naar deze Chinese studie, er zijn er ook nog andere. In ieder geval is in de programmatorische aanpak stikstof (PAS) afgesproken om meer te gaan monitoren en wat mij betreft ook meten. In Nederland werd heel deze discussie gevoerd. Meer meten heeft tot meer resultaat geleid: de situatie was blijkbaar nog erger dan we dachten. Goed, geen probleem, we zullen dat allemaal doen. De afspraak zit in de PAS, we gaan meer en beter monitoren. VITO werkt daar hard aan.
Of die isotopen in de studie zitten, weet ik niet. Dat moet worden afgewogen door wetenschappers, ik ben dat niet. Ik zal het hun vragen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u, minister, dat u de zaken beter in beeld wilt krijgen, althans dat heb ik begrepen uit uw antwoord, en dat u daarop wilt inzetten. Opnieuw, ik denk dat dat belangrijk is om tot een robuust kader te komen en om met de juiste gegevens te werken.
U haalt uit naar wat ik zou hebben gezegd over de KDW’s. Ik heb de KDW op zich helemaal niet in vraag gesteld, wel de wijze waarop men daar politiek en beleidsmatig mee omgaat, dat is een andere zaak.
Het geloof in Chinese studies, daar gaat het ook niet over, minister. Ik heb inderdaad een zeer groot geloof in het voortschrijdend inzicht van de wetenschap. Dat is trouwens de doelstelling van de wetenschap, elke dag opnieuw. Of het nu van China komt, of van weet ik waar, men moet altijd kritisch kijken naar studies. Als een studie in Nature Communications komt, ben ik niet degene die dat tot fake news zal uitroepen, want, met alle respect, als we in die wereld enig respect willen betonen, is het toch ten opzichte van Nature Communications. We hebben zelfs de plicht om deze zaak nader te onderzoeken voor een degelijk beleid om op verder te bouwen. Ik reken erop dat u daar werk van gaat maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.