Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het vernieuwde raamakkoord over de re-integratie van langdurig zieken
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, in Vlaanderen zijn er ongeveer 243.000 op beroepsactieve leeftijd langdurig zieken. Daar zit zeker een potentieel om vacatures in te vullen. Ze hebben ook bij de sociale partners een podium gekregen; zij vinden dat we meer moeten inzetten op re-integratietrajecten. Minister Muyters is indertijd gestart met dat experiment. Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) waar veel van die mensen een uitkering krijgen en VDAB werken samen. Federaal minister Vandenbroucke is gestart met een plan rond ‘terug naar werk’-coaches om die mensen te begeleiden. Er is ook een extra ambitieniveau op het aantal deelnemers in zo’n traject. Vroeger was dat vijfduizend, nu is dat via een groeipad opgetrokken naar een optimum van tien- of twaalfduizend op jaarbasis.
Langdurig zieken kampen vaak met complexe problematieken. Daarom werden eerstelijnszones in Leuven en Limburg opgericht waar zorgprofessionals patiënten begeleiden, en drempels en muren slopen tussen de diensten. Een belangrijke taak is daarbij weggelegd voor de huisarts. Werk wordt gezien als een onderdeel van de oplossing.
Minister, wat zijn de krachtlijnen van het vernieuwde raamakkoord tussen VDAB, het RIZIV en de ziekenfondsen? We hebben niet altijd onze cijfers gehaald in een aantal trajecten. Dat komt omdat het veel te vrijblijvend is. Er is geen enkele hefboom om de mensen mee te krijgen in zo’n traject. We hebben dat wel gevraagd, ook in ons Vlaams bestuursakkoord. Na screening door een multidisciplinair team, en als ze nog kunnen werken volgens dat team, moeten die mensen een inspanningsverbintenis nemen om een traject te volgen. Het is een inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis. Dat is nog altijd niet gehonoreerd. Wat is volgens u het verschil met vroeger waardoor we nu wel succes zouden boeken?
Wat is het plan van aanpak van de eerstelijnszones?
Hoe wordt dat allemaal op elkaar afgestemd?
De heer De Witte heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, in het verleden was de mindset bij de ziekenfondsen: iemand is ziek genoeg om een uitkering te krijgen. Nu wordt de mindset: hoe krijgen we mensen weer aan de slag? Dat zei gedelegeerd bestuurder van VDAB Wim Adriaens kort geleden over het nieuwe raamakkoord tussen VDAB, het RIZIV en de ziekenfondsen. Het nieuwe akkoord heeft als doelstelling tienduizend langdurig zieken naar werk te begeleiden in 2023. Dat is 2,5 keer zoveel als in 2022; toen waren het er vierduizend.
Minister, ik heb een probleem met beide mindsets. Het mag inderdaad niet de bedoeling zijn om na te denken over wie in aanmerking komt voor een uitkering. Er moet nagedacht worden over de activering van zieken en de manier waarop. Werk is voor veel zieken een deel van de oplossing, een deel van een goed herstelproces. Ook de mindset hoe we hen zo snel mogelijk weer aan de slag krijgen, is mijns/onzes inziens niet de juiste. Volgens mij is de juiste mindset hoe langdurig zieken zo goed mogelijk laten genezen? Het gaat over zieke mensen en die moeten genezen.
Een belangrijk onderdeel van het probleem is dat veel mensen ziek worden van hun job. De discussie over werkbaar werk is cruciaal in dit debat. Zolang we er niet voor zorgen dat werk werkbaar is, gaan heel veel mensen ziek blijven uitvallen. Helaas, in de praktijk zien we dat de flexibiliteit, het nachtwerk, de afbraak van vaste contracten, jobs die in stukken worden gekapt, stap voor stap toenemen.
Kortom, wij zijn tegen een activeringsbeleid dat niet in de eerste plaats gericht is op genezing.
Minister, hoe reageert u op het nieuwe raamakkoord?
Vindt u het doel van tienduizend begeleidingstrajecten realistisch? Wat zijn volgens u de gevolgen als dat doel niet behaald wordt?
Langdurig zieken moeten in de eerste plaats genezen. Hoe zult u erover waken dat de gezondheid van langdurig zieken niet uit het oog verloren wordt of op de tweede of derde plaats komt?
Heeft VDAB voldoende capaciteit om de trajecten kwaliteitsvol in te vullen?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega, zoals u aangeeft heb ik het jaar 2022 mogen afsluiten met de ondertekening van het nieuwe raamakkoord tussen VDAB, het RIZIV en de verzekeringsinstellingen. Het was een heuglijk moment, want hiermee moet een van de belangrijkste doelstellingen bereikt worden, met name meer re-integratietrajecten voor mensen die kampen met gezondheidsproblemen. Want, hoewel we in Vlaanderen al sinds 2021 een ambitieus groeipad nastreven, waren de afspraken hierover nog niet formeel vastgelegd met de federale partners. En nu, na ongeveer een jaar onderhandelen, is dat kunnen landen. Nu hebben we samen gezegd dat we de groep van mensen in gezondheidsproblemen niet loslaten – dat is belangrijk om te benadrukken –, dat we hen gaan helpen, dus ondersteunen, om de stap terug naar werk te zetten, en dat we dat vooral ook samen gaan doen.
De vernieuwde raamovereenkomst zal de kwaliteit van de samenwerking verbeteren zodat we de begeleiding kunnen versnellen en verbeteren met een hogere uitstroom naar werk als resultaat. De focus ligt op het bieden van kansen en mogelijkheden aan als arbeidsongeschikt erkende burgers, met het grootste respect voor die mensen. Uiteraard hebben we daarbij heel veel aandacht voor het genezingsproces, collega De Witte.
Om die boodschap kracht bij te zetten, zijn we erin geslaagd om ons vooropgestelde ambitieuze Vlaamse groeipad integraal te laten opnemen in het raamakkoord. Dat wil concreet zeggen dat het RIZIV, de ziekenfondsen en VDAB nu samen streven naar een groeipad van 10.000 opgestarte trajecten in 2023 en 12.000 in 2024. Daarbij engageert VDAB zich ook om de uitstroom naar werk van de trajecten te verhogen, namelijk van 30 procent naar 35 procent en op termijn 40 procent.
Ook omtrent de financiering van het akkoord zijn er concrete afspraken gemaakt. Zo zal het RIZIV enerzijds voorzien in een basisfinanciering van 5000 trajecten aan 4800 euro per traject en is er anderzijds ook een variabel gedeelte. Bij dat variabele gedeelte zal elk traject boven op de vijfduizend gefinancierd worden aan 4800 euro plus 2 procent indexering op jaarbasis. We zullen dus voldoende middelen ontvangen van het RIZIV om de trajecten te kunnen financieren.
Voorts is het raamakkoord ook een continuering van hoe de samenwerking in de praktijk reeds liep. De verschillende partners kennen elkaar ondertussen goed en zijn erin geslaagd de sterktes van de samenwerking meer naar boven te brengen en verder te optimaliseren. Zo zal er nog bijkomend ingezet worden op veelvuldige informatie-uitwisseling en casusbesprekingen.
Daarnaast was het nodig om de samenwerking en afspraken te actualiseren. Er is voor wat betreft de re-integratie van langdurig zieken op de arbeidsmarkt de afgelopen periode heel wat gebeurd. Niet alleen hebben wij daar in Vlaanderen sterk op ingezet, ook federaal heeft men een ‘terug naar werk’-plan gerealiseerd met de komst van de ‘terug naar werk’-coördinatoren. Nu is ieders rol ook duidelijker in het gehele proces.
In de raamovereenkomst is er daarom afgesproken dat de toeleiding van arbeidsongeschikt erkende burgers via drie mogelijke manieren kan verlopen. Op de eerste plaats, geïnitieerd door de adviserend arts. Ten tweede kunnen burgers vanaf de eerste dag arbeidsongeschiktheid een spontane vraag tot ondersteuning stellen aan het ziekenfonds of de ‘terug naar werk’-coördinatoren. Zij kunnen hen ook doorverwijzen naar VDAB. Ten derde – en dit is splinternieuw – wordt het dankzij een pilootproject mogelijk om rechtstreeks op te starten bij VDAB wanneer iemand invalide is en dus langer dan één jaar arbeidsongeschikt erkend is. Bij deze instroom hoort enkel een administratieve check bij het ziekenfonds door VDAB. Burgers kunnen met andere woorden onmiddellijk na een spontane vraag ondersteund worden bij VDAB en zijn partners.
Daarmee zijn er meerdere toeleidingsmogelijkheden in vergelijking met het verleden die bijdragen aan het waarmaken van het groeipad. Ik ben bovendien hoopvol dat de derde, spontante aanmelding bij VDAB, op termijn deuren kan openen tot nog meer drempelverlagende opties.
Dan kom ik bij het plan van aanpak met ons pilootproject bij de eerstelijnszones. Ik heb dat hier in het verleden ook al eens aangekondigd. Intussen zijn de middelen ook voorzien en gaan we daar dit jaar mee kunnen starten. Ik ben tevreden over het raamakkoord dat we samen gesloten hebben met de federale collega’s. In de doelgroep van de langdurig zieken zit immers een heel groot arbeidspotentieel en dat moeten we vanuit verschillende invalshoeken trachten te benaderen. Ik zie dat vanuit de logica en de filosofie dat je vandaag heel wat mensen hebt die langdurig uit zijn om medische of psychosociale redenen. Dat kan heel breed zijn. Maar dat neemt niet weg dat er heel vaak, uiteraard in overleg en met het grootste respect voor die mensen, wel zaken zijn die ze misschien wel al kunnen opnemen, al dan niet tijdelijk. Dan voel je dat dat vandaag vaak onderbenut wordt.
Eerstelijnszones, die ik zelf goed ken vanuit de lokale realiteit, zijn geografische afbakeningen van een of meerdere steden of gemeenten van 75.000 tot 125.000 inwoners. Ik denk dat iedereen die wel kent. Die afbakening wordt gebruikt om de eerstelijnsaanbieders, zoals huisartsen, maatschappelijk werkers en psychologen, te verzamelen in een netwerk. Ik heb dat ook al een aantal keer herhaald en ik ga het hier ook doen. Ik geloof heel sterk in een lokaal, regionaal ecosysteem rond werk. Er zijn heel veel spelers lokaal en regionaal die op een betekenisvolle wijze een rol kunnen spelen rond werk. Ik denk dat we daar nog meer op kunnen inzetten. Ik noem dat dan ook een ecosysteem van alle actoren die lokaal en regionaal een rol van betekenis kunnen spelen in het positief activeren van mensen richting werk.
Eind december 2022 heb ik een proefproject opgestart in samenwerking met de KU Leuven en de UHasselt. Het is de bedoeling dat er in de eerstelijnszones van Leuven en Limburg een testcase wordt ontwikkeld voor het implementeren van de re-integratie tijdens of na ziekte. De eerstelijnsaanbieders kunnen dankzij hun nabijheid een belangrijke rol spelen in het sensibiliseren van personen, maar evenzeer in het informeren en sneller doorverwijzen naar de juiste experten inzake werk. Ik zie daarbij ook een belangrijke rol weggelegd voor VDAB en zijn partners. Het belangrijkste is dat er een bewustzijn wordt gecreëerd dat werk deel kan uitmaken van het herstel en dat de weg naar dat werk zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. Het landschap van de dienstverleners moet daarom heel goed op elkaar zijn afgestemd.
Het is bovendien minstens even belangrijk om goede praktijken uit het verleden samen te brengen en daar lessen uit te trekken. Op die manier heb ik de ambitie om het maximale te halen uit de doorstroom die er kan komen vanuit de eerstelijnszones.
Het project zal een jaar lopen. Het is dan ook nog veel te vroeg om nu al vooruit te lopen op eventuele resultaten.
U vroeg in welke mate het raamakkoord en het project met de eerstelijnszone op elkaar zijn afgestemd. Beide initiatieven zijn uiteraard met elkaar verweven. Het project in de eerstelijnszones zal mee bijdragen tot het realiseren van het groeipad. Wanneer we erin slagen om de eerstelijnszones als partner mee te nemen, dan zullen zij ook meer burgers die als arbeidsongeschikt erkend zijn, aansporen om stappen richting werk te kunnen zetten. Zij zullen dankzij hun werking meer focussen op wat wél nog mogelijk is, en zij moeten zo een cruciale stakeholder worden om de instroom volgens de raamovereenkomst te stimuleren.
Het project draagt daarmee ook bij aan het toewerken naar de doelstellingen in het Vlaams actieplan voor re-integratie van langdurig zieken. VDAB moet als regisseur van de arbeidsmarkt de partner zijn om opportuniteiten te spotten om dit waardevolle, maar nog te verborgen arbeidspotentieel aan te boren. Nieuwe samenwerkingen opzetten is daarbij cruciaal. Het is voor ons ook altijd van belang geweest om vanuit verschillende invalshoeken die ambitie te benaderen. Dat betekent dus dat er een en-en-enbenadering nodig is.
Tot daar, collega’s.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik vind dat de instroom en de toeleiding nog altijd te veel binnen een sfeer van vrijblijvendheid baden. Ik denk aan ons voorstel, dat ook in het Vlaams bestuursakkoord staat, om wie minstens een jaar langdurig ziek wordt, tijdens de eerste drie maanden te bezoeken, met een multidisciplinair team. Er kan dan bekeken worden of het werk hervat kan worden op een andere manier, of bij een andere werkgever. Indien het antwoord ja is, dan kan men minstens een verbintenistraject laten opstarten.
Nu zijn er, als ik het goed begrepen heb, drie vormen van toeleiding. Het kan via de adviserend geneesheer, en dan is mijn vraag: is er binnen het RIZIV een algemene briefing richting de adviserend geneesheren? Werken zij met een gezamenlijke methodiek? Op welke basis zal die adviserend geneesheer die toeleiding doen? Wat heeft die adviserend geneesheer ter beschikking als resources, om in te schatten wie wel of niet naar zo’n traject kan gaan?
De tweede mogelijkheid is dat de persoon er zelf spontaan naar vraagt. Ik ben benieuwd, minister: zijn er vandaag cijfers over de mensen die vroeger in een traject VDAB-RIZIV zaten? Hoeveel van hen hadden zich spontaan aangemeld, en welke zijn de succesfactoren om mensen daartoe te stimuleren?
De derde vorm is via de eerstelijnszone. Dat zal zich nog moeten uitwijzen.
Tot daar wat betreft de mensen die via het RIZIV langdurig ziek zijn, maar er zijn ook mensen die langdurig ziek zijn en een uitkering ontvangen die niet via het RIZIV komt, bijvoorbeeld van een arbeidsongevallenverzekering en zo verder. Ik ken mensen die in die situatie zitten en dat is enorm schrijnend. Dat zijn bijvoorbeeld mensen die honderd procent invalide zijn verklaard. Je weet dat je als samenleving van die mensen niet mag verwachten dat ze op een of andere manier nog duurzaam aan het werk gaan, maar zij hebben wel nog de ambitie, als het kan en mogelijk is voor hen, om te werken. Waarom doen de meesten van hen dat niet? Omdat de private verzekeraars, zodra ze aan de slag zouden gaan – hoe schrijnend hun situatie ook is – hen zullen aanspreken en de honderd procent invaliditeit in twijfel zullen trekken en zelfs retroactief voordelen en uitkeringen gaan terugvorderen. Ik heb het nagekeken. Bij het RIZIV bestaat de mogelijkheid om, ondanks honderd procent onbeschikbaarheid, progressief twee dagen per week – denk ik – te werken, met een plafond. Eigenlijk zouden mensen ook in de private sector, wanneer de verzekering niet via het RIZIV komt, dat recht moeten hebben. Voor hen is gaan werken echt wel een gigantisch risico. Ik zou hun dat, in hun situatie, vandaag niet aanraden. Ik zou u willen vragen om, vanuit uw rol als Vlaams minister, ook de private verzekeringspelers eens rond de tafel te krijgen. Dan kan onderzocht worden hoe een kader geschapen kan worden – ik vermoed dat dat federaal zal zijn – om te zorgen dat die mensen dezelfde rechten hebben als degenen die bij het RIZIV zitten. Dat is een kleine zijsprong, maar dat zijn ook mensen met een langdurige ziekte.
Samengevat heb ik dus nog drie concrete vragen: Eén, quid de resources en de methodiek van de adviserend geneesheren om de mensen toe te leiden? Twee, hoeveel mensen hebben zich in het verleden al spontaan aangemeld in die trajecten? Een derde vraag is de vraag om wie via een private verzekering een uitkering krijgt, toch ook de mogelijkheid te bieden om progressief opnieuw te werken zonder risico op verlies van invaliditeitspercentage.
De heer De Witte heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Ik heb drie punten. Ten eerste, zoals de cijfers aantonen, blijft het aantal langdurig zieken helaas stijgen. Het aantal mensen dat langdurig ziek wordt vlak voor hun pensioen bijvoorbeeld, is de afgelopen vijf jaar met een vierde toegenomen. Dat blijkt uit de cijfers die mijn federale collega Gaby Colebunders twee maanden geleden heeft opgevraagd. Meer en meer mensen vallen uit omdat ze opgewerkt zijn of het niet meer zien zitten. Ik denk dat dat ook te maken heeft met het werk zelf. Ook het aantal psychosociale klachten blijft helaas toenemen, in de eerste die burn-outs. Dat is een vaststelling die ik maak en ik vind dat heel belangrijk in het beleid rond dit thema.
Ik ben akkoord met u dat werk deel kan uitmaken van de oplossing. Ik heb dat ook gezegd in mijn eerste tussenkomst. Werk is deel van de oplossing, als het goed wordt aangepakt, als dat voor de personen in kwestie ook zo overkomt dat het een kans is om te hernemen, dat er geen negatieve druk rond bestaat. Ik ben ook akkoord met u rond het belang van lokale omkadering. Die twee gaan samen.
Maar ik blijf wel op mijn honger zitten rond een aantal vragen die ik gesteld heb vanuit die voorgaande bezorgdheden. Mijn vraag was wat de gevolgen zijn als die doelstellingen niet gehaald worden. Wat betekent dat dan heel concreet voor de mensen en de coaches die werken bij VDAB? Zijn daar targets aan verbonden? Uit de eerste ontwerpen had ik begrepen dat dat het geval was. Wat zijn de gevolgen als die niet gehaald worden?
Mijn tweede vraag is de volgende. U zegt: “Wij willen tienduizend mensen activeren.” Vorig jaar waren het er vierduizend, dus dat is maal tweeënhalf. Als ik het goed begrepen heb gaan we van zestig naar honderd coaches. Is dat realistisch voor u?
Ten derde is het voor mij nog niet duidelijk hoe het allemaal heel concreet zal werken. Dus ik ben ongerust over die mindset die nu geformuleerd wordt. In tegenstelling tot mijn collega Ronse – het zal jullie allemaal niet verbazen, en mijn collega Ronse nog het minste – ben ik niet zozeer van de idee dat het hoofdprobleem ligt bij het feit dat er te weinig sancties zijn of te weinig druk ligt op die mensen, maar van de idee dat het hoofdprobleem ligt bij de situatie zelf, het werk zelf. Dus mijn vraag luidt: wat zijn de concrete garanties die u daar wilt inbouwen? Hoe wilt u dan hooghouden dat er niet gewoon extra druk is en we volgend jaar niet met nog ergere cijfers zitten? Want dat is mijn vrees eigenlijk: dat die cijfers niet gaan dalen, dat we globaal weinig doen aan de oorzaken van die ziekte-uitval, dat dit systeem de druk nog zal verhogen. Dus ik had graag nog meer verduidelijking daarrond.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, ik ben het eens met collega De Witte op het vlak dat het fundamentele probleem natuurlijk het uitvallen op de arbeidsmarkt is. Werk maken van werkbaar werk is absoluut essentieel. Voorkomen is beter dan genezen, maar dat mag ons er niet van weerhouden om ook aan het genezen te werken, zowel wat betreft het genezingsproces, maar ook het zorgen dat mensen die zijn uitgevallen, terug begeleid worden richting de arbeidsmarkt. Ik vind het dus belangrijk dat we een zeer aanklampend beleid voeren om ervoor te zorgen dat mensen terug kansen krijgen op de arbeidsmarkt.
Ik heb een reeks concrete vragen, minister. Ten eerste, bent u het met mij eens dat we zowel op het vlak van preventie als re-integratie een gedeelde verantwoordelijkheid hebben als overheid, als individu, maar ook als bedrijven, dus dat ook de bedrijven daar toch wel op hun verantwoordelijkheid moeten worden gewezen? Dat sluit ook aan op de discussie van deze voormiddag: dat zij voor mensen die gezondheidsproblemen hebben gehad, weer kansen moeten bieden bij sollicitaties en dergelijke meer. Dat is de eerste vraag.
Ten tweede, u zegt in uw antwoord dat VDAB een beperkte administratieve check zal doen. Kunt u formeel bevestigen of dat zeer beperkt zal zijn? De waarheid gebiedt mij te zeggen dat ik in de wandelgangen wat signalen heb opgevangen dat dat toch een grondige check zou zijn bij VDAB. Ik hoop dat we geen bijkomende extra drempels gaan opwerpen om snel aan de slag te kunnen gaan met hen die aangeven dat zij dat willen.
Dan heb ik nog een vraag. Hoe gaat de samenwerking met de pijn- en revalidatiecentra verlopen? Er zijn enkele interessante proefprojecten die hebben aangetoond dat het opnemen van gespecialiseerde bemiddelaars in een revalidatieteam een meerwaarde kan bieden. Ziet u mogelijkheden om daar ook nog werk van te maken?
Dan herhaal ik mijn vraag die ik als eerste heb gesteld: gaat u met de werkgevers extra rond de tafel zitten om ervoor te zorgen dat ook zij mee zijn in dit verhaal en dus voldoende plaatsen creëren voor mensen die ooit zijn uitgevallen?
De heer Ongena heeft het woord.
Er zijn intussen 243.000 Vlamingen die in principe zouden kunnen werken, maar het niet doen omdat ze langdurig ziek zijn. Dat cijfer is de voorbije jaren sterk gestegen. Ik denk dat het daarom goed is dat het raamakkoord er nu is, en vooral dat er een mindswitch gekomen is van ‘laat die mensen met rust’ naar ‘we gaan kijken hoe we die mensen op hun tempo, op hun manier, volgens hun mogelijkheden weer aan de slag kunnen krijgen’.
Het doet me vergelijken met de mindswitch die we, denk ik, ongeveer twintig jaar geleden gehad hebben, toen we tot het besef zijn gekomen dat we langer gaan moeten werken om ons welvaartssysteem overeind te houden. Net zoals bij die mindswitch van langer werken merk ik dat collega De Witte en de PVDA het ook moeilijk hebben met deze mindswitch, namelijk kijken hoe we mensen terug aan het werk kunnen krijgen.
Ik begrijp dat niet om twee redenen. Eén, als we ervoor zorgen dat die mensen op hun tempo, op hun maat toch weer aan een job kunnen geraken, dan vullen we vacatures in en zorgen we ervoor dat er minder werkdruk is voor mensen die vandaag aan het werk zijn en verkleinen we op die manier de kans op uitval wegens werkdruk. Ik denk dat dat al een eerste reden is om daar volop voor te kiezen.
Twee, het is ook goed voor die mensen zelf. Een goede kameraad van mij is twee jaar geleden van zijn fiets gevallen en is nu nog serieus motorisch beperkt. Hij is ongelofelijk blij dat hij van zijn werkgever de kans krijgt om weer halftijds aan de slag te gaan. Hij voelt dan eigenwaarde, voelt zich betrokken en voelt contact met collega’s. Ik denk dus dat we ook voor die mensen zelf net alles moeten doen om hen weer aan de slag te krijgen.
Ik begrijp dus niet, collega De Witte, dat jullie die mindswitch niet willen maken, dat jullie blijven vastzitten en vooral zeggen dat we die mensen de kans moeten geven om te genezen. Uiteraard moeten we die mensen de kans geven om te genezen, maar ik merk aan uw retoriek toch vooral dat we die mensen met rust moeten laten. Ik moedig u aan, minister, vooral verder te gaan met wat u doet. 10.000 op 243.000, laat ons eerlijk zijn, is misschien nog wat te bescheiden, maar ik ben een optimistisch mens: je moet stap voor stap gaan en ik reken er dus op dat u erover waakt dat we die 10.000 snel ingevuld gaan krijgen.
Ik wil nog heel kort aansluiten, minister. Het is een heel interessante discussie, een belangrijk thema ook. Ik zou nog twee punten willen toevoegen.
Collega Ronse is begonnen door te zeggen dat er 243.000 langdurig zieken zijn in Vlaanderen. Dat zijn mensen die langer dan een jaar afwezig zijn. Als je er de groep bijtelt van mensen die 6, 7 of enkele maanden afwezig zijn, die tegen de lamp lopen, dan zit je met een veel groter aantal op onze arbeidsmarkt. Die zijn er ook en het is echt een epidemie.
Ik kan me soms niet van de indruk ontdoen – en dat wil ik toch even gezegd hebben – dat ik een beeld zie dat we allemaal samen in een boot zitten, dat er een gigantisch gat zit in die boot waarlangs het water binnenkomt en dat we aan het focussen zijn op die paar emmers waarmee we het water wegdoen. Dat gigantisch gat waar het water binnenkomt, dat zijn de langdurig zieken. Dat neemt toe en is een groot probleem in onze maatschappij. Ze weer aan de slag proberen te krijgen – en dat is voor alle duidelijkheid heel belangrijk –, dat zijn die enkele emmers, de enkele goede maatregelen die genomen worden. Daar staart men zich blind op, omdat het aantal mensen dat langdurig uitvalt te groot is. Daar gebeurt te weinig rond en ik maak me er oprecht zorgen over. Ik denk dat daar meer focus, prioriteit en aandacht naar moeten gaan dan vandaag de dag gebeurt, en dat moet gebeuren op zowel federaal als Vlaams niveau.
Ik kom tot een tweede punt. Ik hoor hier woorden als ‘aanklampend’ en ‘loslatend’. Anekdotiek is belangrijk. Ik denk dat de simpele werkelijkheid voor de mensen die langdurig ziek zijn, is dat er geen ‘one size fits all’ is. Er zijn sommige mensen die gebaat zijn bij deeltijds weer aan de slag gaan, wat hen enorm hard helpt, maar er zijn mensen die je gewoon maandenlang met rust moet laten, omdat ze anders gewoon niet kunnen herstellen, omdat gewoon opstaan en naar het toilet gaan of naar de supermarkt gaan, al zo ingrijpend is dat ze er urenlang van moeten bekomen. Ik zou die boodschap toch wel willen meegeven: dat men niet in algemene termen kan spreken van ‘dat is nodig’ of ‘dat is nodig’, want er is heel veel individueel maatwerk nodig.
Mijn bijkomende vraag, minister, is of u denkt dat we in staat zijn om dat individueel maatwerk, dat per case nodig is, op dit moment effectief te hebben, om er op een heel flexibele manier mee om te gaan, om de mensen die langdurig uitvallen de nodige zorg of activatie te geven die ze verdienen.
Minister Brouns heeft het woord.
Ik zal beginnen met uw woordspeling, want die is dubbel. U spreekt over individueel maatwerk. We werken met mensen, dus het is per definitie maatwerk. We gaan op het individueel maatwerk dubbel zoveel moeten inzetten voor de re-integratie van langdurig zieken of gewoon zieken tout court. Sociale economie in het algemeen wordt veel te weinig benut in functie van re-integratie. (Opmerkingen)
Dat wou ik even zeggen, dat wordt in het debat vaak vergeten. ik heb vanaf het begin ervaren dat er een onderscheid is, een harde muur, tussen het reguliere circuit en de sociale economie. Bij de hele re-integratie, voor herstel, Terug naar Werk, heeft de sociale economie een rol te spelen, veel meer dan vandaag. Dat wil ik even meegeven als een algemene beschouwing of visie van mij op het herstel en re-integreren in onze samenleving.
Collega De Witte, als we spreken over sancties of het straffen als men de ambitie niet haalt: er is inderdaad een financiering aan VDAB gekoppeld aan de trajecten. VDAB krijgt pas bijkomende middelen, als er effectief vijfduizend trajecten gehaald worden. Het mag niet de bedoeling zijn dat mensen zieker worden door die re-integratie. Dat zou het omgekeerde effect hebben.
Ik had voor mezelf genoteerd dat bij die mensen vaak het beeld of het gevoel ontstaat dat ze afgeschreven zijn. Het moet absoluut het omgekeerde zijn. We moeten hen niet extra onder druk zetten maar extra kansen geven. Dat is het gevoel dat vandaag vaak leeft: je bent ziek volgens een bepaalde diagnose, maar er is vaak meer dan een medische beoordeling nodig. We moeten als het ware een multidisciplinaire beoordeling kunnen krijgen. Heel vaak zitten er nog capaciteiten die los van de aandoening toch benut kunnen worden. Het totaalbeeld komt daar onvoldoende naar boven als men enkel met een medische bril kijkt. Daar liggen nog wat uitdagingen voor het federale niveau.
De bemiddelaars krijgen wel degelijk een opleiding om om te gaan met die doelgroep. Dat is belangrijk. Er wordt samengewerkt met gespecialiseerde partners die dat goed kunnen, die expertise hebben. Momenteel is er voldoende capaciteit bij VDAB om met de doelgroep aan de slag te gaan; dat is uiteraard een belangrijke randvoorwaarde om de re-integratie mogelijk te maken. Het is wel zo dat we met VDAB een dossier aan het opmaken zijn om extra voltijdequivalenten (vte's) te verkrijgen, los van de koppennorm. Daarmee wil ik snel naar de Vlaamse Regering stappen, want meer trajecten zullen uiteraard meer vragen van de bemiddelaars bij VDAB.
Wat betreft de briefing aan de adviserend geneesheer bij het RIZIV, ga ik ervan uit dat die methodiek daar ook is afgestemd. Dat is totaal niet onze bevoegdheid, maar ik ga ervan uit dat dat daar ook gebeurt.
We weten wel niet vanuit welke instroom ze bij VDAB toekomen – dat was een specifieke vraag van collega Ronse. Men heeft sowieso een aanmeldingsformulier nodig als men langs het ziekenfonds wil gaan. Alle situaties waarbij werken niet loont, zijn niet oké, dus dat geldt ook als blijkt dat mensen beter in de ziekte-uitkering blijven zitten. De individuele situatie, daar hebben we ook geen zicht op.
De nieuwe generatie sectorconvenants hebben we nu expliciet toegevoegd rond de niet-beroepsactieven. De sectoren en bedrijven moeten nadenken over het opnemen van de verantwoordelijkheid rond die re-integratie.
Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn, collega Verbeurgt, om bij VDAB extra drempels op te werpen.
Acties richting werkgevers om mensen extra kansen te geven, spreekt wat mij betreft voor zich.
Het is inderdaad een eenvoudige check, het mag geen administratieve drempel zijn. Wie zich spontaan meldt bij VDAB, zal worden gevraagd om een bemiddelaar om de duur van arbeidsongeschiktheid te bepalen en erkennen. Voor wie langer erkend is dan één jaar, maakt VDAB een aanmeldingsformulier en bezorgt dit aan de ziekenfondsen. Die hebben dan veertien dagen de tijd om hun goedkeuring te geven. Dat houdt in dat ze een administratieve check uitvoeren om de duur van de arbeidsongeschiktheid te checken.
Er wordt in het kader van een lopend ESF-project (Europees Sociaal Fonds) samengewerkt met de pijn- en revalidatiecentra. Daar spreekt men de mensen zelf aan en maakt hen warm om weer naar de arbeidsmarkt te stappen. Dat is die meer outreachende aanpak om, zoals ik het ooit gezegd heb: de mensen vinden waar ze zijn. Mensen in herstel kun je daar vinden om ze vandaaruit te ondersteunen.
Nog een correctie, mijnheer Annouri: wie zes tot zeven maanden ziek is, zit er nu niet bij. Er is dus inderdaad nog een veel grotere groep. U hebt wel een punt: we willen de mensen zo snel mogelijk bij ons krijgen. Dat is zeker het geval, daarom leveren we ook maatwerk. Elk traject kost 5000 euro. We voorzien twee jaar om met die mensen aan de slag te gaan. Dat is, zoals herhaaldelijk gezegd, maatwerk.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik denk dat wij het niet eens zullen zijn. Ik vind de sfeer te vrijblijvend. Het zit vol goede intenties, maar ik denk dat er meer nodig is en ik vind een inspanningsverbintenis bij wie het mogelijk geacht wordt, geen onnodige druk, maar wel iets dat we aan onszelf verplicht zijn, zeker als we willen kunnen herverdelen en middelen toekennen aan wie het nodig heeft, ook in de toekomst.
Ten tweede, u hebt nog niet gereageerd op mijn vraag rond wie dan in een privéverzekering zit. Ik hoop dat de progressieve tewerkstelling voor hen, zonder verlies van invaliditeit, ook iets is dat u wilt bekijken en op tafel wilt leggen.
Ten derde, het punt dat collega’s Verbeurgt en Annouri maken, namelijk het feit dat de sleutel ligt bij werkbaar werk en preventie, uiteraard zijn wij het daar ook mee eens. Maar het mag geen reden zijn om bij degenen die vandaag langdurig ziek zijn, niet alles uit de kast te halen om bij wie het kan, een traject richting werk op te starten. Dat was de scope van deze vraag.
De heer De Witte heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw extra toelichting.
Kansen geven maar geen extra druk zetten, hoor ik u zeggen, het belang van een aanpak op maat. Ik onderschrijf dat. We gaan dat opvolgen. Ik denk dat we op dat punt hopelijk wel op dezelfde golflengte zitten, dus dat lijkt mij heel belangrijk.
Ik wil ook het belang van werken aan oorzaken, aan de arbeidsmarkt, nog eens benadrukken. Ik weet dat dat in dit zotte land niet uw bevoegdheden zijn, maar op de arbeidsmarkt worden heel veel mensen zot gedraaid. Ik vind de metafoor van collega Annouri zeer interessant. Ik ga die nog gebruiken, met de juiste bronvermelding uiteraard, want het is een goede metafoor. Het gaat inderdaad – dat is wat collega Ongena ook zegt – over een hele kleine groep die we nu gaan proberen te activeren, maar dat is een immense groep: 10.000 op 243.000 mensen ieder jaar. We gaan lang bezig zijn en we zullen zien of het stopt. Ik ken de cijfers niet … (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
Ik weet niet wat de cijfers zijn. Zijn er cijfers van mensen die al zes maanden ziek zijn? Ik vermoed van niet. Ik heb er in ieder geval geen, maar de groep is groot.
Ten tweede, ik noteer dat u zegt dat er minstens 5000 zieken geactiveerd moeten worden, voordat die mechanismen in werking treden. Vorig jaar zaten we aan ongeveer 4200 zieken, dus ik vermoed dat dat haalbaar is, maar we gaan dat ook heel nauwgezet opvolgen.
Ten derde, natuurlijk, collega Ongena, zijn wij voor arbeid. Wij zijn voor arbeid aan het begin, in het midden en aan het einde van de loopbaan. Wij zijn er inderdaad tegen om mensen te verplichten om te werken tot 67 jaar, maar dus niet voor een recht op werk tot 67 jaar. Voor mensen die 30, 35, 40 jaar lang gewerkt hebben, is dat niet haalbaar. Het is ook absurd dat dat allemaal op één leeftijd zit. De facto zit dat op één leeftijd voor heel veel poetsvrouwen en dergelijke meer. Voor u en voor mij gaat dat wellicht geen probleem zijn, voor die mensen wel. Daar zit meer dan 10 jaar verschil tussen in levensverwachting, 20 jaar in gezonde levensverwachting, dus wij zijn daar tegen.
Wij zijn ook tegen het activeren, het verplichten tot heractiveren van zieken en invaliden op de huidige arbeidsmarkt. Wij denken dat die plicht niet gaat bijdragen tot een grotere welvaartstaat. Heel die fetisj, zoals we gisteren nog konden lezen in De Standaard, van de werkzaamheidsgraad die u en uw collega’s daar constant rond gebruiken, is natuurlijk larie en apekool. Laten we kijken naar Nederland: daar hebben ze een werkgelegenheidsgraad van 82 procent, maar als we het uitdrukken in voltijdse jobs, zitten zij onder de Belgen. De Belgen werken verhoudingsgewijs meer dan de Nederlanders. Als je elke job in twee of drie stukken kapt, dan heb je een hogere werkzaamheidsgraad, maar dan heb je geen extra welvaart. Het grote probleem mijns inziens is dat we mensen kapotmaken op onze arbeidsmarkt, en daar moeten we dringend iets aan doen.
Tot daar mijn slotwoord.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.